REBUS
DE BIGGEKLAS.
vriendelijke oogen keek, die zoo vragend
op hem rustten, toen verdween die aarze
ling.
't Was zoo! Aan wie zou hij het gebeur
de beter kunnen vertellen dan aan zijn
eigen vader?
En toen begon hij. Eerst eenigszins on
samenhangend, maar langzamerhand toch
geregelder kwam het heele verhaal er uit.
Niets hield hij achter.
Vader luisterde aandachtig. Toen Evert
uitverteld was, vroeg hij: „En zeggen ze
nu op schooi, dat jij dien gulden hebt
weggenomen?"
„Nee vader, dat is het juist. Zeggen
doet niemand het. Maar ik voel dat ze
het denken."
Mijnheer Van Ros dacht even na.
„Daar heb je grootendeels zelf schuld
aan. Evert".
„Ik vader?"
„Ja, Evert, jij. Je had direct aan mijn
heer moeten zeggen, dat Fred van Leeu
wen ook in de klas was geweest."
„Had ik dan moeten klikken vader?"
„Dat is geen klikken Evert. Als Fred
dien gulden weggenomen heeft, dan doe
je er hem geen dienst mee, door te zorgen
dat zijn schuld niet uitkomt. Alle kwaad
js erg, maar het ergste is toch, dat kwaad,
dat bedekt blijft. Dan komt de schuldige
zoo moeilijk tot berouw en gaat het in
tegendeel o zoo gemakkelijk, van kwaad
tot erger met hem."
Evert knikte. Zóó had hij de zaak niet
Ingezien.
„Wat moet ik dan nu doen vader?"
„Voorloopig niets, Evert. Ik zal zelf wel
eens met mijnheer van Wijk gaan praten."
Dienzelfden avond nog bracht vader zijn
voornemen ten uitvoer en ging naar den
onderwijzer. Gelukkig, mijnheer was thuis.
Vriendelijk ontving hij vader en vroeg
waarmee hij hem van dienst kon zijn.
Openhartig vertelde deze toen alles wat
hij van Evert had vernomen. Hoofdschud
dend luisterde mijnheer toe.
„Die jongens toch. Om anderen te sparen
zouden ze zichzelf in moeilijkheden
brengen."
Hartelijk schudde hij vader de hand.
„Maar nu zal ik zorgen dat de schuldige
door den mand valt", beloofde hij. „Al te
lang heeft de verdenking reeds op Evert
gerust, 'k Moet het bekennen, ook ik zelf
twijfelde den laatsten tijd wel eens aan
hem. 't Spijt me."
„De schijn was ook tegen hem mijnheer.
Evert had moeten spreken. Ge hebt uzelf
niets te verwijten
Toen om twaalf uur, den volgenden dag
de klas van mijnheer van Wijk naar huls
ging, kreeg Fred van Leeuwen ongemerkt
een wenk dat hij moest blijven zitten. Ter
wijl mijnheer de lokaaldeur sloot, draaide
Fred onrustig in zijn bank heen en weer.
En zijn geweten, dat hem in de laatste
weken nog al eens geplaagd had herin
nerde hem nu ook direct weer aan 't weg
nemen van den gulden. Mijnheer zou
toch niets gemerkt hebben? Een oogen-
blik later nam mijnheer op een bank bij
Fred plaats.
Fred",'zei hij, terwijl hij den jongen
streng aankeek, „vertel jij me eens, wat je
dien middag toen ik dien gulden gemist
heb, in het lokaal gedaan hebt. Want jij
bent er geweest Fred, evengoed als Evert."
De vraag overviel den jongen, en in-
plaats dat hij, zooals hij zich had voorge
nomen, zei dat hij er niet geweest was,
stamelde hij: „Niets mijnheer."
„Geen uitvluchten, Fred" zei mijnheer.
„Die baten je nu toch niet meer. Je stemt
toe dat je in het lokaal geweest bent,
nu moet ik ook weten wat je er gedaan
hebt."
Toen Fred bleef zwijgen stond mijnheer
op. „Kom dan maar mee jongen, dan zul
len we samen naar je vader gaan. Mis
schien wil je het dan wel vertellen."
Fred schrok. Als mijnheer naar vader
ging, o, dan was 't nog veel erger. Want
thuis had hij ook wel eens stilletjes wat
weg gehaald en vader wist dat maar al
te goed.
„Toe jongen", zei mijnheer, nu iets zach
ter, „zie je niet in hoe erg het is, dat je
de verdenking op een ander liet rusten?
Fred nu voor den dag er mee. Ik wil je
helpen om alles zooveel mogelijk te her
stellen".
Was er werkelijk een betere snaar in
Fred's hart geraakt? In ieder geval, 't
kwam tot een bekentenis. Zonder iets
achter te houden, biechtte Fred nu alles op
„En wat deed je met het geld?" vroeg
mijnheer, toen hij uitverteld was.
Cigaretten voor gekocht" antwoordde
de jongen kort.
«Zoo. Ook dat nog. Fred, ik sprak daar-
(Nadruk verboden)
straks van je vader. Ik behoef nu niet naar
hem toe te gaan, om je schuld te ontdek
ken. Maar ik moet toch naar hem toe, om
hem alles te vertellen. Mijn plicht als je
onderwijzer gebiedt me dat te doen. Hij
moet weten, waar zijn zoon zich aan
schuldig heeft gemaakt."
Fred liet het hoofd hangen. Dus zou
vader toch alles weten
't Was een moeilijk uur voor mijnheer
van Leeuwen, toen de onderwijzer hem
vertelde wat Fred gedaan had. Bedenke
lijk schudde hij het hoofd en bleef een
poos als in gedachten en herinneringen
verdiept."
Toen spraken ze samen af, welke straf
de jongen verdiend had. Dat het gestolen
geld teruggegeven moest worden, spreekt
wel vanzelf
„En voor de klas moet hij zeker ook
schuld bekennen?" vroeg mijnheer van
Leeuwen.
„Ja mijnheer, hij moet het doen. Dat
ben ik ook aan Evert van Ros verplicht.
Maar ik hoop het zoover met hem te krij
gen, dat hij het vrijwillig doet."
Den volgenden morgen direct om negen
uur al, begon mijnheer: „Jongens, jullie
weten nog wel, dat ik een paar weken ge
leden over dien gestolen gulden verteld heb
Ik weet heel goed, dat sommigen van
jullie dachten dat Evert van Ros het ge
daan had. En ik wil eerlijk bekennen dat
ik het zelf ook wel eens gedacht heb. Maar
nu weet ik, dat hij geen schuld heeft en
ik ben blij voor de geheele klas te kunnen
zeggen: Evert heeft het niet gedaan."
Met een kleur als vuur stond Evert op en
greep de hand die mijnheer van Wijk hem
hartelijk toestak.
„En nu", ging mijn heer voort, „nu vra
gen jullie misschien wie het dan wèl ge
daan heeft. Omdat er eerst een onschul
dige verdacht is, en j ullie dat ook allemaal
weten, heb je er ook wel eenig recht op,
om nu de ware schuldige te kennen, 't Zou
anders kunnen gebeuren dat er weer een
verkeerde op aangezien wordt. Natuurlijk
kan ik de schuldige wel dwingen zijn naam
te noemen maar ik hoop dat hij nu al
thans uit zichzelf spreken zal."
Even bleef het stil in de klas. Toen stond
Fred van Leeuwen op.
„Ik heb het gedaan", zei hij, en en
't spijt me nu dat Evert er van verdacht is"
Aller oogen werden op Fred gericht die
daar met neergeslagen blikken stond.
„Flink zoo Fred", prees mijnheer nu. „Ik
weet dat het waar is dat je berouw hebt,
anders zou je nooit uit jezelf gesproken
hebben. En jongens, (hier wendde mijn
heer zich tot de klas)Op berouw volgt ver
geving. Daarom hoop ik dat jullie Fred ge-
wcon in je midden zult opnemen, en dat
Evert en Fred in 't vervolg vrienden zullen
zijn.'
FRANCINA.
door
C. E. DE LILLE HOGERWAAI
1.
Negen kleine biggetjes
Zaten in de klas.
Meester Knor vertelde, waar
't Eikelboschje was.
2.
't Was daar echt Luilekkerla
Eikels overal!
En ter eere van den oogst
Gaf de vorst een bal.
3.
Koning Krulstaart danste vó
Met de Koningin.
Rosabianka heette zij,
Het was een vorstin,
4.
In het heele bosch bemind:
Vriend'lijk, lief en goed.
De prinsesjes Rondekin,
Gladvel, Rosesnoet
5.
En de prinsjes Staatjedun,
Ringsnuit, Knorreding,
Werden altijd toegewuifd
Op de wandeling.
6.
Nog veel meer werd er vertel
In de biggeklas.
Allen dachten: 'k Wou, dat
'n Biggeprinsje was!
7.
Of een klein prinsesje-lief
Uit dat sprookjes-bosch!
Waar de eikels overal
Liggen op het mos.
8.
Biggen luist'ren net als wij
Naar een sprookje graag
En in 't biggeklasje klonk
Dan ook plots de vraag:
9.
Meester, is het echt gebeu
Of is 't een verhaal?
Lachend zei de meester toen:
Luister allemaal!
10.
't Is een sprookje, dat ik d(
Uit Luilekkerland!
Wroeten jullie, bigjes maai
In het zwarte zand!
.(Nadruk verboden).