aargang
Donderdag 23 Augustus 1934
No. 34
JONGENSLEED
JONGENSKWAAD.
(Slot)
Van Wijk had na zijn vraag
acht, maar toen er geen ant-
,m zei hij: „Ja, jongens, zóó ko-
let verder.. Ik hen er van over-
de schuldige in deze klas zit.
d ik jullie nu één voor één vra-
er iets van weet. En ik hoop
dengene die den gulden heelt
en zijn schuld nog door een leu-
jrzwarem"
jd kwam er geen antwoord uit
dus begon mijnheer zijn onder
en voor een stelde hij de jon-
fde vraag. Maar zonder uitzon-
;woordden ze allen er niets van
zei mijnheer, „voor 't oogen-
we het hierbij laten, 't Is een
dag voor me jongens, 'k Had
:ht, dat er onder mijn leerlin-
lef zou zijm Eén, die bovendien
moed genoeg bezit, om zijn
erkennen."
1 keken de jongens hun onder-
Ze wisten dat hij meende wat
unt allen gaan jongens' behalve
Ros", zei mijnheer nu.
gloeienden blos op het gelaat
t zitten.. Dus toch? Hij had het
at dat mijjiheer hem. verder zou
5n.
ie jongens, rustiger dan anders,
verlieten, wierpen ze schuine
Evert. Zou hij het gedaan heb-
school groepten, de jongens nog
in.
,oof er niets van", zet Eduard
die naast Evert zat.
at het toch maar niet weten",
mderen op. „Mijnheer zal hem
voor niets na laten blijven"?
n Leeuwen had. zich niet bij de
in zijn klas gevoegd. ZoOdta hij
am sloeg hij dé richting naar
m.
jl had mijnheer Van Wijk zich
op een bank neergezet.
begon hij ernstig, „weet jij
dien gulden at?"
jnheer", antwoordde de jongen,
zijn onderwijzer recht in de
ik.
het zeil ook bijna niet geloo-
ging mijnheer voort. Maar om-
Ier gistermiddag alleen geweest
i er op jouw meer verdenking
i anderen.
id Evert gezegd: „Ik ben niet de
lijnheer, die hier gisteren na
geweest is. Maar hij bedacht
:i er niet vair, om voor verklik-
pelen. Daarom wilde- hij liever
Fred zeggen. Wie weet, als hij
niddag alles vertelde, zou Fred
eer zeil wel zeggen,
eenige vragen gesteld te hebben
leer van Wijk Evert gaan.
gekomen zag Evert, dat al zijn
Ikers verdwenen waren. Nu, des
Hij had eigenlijk niets geen zin
om over het gebeurde te spreken, voor hij
Fred alles verteld had.
Toen Evert thuiskwam, was moeder
druk bezig voor het eten te zorgen. Zoo
doende had ze het niet gemerkt, dat Evert
later dan anders thuis was.
Onder den maaltijd was hij ongewoon
stil. Hij dacht er over wat hij straks aan
Fred zou zeggen.
Vroeger dan gewoonlijk ging EVert weer
naar school. Moeder zei er niets van. 't
Was mooi weer! De jongen zou graag nog
een poosje buiten zijn?
Regelrecht spoedde Evert zich naar de
straat waar hij wist dat Fred woonde.
Dicht bij zijn huis bleef hij wachten. Fred
zou vast nog niet weg zijn, dUs moest, hij,
hem hier wel aantreffen.
Nadat er een minuut of vijf voorbijj wa
ren gegaan kwam Fred dan ook zijn huls
uit. Even ontstelde hij toen hij Evert zag
staan. Maar direct herstelde hij zich weer.
„Nu je goed houden, nu komt het. er op
aan", flitste het door zijn hoofd.
„Wat doe jij hier?" vroeg Fred schijn
baar heel verbaasd, toen hij Evert zag.
„Toe, hou je- nou niet zoo", stoof deze
op. „Je weet heel goed waarvoor ik kom.
Ik moest nablijven omdat mijnheer mij
beteren na schooltijd in de klas heeft ge
zien. Maar jij bent er evengoed geweest.
En dat zul je toch zeker wel zeggen, ook?"
„Ik in de klas geweest?" zei Fred met
gehuichelde verbazing. „Hoe kom je daar
bij? Ik ben heelemaal niet in de klas ge
weest.
Ontsteld stond Eevert daar.
Dat Fred het gebeurde aan mijnheer
zou zeggen, daar was hij niet zeker van-
geweest. Maar dat hij alles ontkennen zou
dat had hij toch niet gedacht. Tranen van
spijt sprongen hem in de oogen.
„Dus je wilt het niét aan mijnheer zeg
gen?" vroeg hij- nog eens.
„Ik begrijp je met. Ik heb niéts- te zeg
gen", was het antwoord.
Maar opeens was het nu voor Evert dui
delijk, dat Fred' dan niet alleen in de klas
was geweest, maar dat hij ook het geld
weggenomen moest hebhen.
„Dan ben je een dief en 'm leugenaar",
beet hij hem toe.
Met een valsche lach hoorde Fred hemi
aan.
„Of jij", spotte hij,
Dat was te veel voor Evert. Zeker zou.
het op een vechtpartij zijn uitgeloopen,
als Fred zich niét haastig uit de voeten
had gemaakt. Vreesde hij Evert's woorden
niet, zijn vuisten zooveel te meer, 't Zou
niet de eerste- maal zijnt dat hij daarmee
kennis maakte!
Herhaaldelijk stelde mijnheer Van Wijk
In- de klas nog een onderzoek in naar den-
verloren gulden. Maar de dader bleef on
bekend. Evert hatf er niets van verteld,
dat hij op dien bewusten middag Fred in
de klas had gezien. Hij wilde nu eenmaal
geen klikspaan wezen. Ook niet al was
Fred dan nog zoo'n valschaard. En dim
wat zou het hem ook helpen? Fred had
zich immers toch voorgenomen alles te
ontkennen? Nee, dan maar liever zwijgen.
Toch was de echte vroolijkheid sinds
het gebeurde bij Evert verdwenen. O ze
ker, hij had een goed geweten. Hij had
zich niet schuldig gemaakt aan diefstal.
Maar er waren er onder zijn makkers,
die er hem toch van verdachten. En dat
hinderde hem erg. Maar wat hij nog er
ger vond was, dat hij meende dat mijn
heer Van Wijk soms ook niet in zijn on
schuld geloofde. En hierin, zag: EVert niet
Toen mijnheer Van Wijk Evert voor de
eerste maal ondervraagd had, geloofde hij
den jongen volkomen. Die eerlijke oogop
slag en dat open karakter! Zou hij. zich
zóó kunnen bedriegen? Doch toen. Evert
na. het, gebeurde zooveel stiller was en,
men maar zelden zijn vroolljke lach meer
hoorde, bekroop mijnheer soms wel eens
de twijfel:
Zou Eyert het dan toch gedaan- heb
ben?
Mijnheer kon het haast niet gelooven
en hij; hoopte vurig dat hij er nog eens
achter zou komen wie da ware schuldige
was.
Inmiddels, waren er een paar weken,
verloopen.
Ook vader en moeder Van Ros hadden
de verandering bij hun jpngen waarge
nomen.
Al een paar maal hadden ze er met el
kander over gesproken, wat daar toch wel
de reden van mocht zijn. Eerst hadden
vader en moeder besloten nog- maar wat
af te wachten voor ze er Evert naar vroe
gen. Misschien vertelde hij het wel uit
zichzelf. Of misschien was zijn gedrukt
heid wel van voorbijgaanden aard. Maar
toen- zich het een. noch hetr ander gebeur
de. besloten vader en moeder hun jongen
toch eens te ondervragen.
„Ga jij maar eens een flinke wandeling
met hem maken man": zei moeder. Mis
schien krijg je het er- onderweg- wel uit."
Dat plian leek vader uitstekend! Op een
Wbensdagmiddag toen hij wair vroegen
van. kantoor- kwam dan anders, vroeg va
der Evert; of hij: lust had- in een- wande
ling. Terstond klaarde- het gelaat van den
jongen op.
„Wht graag vader", zei hij.
Een kwartier later waren ze samen op
'S pad.
Ze hadden al wel een goed uur gewan
deld en over verschillende dingen gespro
ken, toen mijnheer Van Ros zeil „Wat is
het hier rustig. Laten we even in het gras
gaan zitten. Evert."
Aan den kant van den weg zetten de
wandelaars zich neer. Uitgestrekte wei
landen hadden ze voor zich. Eenige oogen
blikken liet vader peinzend zijn blikken
over de groene vlakte dwalen. Toen wend
de hij zich plotseling tot Evert.
„Jongen", zei hij, „jongen, ik ben van
middag expres met je gaan wandelen, om
dat ik eens met je praten wilde."
Verwonderd zag Evert zijn vader aan.
„Met mij, vader?1"
„Ja, jongen, met jou. Er is al een. paar
weken iets dat je hindert. Wat het is, dat
weten, we niet. Maar (lit er iets is, weten
moeder en ik zeker. Nu hebben we eerst.
eens afgewacht, of je het ons uit jezelf
zou vertellen. Maar nu je het niet doet,
nu nroet ik het je wel vragen.
Je weet het Evert, je vader is je beste
vriend. Toe jongen, kun je me dat ook
niet vertellen, wat er aan hapert?"
Verwonderd had Evert naar zijn vader
geluisterd. Toen zei hij aarzelend; „Ik had
niet gedacht, dat moeder en u wat ge
merkt hadden, vader. En ik wilde het lie
ver niet vertellen."
„Maar nu ik je er om vraag, Eyert, nu
wil je toch wel?"
Nog aarzelde de knaap.
Maar toen hij zijn vader in. de ernstige,