KUNNEN BLOEMEN SPREKEN?
JONGENSLEED
EN JONGENSKWAAD.
ANEKDOTEN.
OPLOSSINGEN.
et was even over vieren. Op een draf
Ie Evert van Ros huiswaarts. Mocht hij
anders met zijn schoolmakkers nog
eens even ophouden, vandaag gunde
zich daartoe geen tijd. Geen wonder
Vader had hem beloofd, dat hij, als
huiswerk klaar zou zijn, nog een wan-
ng met hem zou maken. En wandelen
zijn vader deed Evert van Ros maar
graag. Vader wist altijd iets bijzon-
i te vertellen over hetgeen ze onder
zagen, en dat was o zoo gezellig, 't Is
best te begrijpen dat Evert zich zoo
'dig als hij kon, naar huis begaf. Des
lerder zou hij klaar zijn.
[aar plotseling stond de jongen stil. Hè
vervelend! Daar had hij zijn aard-
skunde-schrift vergeten. En ze hadden
t een opgave voor aardrijkskunde ge-
gen. Ja, er zat niets anders op. Dan
ir even terug om het schrift te halen,
deuren zouden nog wel open zijn. Vlug
rde Evert terug. Ja, gelukkig, de deur
id nog open en de concierge was niet
ien. Fijn! Dan behoefde hij ook niet te
gen of hij nog even naar binnen mocht
onder iemand te zien, liep Evert nu de
ge gang door. De achterste deur was de
ir van zijn klas. Zonder kloppen er
i immers toch niemand' liep Evert
r binnen.
laar juist toen hij naar binnin ging,
im er een andere jongen het lokaal
't Was Frederik van Leeuwen, bij af-
ting altijd Fred genoemd.
Hallo", zei Evert verbaasd, „ben jij nog
r? Je moest toch niet nablijven?"
'k Had wat vergeten", zei Fred kortaf.
Ik ook", vertelde Evert. „Mijn aard-
skunde-schrift moet ik nog hebben."
onder verder iets te zeggen, zelfs zon-
groet, keerde Fred zich om en ging
n.
1 n de gang keek hij eerst rechts en links
I zich heen, doch toen hij niemand zag,
pte hij snel naar buiten. Een valsche
inslach trok er over zijn gelaat.
e Ziezoo", mompelde hij, „mij heeft nie-
II nd gezien, dan die brave Evert. Als hij
I mocht verklappen, zeg ik gewoon, dat
II niet waar is."
''.middels was Evert naar zijn lessenaar
l< aopen en had er zijn aardrijkskunde-
irift uitgenomen.
lat Fred zoo zonder groeten was heen-
;aan had hem niet verwonderd. De twee
igens stonden op niet al te goeden voet
t elkaar.
ivert was een jongen die er van hield,
- ht door zee te gaan. Zelfs al zou hij
straf om krijgen, dan nog zou hij niet
zeggen als het „neen" was,
Yed daarentegen nam 't niet zoo nauw
I t de waarheid. Hij had een geniepig
rakter en menige leelijke streek was al
ir hem uitgehaald,
leen wonder dus, dat de twee jongens
t al te best met elkaar overweg kon-
i.
Toen Evert het vergeten schrift gevon-
i en in zijn tasch gedaan had, wilde hij
lokaal weer haastig verlaten. Maar
>r hij hiertoe gelegenheid had, kwam
inheer Van Wijk, zijn onderwijzer bin-
n.
Jij nog hier, Evert?" zei hij verbaasd.
Dacht dat je allang naar huis was."
Ja, mijnheer, ik was ook al weg. Maar
had mijn aardrijkskunde-schrift verge-
en daarom ben ik nog even terugge
ven. Dag mijnheer," en haastig ging
de schooldeur uit.
Ben je niet laat, Evert?" vroeg zijn
ieder toen hij thuis kwam. „En je moet
aks nog wel met vader uit".
Ja moeder, 'k was al een eind op weg
ar huis, toen me opeens in de gedachte
iam, dat ik mijn schrift vergeten had.
i daarom moest ik weer terug."
Ja, ja, jongen", lachte moeder, „dat
at zoo. Wat het hoofd vergeet moeten
beenen halen".
Ijverig verdiepte Evert zich nu in zijn
iiswerk.
't Vlotte goed, zoodat de verloren tijd
oedig was ingehaald. Na een goed uur
werkt te hebben, sloeg hij zijn boeken
tht en liep naar beneden.
„Klaar vader", zei hij. „Gaan we nu?"
„Ja hoor. èen man een man, een woord
li woord".
't Werd een fijne wandeling die Evert
en middag met zijn vader maakte. Na-
Mlij k gingen ze naar buiten.
„In de stad zitten we altijd", zei mijn-
door
C. E. DE LUXE HOGER WAARD.
Moeder, kunnen bloemen spreken?
Hebben zij een eigen taal?
Luist'ren zij ook graag naar sprookjes
Of een ander mooi verhaal?
O, ik zou zoo dolgraag weten,
Of een bloem wat kan verstaan
En begrijpen, dat de wacht houdt,
Als zij slaapt, de lieve maan!
(Nadruk verboden).
Moeder, raad eens, wat Tr zou willen!
Dat ik één dag 'n bloempje was.
Dan zou 'k weten, of ze praten
Met elkaar en met het gras!
O, ik vraag aan 't bloemenfeetje,
Of ze m'in mijn droom vertelt,
Hoe het met de lieve bloempjes
En hun babb'len is gesteld!
heer Van Ros, „dus als we wandelen gaan
we naar buiten."
De volgende morgen was er menige leer
ling uit de klas van mijnheer Van Wijk
die zoo af en toe een verwonderde blik
op zijn onderwijzer sloeg. Wat er was,
zou niemand hebben kunnen zeggen, maar
toch was er iets, dat voelden allen. Nu,
straks zouden ze het misschien wel hoo-
ren. En ja, ze kregen wat te hooren.
„Jongens", zei mijnheer Van Wijk toen
de schoolbel luidde, bergen jullie je boe
ken weg en luistert dan allen naar mij.
Voor we naar huis gaan, heb ik jullie nog
wat te zeggen."
Ademlooze stilte in de klas.
Nu zou het komen.
Jongens", begon mijnheer, toen hij
alle oogen op zich gevestigd zag, „jon
gens, ik heb vanmorgen een droevige ont
dekking gedaan. Gisteren hebben jullie
allemaal je bijdrage meegebracht voor
ons zomeruitstapje. 'k Had het geld zorg
vuldig nageteld en ik wist precies wat er
was. Vanmorgen vóór schooltijd wilde ik
het kleine geld voor groot inruilen en
telde zoodoende weer het geld na. En nu
mis ik precies een gulden. Die gulden is
dus verdwenen tusschen gistermiddag en
vanmorgen. Jullie begrijpt wel, dat ik dit
niet zoo kan laten voorbijgaan. Ik moet
weten waar die gulden gebleven is. Kan
iemand van jullie mij daar ook ophelde
ring over geven?"
Terwijl mijnheer Van Wijk dit alles zei,
had hij scherp acht geslagen op zijn klas.
Niets was hem ontgaan. En hij had ge
zien dat twee jongens onder zijn woorden
onrustig werden: Evert van Ros en Fred
van Leeuwen.
Toen mijnheer vertelde wat er gebeurd
was, had Evert onmiddellijk begrepen, dat
hij nog wel eens apart ondervraagd zou
worden over zijn alleen zijn in het lokaal.
En even was hij toen onrustig geworden.
Maar ook slechts even. Hij had immers
niets gedaan, dus hoefde hij ook niet be
vreesd te zijn. Wat wist hij van dien gul
den af? Onwillekeurig zocht zijn blik toen
Fred van Leeuwen. Zou hij het gedaan
hebben? Fred zelf was ook onrustig ge
worden. Maar terstond nam hij weer een
onverschillige houding aan. Er mocht van
komen wat wilde, hij zou volhouden dat
hij niet in de klas was geweest.
Wordt vervolgd.
Ingezonden door Nettie van Baak
Kleine jongen voor een winkel: „Moeder
wat zijn dat voor rare dingen?"
Moeder: „O. dat zijin duikerpakken dde
zijn gemaakt van gutta-percha zoodat de;
duiker niet nat kon worden".
Kleine jongen: .Moeder ik wou dat ik
er een had".
Moeder: „Waarom?"
Kleine jongen: ,Dan kon ik niet zoo nat
worden als ik word gewasschen".
Ingezonden door Marietje Laterveer.
Verstrooid.
Professor (voor het in bed stappen) f
„Wacht, ik zal nog even een lucifer aan
steken om te kijken of ik de kaars wel
heb uitgeblazen".
Ingezonden door Marietje Laterveer.
Jager komt aanhollen: „Zeg jongen, heb
je hier geen haas zien voorbij loopen?"
Jongen: „Ja zeker, meneer".
Jager: „Hoe lang geleden?"
Jongen: ,Xaat eens kijken, dat zal zoo-
wat een jaar of drie geleden zijn".
OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT
HET VORIGE NUMMER.
1. Koevorden, rood, den, een, koe.
2. Raadseltante, raadsel, tante.
3. Sneeuwklokjes.
4. Met de pop van een rups waar een
vlinder uitkomt.
5. Beiden worden grauw geboren.
6. EEN.
7. Hans, worst, hansworst.