Lustrumfeesten te Groningen - De zuiveringsactie van Hitier DE VLUCHTEUNG 75,le Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad PRIJSVRAAG-FEUILLETON. NIEUWE AANWINST VOOR DEN HAAGSOHEN DIERENTUIN. Een der beide prachtige Mantel bavianenwaarover de Dierentuin de beschikking kreeg. De dieren zijn afkomstig uit Abessimë. LUSTRUMFEESTEN TE GRONINGEN TER GELEGENHEID DE INTERN. TENNISKAMPIOENSCHAPPEN TE IN DE CINETONE FILMSTUDIO'S AAN DE ÜUIVENDRECHTSCHEKADE TE trekken j^opto^ dw^e stod" WIMBLEDON. - H. W. Austin (Engeland) Sn het AMSTERDAM is men thans druk bezig met de verfilming van „Malle Gevallen"* Op den achtergrond de Martinitoren. enkelspel tegen G. X. Shields (Amerika). naar het boek van Hans Martin. Tijdens de opname van een der scènes. Roman door IVANS. 86) Ik betuigde mijn ingenomenheid met deze regeling en omdat hij vermoedelijk niet geheel ontbloot was van de gevoelig heid van den echten „Wiener" voor 'n beetje vleierij, antwoordde hij: „Jong- mensch, het verheugt mij, dat je zulks op prijs weet te stellen." En daarop stond hij op en ging mij vóór, de kamer uit en de trap af. Het was dien ochtend in tegenstelling met den vori- gen dag prachüg weêr. Mijn jas liet ik achter op het „Polizei-Prasidium". Wat mijn verdere kleeding betreft, ik heb nog niet verteld, dat ik mijn eigen bovenklee- deren had moeten achterlaten en nu in een confectie-pak stak, waarvan de stof meer aan touwwerk dan aan wol herin nerde en vermoedelijk den „Polizei- Prasident" als mijzeiven overleven zou. Ditmaal maakten wij gebruik van een gewonen huurauto. Dr. Von Gabler wilde vermoedelijk vermijden, dat ons bezoek zou opvallen en een politie-auto doet dat altijd. Wij stapten uit voor het huis op den Ring, waar ik zoovele jaren gewoond had, waar mijn moeder nóg woonde en mijn stiefvader gestorven was. En ik verscheen hier nu als vreemdeling, onkenbaar voor Srie mij hier vroeger gekend had.... Het vreemde geval, dat mij bekroop, is nauwelijks te beschrijven. Sinds ik de hof stede in het „Wienerwald" verlaten had, was het alsof ik in een soort van droom geleefd had en dit bezoek, als vreemde, in het mij zoo wel bekende huis had iets on wezenlijks, dat mij telkens de vraag op drong, of ik inderdaad nog steeds voort- droomde Maar nu gebeurde er iets, dat mij plot seling geheel wakker schudde. Wij troffen namelijk den „Hausmeister" aan onder de gewelfde ingangspoort, in gesprek met iemand, in wien ik tot mijn groote ver bazing niemand anders herkende dan. Frans Kessel, den jongen boer, die zich op de hofstede tegenover mij zoo onbeschoft en vijandig gedragen had! Hoe kwam deze hierheen verzeild? Ik herinnerde mij, hoe hij den boer tegen mij gewaarschuwd en bij die gelegenheid ver klaard had, dat ik niet wis wat ik scheen. Was hij bezig mij op de sporenMaar hoe was hij daarin in zóóverre geslaagd, dat hij uitgevonden had, waar ik woonde? Want aan toeval kon men hier moeilijk gelooven! Toen wij nader traden, werd het ant woord op deze laatste vraag mij duidelijk. Immers, ik zag toen, dat de man een vioolkist droegEn, hoewel gehavend en uit elkaar hangend, herkende ik daarin de mijne.dezelfde, die ik vóór mijn be zoek aan de hofstede in de struiken ver stopt had Toen ik na drie maanden vertrokken was, had ik de vioolkist opzettelijk gelaten, waar zij was, mij herinnerende, hoe deze de aandacht van een politie-agent getrok ken hadTrouwens, ik had hoe on voorzichtig en onverstandig het mij nu ook voorkwam nauwelijks meer een ge dachte daaraan gewijd. Zij was drie maan den lang niet ontdekt; en wie zou erop komen, het struikgewas juist op die ver loren plek in het bosch te gaan door zoeken? Het was de oude geschiedenis: als „vluchteling" had ik dezelfde fout ge maakt, die zoo menig vluchteling gemaakt heeft: ik had iets gedaan, dat ikzelf te laat als een onvoorzichtigheid erkende, in de optimistische verwachting, dat het toeval of het geluk (hoe men het noemen wil!) mij natuurlijk gunstig gezind zou zijn! In dit geval was de onvoorzichtigheid zelfs zéér groot, al drong dit eigenlijk thans eerst met voldoende duidelijkheid tot mij door. Mijn naam stond wel nergens in of óp de kist vermeld, maar aan de bin nenzijde van het deksel had ik indertijd mijn adres aangebracht! Het was wél een bewijs, hoezeer mijn ziekte en de gebeurte nissen van den laatsten tijd mij geschokt hadden, dat ik met deze omstandigheid niettegenstaande mijn vrees voor vervol ging in het geheel geen rekening gehou den had! Maar nu mijn eigendom mij zoo plotse ling weer onder de oogen kwam, had ik geen gelegenheid, mij rekenschap van den daardoor gewijzigden toestand te geven, want de gebeurtenissen namen snel haar loop, enik kon ze niet tegenhouden. Dr. Von Gabler was op den „Hausmeis ter" toegetreden en had hem aange sproken. „Een paar woorden, vriend!" zeide hij. „Maar niet hier? In uw woning De lezer herinnert zich, dat de .Polizei- Prasident" een kleine, onaanzienlijke man was, met 'n bril en 'n uiterlijk, dat in het geheel niet de gedachte wekte, dat men tegenover een hoogen beambte van de politie stond. De „Hausmeister", die een pootige kerel was, nam hem van boven-af op en zeide toen op 'n wat onvriendelijken toon: ..Dadelijk, Herr! U ziet dat ik bezig ben." De toon. waarop hij gesproken had, moest Dr. Von Gabler, die gewoon was met den grootsten eerbied te worden toegespro ken, wel ergeren. „Politie!" zeide hij kort-af. En Franz Kessel ving dit woord op. „Politie?" herhaalde deze. „Maar dat treft prachtig. „Kunt u zich legitimeeren?" De ander sloeg even zijn jas open, waar hij (ik kon het van de plaats, waar ik stond, niet zien) vermoedelijk het een of andere insigne droeg. Altham wat hij zag, scheen Franz Kessel te overtuigen Deze had een vluchtigen blik op mij ge worpen, zonder mij te herkennen, hetgeen ook vrijwel onmogelijk voor hem was. „En deze heer?" vroeg hij. „Detective!" antwoordde Dr. Von Ga bler, even kort-af als hij zooeven gespro ken had. „Dan kan ik vrij-uit spreken!" zei de jonge boer. „Ik heb een goede tijding voor u: ik ben den moordenaar van Leopold Reiner op het spoor. Hetzelfde, wat ik zoo even aan den „Hausmeister" gezegd heb, kan ik nu aan u toevertrouwen." „Maar dan toch niet hier!" zeide Dr. Von Gabler. „Breng ons naar uw woning, Hausmeister!" Deze gehoorzaamde thans, zonder iets te zeggen. Kort daarop zaten mij met ons vieren in de „mooie" kamer van den „Hausmeister". En nu kreeg ik weer eens een nieuwe sepsatiel Ik hoorde namelijk mijn eigen doopceel lichten door dezen kwaadaardigen kerel, die daartoe vooral gedreven werd door de omstandigheid, dat Else niets van hem weten wilde, terwijl zij mijHoever zijn vermoedens in dit opzicht gingen, wist ik natuurlijk niet; maar dat het in hoofd zaak jaloerschheid was, die hem handelen deed, was méér dan duidelijk. Nieuws kreeg ik afgescheiden van de kwaadwillige verdraaiingen van de waar heid, waaraan hij zich schuldig maakte, niet te hooren. En Dr. Von Gabler even min. Ik was nu méér dan dankbaar, dat deze vooruit zoo goed was Ingelicht. Ten slotte echter kwam er iets nieuws. Nadat hij ons verklaard had, dat hij dezen „brutalen muzikant" altijd gewan trouwd had, ook omdat hij zich zijn gezicht herinnerde, hoewel hij dat niet thuis bren gen kon, vervolgde hij aldus: „Het toeval heeft mij den weg gewezen. Ik heb een hond, die altijd een opvallen den afkeer van den man toonde". (Deze mededeeling was in overeenstemming met de waarheid, maar ik had er nauwelijks op gelet, dat deze hond even kwaadaardig was als zijn meester). „Gisteravond de zon was juist ondergegaan en het begon donker te worden loop ik door het bosch naar de hofstede van mijn vader in de buurt van de kleine kapel, die daar mid denin het groen ligt, hoor ik, op zij van den weg, mijn hond op 'n geweldige manier aangaan. Ik erheen, en daar vind ik.... dit!" Hij wees op de vioolkist, die hij op de tafel had gezet. „En, aan de binnenzijde vind ikdit!" AWordt vervolgd), ZONDAGNAMIDD AG IN DE WILnELMSTRASSE TE BER LIJN NA DE „ZUIVERINGSACTIE". Urenlang hebben de menschen daar gestaan, om een glimp van Hitier op te vangen. Van tijd tot tijd brachten zij den Hitlergroet. TEWATERLATING VAN HET DUITSCHE PANTSER SCHIP C. in Wilhelmshaven, door de dochter van den gevallen admiraal graaf Spee, naar wien het schip gedoopt is.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 5