De Koningin geschilderd door J. C. A. Goedhart - Heistelling omgevallen DE VLUCHTELING 75itc Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad PRIJSVRAAG-FEUILLETON. De Fransche minister Barthou in Belgrado. Barthou aan boord van de boot, die hem naar Belgrado braoht, omgeven door Servische schoonen. DE ITALIA ANSCHE KROONPRINS de coreert een vrouw uit Napels, die een jongen van een wissen dood redde en daarbij zelf gewond werd. DE 80-JARIGE MOEDER VAN PRESIDENT ROOSEVELT bij aankomst in Londen. Mrs. Roosevelt begroet door den Amerikaan-* schen gezant te Londen. Roman door IVANS. 32) Ook de gezant had (het was ook moei lijk anders te verwachten!) aan deze omstandigheid geen aandacht geschonken; hij kon niet vermoeden, hoe het in dit opzicht met mij gesteld was. waar ikzeli mij daarvan niet bewust was! Wat ervan zij, ik deed vergeelsche po gingen om mijn aandacht te concentreeren op den inhoud van de couranten, waarover ik de beschikking had gekregen. Ik moet door lichamelijke vermoeidheid en opwin ding over mijn toestand wel zéér uitgeput geweest zijn, want in mijn stoel viel ik vrijwel onmiddellijk in slaap. Uren lang sliep ik als 'n blok, vast en zonder te droomen. Eerst toen de deur van het vertrek geopend werd en de stem van den gezant tot mij dóórdrong, schrok ik wakker. Bijna met een sprong zat ik overeind. „Wat voerde je daar uit?" vroeg de Baron. „Ik sliep, Excellentie!" antwoordde ik. „Wrijl dan de slaap gauw uit je oogen, want je zult nu je zinnen goed bij elkaar moeten hebben. Kom maar mee naar mijn werkkamer!" Met deze woorden ging hij mij daarheen vóór. Maar, toen ik hem volgen wilde, wei gerden mijn beenen den dienst. Er kwam pen gevoel van doodólijke zwakheid oyer mij en ik zonk terug op mijn stoel. Ik zag nog, dat de Baron zich bij de deur om keerde en met een ontsteld gezicht iets in de kamer daarnaast riep. Toen ver gingen mij de zinnen Toen ik bijkwam lag ik op een rustbank in de werkkamer van den gezant. Iemand met 'n lorgnet op, waar hij steeds over héén en nooit dóór keek, was bezig mijn borst te bekloppen. „Alles in orde" hoorde ik hem zeggen, „maar de hartswerking is wat zwak. Ik geloof, dat hij bij kennis is." „Ik ben lang ziek geweest" zeide ik; en tot mijn verbazing had ik gefluisterd, hoewel dat niet mijn bedoeling was ge weest. „Wanneer hebt U de laatste maal ge geten en gedronken?" vroeg de dokter plotseling. „Vanochtend vroeg heb ik ontbeten. Daarna niets meer!" „Dat zal wel de oorzaak zijn van deze kleine inzinking, Excellentie!" zeide de dokter. ,JDe beste medicijn is hier een stevig bord eten en een glas bier Een oogenblik later was hij vertrokken en nu ontdekte ik, dat er, behalve de Baron, nóg iemand in de kamer was; een kleine man, in 't zwarte jas en 'n bril met groote, ronde glazen op dien neus. Hij stond op eenigen afstand toe te kijken met 'n wat spottende uitdrukking op het ge zicht. „U zult dus eerst voor 'n behoorlijk maal voor Herr Fransen moeten zorgen, Excel lentie" zeide hij. En met een schok drong het tot mij door, dat de man wist, wie ik was. „Maar het zal voor U toch wel niet doenlijk zijn, zoo lang te wachten" antwoordde de gezant» „Onder de gegeven omstandigheden be schouw ik dat als een beroepsplicht" zeide de ander. Nog steeds lag ik op de rustbank, maar ik was voldoende op mijn verhaal geko men om mij met eenige moeite op te hef fen, zoodat ik nu een zittende houding kon aannemen. De gezant keek op zijn horloge. „Vijf uur!" zeide hij. „De heeren op de Kanselarij gaan nu naar huis. Ik zie, Fransen, dat je wat begint bij te komen, en aangezien het van 't hoogste belang is, dat je straks die tijdelijke inzinking te boven zult zijn, zal ik zorgen, dat je wat te eten en te drinken krijgt. Je kunt wachten in de archiefkamer hiernaast. Binnen enkele minuten wordt je bediend; ik zal er zelf voor zorgen, want het is beter, dat niemand weet, dat je hier bent." Dadelijk daarop zat ik weer in de ka mer, waar ik zoolang op mijn stoel had geslapen. En nu gebeurde er iets dat eenig is in de geschiedenis van de Nederland- sche diplomatie: de gezant, die naar hij mij later verteld heeft een zeer sub- stantieelen maaltijd naar boven had la ten brengen en dien persoonlijk in ont vangst had genomen, bracht een en ander zelf naar binnen. Een vluchteling voor de politie, bediend door een hooggeplaatst diplomaat! Twee dingen bleken hieruit: Ten eer ste, dat de Baron buitengewoon veel hechtte aan het geheim-blijven van mijn aanwezigheid; en, ten tweede, dat hij iemand was met 'n goed hart. Dit bleek ook uit de wijze, waarop hij mij toesprak, toen hij het eten binnen bracht. „Eet en drink maar flink, Fransen!" zeide hij. „Straks zullen je verschillende vragen gesteld worden en er hangt vóel van af, dat je die duidelijk en kalm be antwoordt." Daarbij stond zijn gezicht in een plooi, die van het meevoelen in mijn ongelukki- gen toestand sprak. Ik begon meer en meer den indruk te krijgen, dat hij zoo hij dat vroeger al misschien gedaan had thans niet meer aan mijn schuld ge loofde. Toen ik behoorlijk gegeten en gedron ken had, gevoelde ik mij een geheel ander mensch; en toen de gezant in de kamer terug kwam en mij vroeg, of ik mij nu in staat voelde om verdere inlichtingen te geven, kon ik daarop bevestigend ant woorden. Den kleinen man met de ronde brllle- glazen trof ik nog steeds aan in de werk kamer van den gezant. Hij wierp mij een blik toe, die niet on welwillend was. „Zoo!" zeide hij. „Nu zal het beter gaan! En ik acht het wenschelijk, dat U van den aanvang af weet, tegenover wien U staat. Ik ben de „Polizei-Prasident". Dit was dus de in Oostenrijk algemeen bekende, in hoog aanzien staande Dr. von Gabler, het hoofd van de Weensche Politie. Ik begreep onmiddellijk, dat ik het aan de tusschenkomst van den gezant te danken had, dat deze hooggeplaatste ambtenaar zich persoonlijk voor mijn zaak interes seerde. „Ik behoef mij niet meer voor te stel len" antwoordde ik, met een mislukte poging om als men het zoo noemen wil geestig te zijn. De man keek mij een oogenblik wat ver baasd aan, maar liet dit eenigszins onge paste gezegde mijnerzijds, passeeren, zon der iets te zeggen. Misschien dacht hjj, dat Uc nog wat licht van hoofd was...» De heeren waren zoo vriendelijk, mij met het oog op mijn physichen toestand in een club-fauteuil te doen plaats nemen, gelijksoortig aan die, waarin zijzelven had den plaats genomen. Wij zaten om een kleine tafel bij het raam. „Wilt U beginnen met mij hetzelfde ver haal omtrent Uw lotgevallen te doen, dat Zijne Excellentie van U gehoord heeft?" Zijn stem had nu den drogen, wat beve lenden toon aangenomen, die bij dergelijke ondervragingen gebruikelijk is. Ik voldeed aan zijn verzoek en Dr. Von Gabler luisterde met aandacht. Evenmin als de gezant vroeger, viel hij mij thans in de rede. Toen ik uitgesproken had, wendde Dr. Von Gabler zich tot den gezant. „Klopte het, Excellentie?" vroeg hij. „Volkomen!" Ik begreep nu, dat ik een soort van examen doorstaan had. Op aanwijzing van den „Polizei-Prasident" had de gezant waarschijnlijk scherp opgelet, of er in mijn verhaal misschien eén of meer afwijkin gen mochten voorkomen van wat ik ver teld had. Deze proef had ik dus goed door staan Dr. Von Gabler begon mij nu met groote snelheid vragen te doen, die zóó dicht op elkander volgden, dat mij elke gelegenheid ontbrak om vooruit over de antwoorden na te denken, temeer omdat, wanneer ik even weifelde, dit onmiddellijk tot een vragend optrekken van zijn wenkbrauwen aanlei ding gaf. Voor iemand, die zooals ik nog wat „murw" was tengevolge van mijn lichamelijken toestand, was dit inderdaad een harde beproeving! (Wordt vervolgd). PORTRET VAN H. M. DE KONINGIN geschilderd door den Haagschen kunstschilder J. 0. A. Goedhart en bestemd voor het raadhuis te Enschede. IN DE LAURIERSTRAAT TE AMSTER- DAM viel een heistelling om. Een meisje werd door het gevaarte getroffen en ernstig gewond. OP DEN PRESIDENT VAN CUBV is een aanslag gepleegd. Do president bekwam slechts een lichte verwonding aan de hand. Overste Batista, chef van het Cubaansehe leger, legde een nood verband aan. NIEUWE STRANDHOEDEN-MODE - in den vorm van hoofddeksels uit verschillende landen. Twee Amerikaansche fi'lmsterretjes met Indisehen helm en Chin, koelie-hoed.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 5