Proefvlucht van de F 36 - Duitschland-vlucht geëindigd DE VLUCHTELING 75ste Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad PRIJSVRAAG-FEUILLETON. DE F. 36, HET NIEUWE YIER-MOTORIGE FOKKER VLIEGTUIG waarmede de K.L.M. zal deelnemen aan de LondenMelbourne- race, tijdens een proefvlucht. RISTINGUETT HOUDT VAN MOOIE UNIFORMEN. De bekende revuester bij een militair feest temidden van een trommelslager van eeii Engelsch orkest en een Schotschen band-leider. GENERAAL DEBENEÏ de vroegere chef van den Franschen generalen staf, is voor een bijzondere missie te Warschau aangekomen. Generaal Debeney begroet een aantal officieren. MINISTER COLIJN heeft de portefeuille van Economische Zaken gisteren overgedragen aan minister Steenberghe. De beide ministers (dr. Colijn links) voor het departement. DE DUITSCHLANDVLUCHT is Zondag geëindigd. De Hanno- jrersche vliegers, die de meeste punten veroverden. OUD-AMSTERDAM BIJ AVOND. Ter ge legenheid van de Zomerfeesten 1934 is de Oude Kerk-toren te Amsterdam des avonds door schijnwerpers verlicht. VON PAPEN EN GöBBELS bij de Hamburger Derby- rennen. De beide ministers bij het verlaten van de eere-tribune. DE BEKENDE FILMSTER DORO THEA WIECK die eenigen tijd in Hollywood werkte, is weer in Duitsch- land teruggekeerd. Roman door IVAUS. 30) Maar hoe wilde ik, die mij nauwelijks op straat durfde vertoonen, medewerking vinden om iets dergelijks uit te lokken? Want alleen kon ik dit niet: men had daarbij hulp noodig èn van de autoriteiten èn van de pers. Hoe kon ik, in mijn ongelukklgen toe stand, mij die hulp verzekeren Ziedaar het probleem, waarvoor ik ge steld was. En toen kwam ik op een gedaohte, die misschien heel dwaas, misschien zelfs ge vaarlijk was, maar die mij toch een zekere kans scheen te bieden om te verwezen lijken wat mij voor oogen zweefde. De toenmalige Nederlandsche gezant te Weenen was Baron de Geen hoogst bekwaam en welwillend man. Nog steeds was ik Nederlandsch onderdaan, Hoewel mijn moeder door haar huwelijk Oostefl- rijksche geworden was. Herhaaldelijk had ik Baron de G ontmoet. Hij was een groot muziek-lief- hebber en een bewonderaar van de kunst van mijn stiefvader, hoewel hij met dezen persoonlijk weinig contact had. Tegenover mij had hij zich altijd bijzonder vriendelijk getoond. Gaarne ontving hij te Weenen woonachtige Hollanders te zijnen huize en als Hollander kreeg ook ik voor zulke avonden altijd een invitatie. Ook had hij mij een enkelen keer uitgenoodigd mij te doen hooren als violist, en ik had daar bij succes gehad Maar wat mij thans vooral op de gedachte bracht, waaraan ik een begin van uitvoering geven wilde, was de omstandigheid, dat de Gezant her haaldelijk gesprekken met mij gevoerd had over verschillende onderwerpen, die aan de orde van den dag waren. Voor een zoo jongen man ais ik toen was lag daarin een zekere onderscheiding. Mijn moeder be weerde steeds, dat Baron de Gbijzon der op mij gesteld was Het was niet onnatuurlijk, dat ik in den toestand van nood, waarin ik verkeerde, zonder dat iemand mij helpen kon (omdat ik aan niemand hulp durfde vragen) aan dezen man dacht. Als Hollander had ik, tot op zekere hoogte, recht op zijn steun; maar het was natuurlijk de vraag, hoe ver volgens zijn opvatting die steun gaan kon. Ja zelfs was het niet uitgesloten, dat hij zich verplicht zou voelen, de Oos- tenrijksche politie te waarschuwen, zoo een door haar gezochte, vermoedelijk mis dadige „vluchteling" zich bij hem had aangemeld, al was die vluchteling dan ook een landgenoot. Maar nietegenstaande deze bezwaren, die ik niet licht telde, was er iets, dat mij zeide: „Speel tegenover den gezant open kaart. Verraden zal hij u niet: daartoe is hij niet de man. Terwijl ik deze dingen overdacht, had den mijn voeten mij bijna onbewust naar het Gezantschapsgebouw gedragen, dat in de buurt gelegen was. Wat er ook van komen mocht, nu ik om zoo te zeggen voor zijn deur stond, besloot ik den gezant 1 mijn vertrouwen te nemen. Maarhet zou niet gemakkelijk zijn tot hem dóór te dringen. Men kende mij op het gezantschap: een herkennen door een van de daar werkzame heeren was niet uitgesloten! Daaraan mocht ik mij niet wagen.... Nu was het mij bekend, dat de gezant tegen half-één voor het middagmaal naar zijn woning placht te gaan, die gelegen was in hetzelfde gebouw, waarin zich de kanselarij bevond. Ook daar kende mij het personeel: hoe dikwijls was ik er niet gast geweestMaar misschien zou het mo gelijk zijn hem in het gebouw, op weg van de kanselarij naar de woning aan te spreken. Ik maak van al deze kleinigheden mel ding om een juist beeld te geven van de bezwaren en moeilijkheden, die een vluch teling zooais ik er thans een was ook bij de eenvoudigste handelingen ontmoet, en van den invloed, die daarvan op zijn geestestoestand uitgaat, waardoor een ge voel van gejaagdheid ontstaat, dat maar al te dikwijls voor schuldbewustzijn ge houden wordt. Wat mijzelven betreft, ik verkeerde bovendien in ongunstigen toe stand tengevolge van mijn ziekte, zoodat ik al mijn wilskracht noodig had om mij op de been te houden. Den gezant op deze wijze lastig te vallen, wanneer hij naar huis ging om te eten, was natuurlijk iets, dat in strijd was met alle conventie en alle vormen. Maar, wan neer men met ondergang bedreigd wordt, houdt eerbied voor conventie en vor men op! Het was nu elf uur in den morgen. Dus had ik nog anderhalf uur den tijd, voordat de gezant naar zijn woning gaan zou. Wat zou ik in dien tusschentijd uitvoeren Onder normale omstandigheden was ik in een café een courantje gaan lezen. Maar mijn misschien ziekelijke vrees voor herkenning hield mij daarvan terug. Ik gaf er de voorkeur aan, in het regenweer op straat te blijven en het scheen mij wel anderhalven dag te duren, vóórdat het anderhalf uur voorbij was. De kanselarij lag op de tweede verdie ping van het gebouw, de woning van den gezant op de eerste. Ik posteerde mij dus bij de trap op de eerste verdieping, zoodat ik hem naar beneden kon zien komen. En dat gebeurde, precies om haif-één. Aan den voet van de trap sprak ik hem aan. Het was niet te verwonderen, dat hij eenigszins schrikte, want ik zag er in mijn druipende jas en mijn „verhuld" gezicht nu niet juist uit als een betrouwbaar mensch! „Exeellentie!" zeide ik. „U herkent mij niet, maar Ik zag hem een gebaar van groote ver rassing maken. „Aan uw stem herken ik u" zeide hij. „U is Albert Fransen!" „Vergeef mij dezen ongewonen stap, Excellentie!" hernam ik. „Ik kom uw raad vragen. U weet, waarvan men mij beschuldigt „Weet u, dat ik verplicht zal zijn, de politie te waarschuwen. „Wanneer u, nadat ik met u gesproken hebt, daartoe besluit, zal ik mij er niet tegen verzetten" zeide ik, ,.U is de eenige, die mij raden kan. Ais u mij raadt, mij bij de politie aan te geven, zal ik dien raad opvolgen. Maar dadelijk wil ik u zeggen: Ik ben onschuldig." Een oogenblik zag hij mij scherp aan. „In mijn woning zou men u herkennen" zeide hij toen. „Kom meê terug naar de kanselarij: die is nu gesloten. Er is nie mand meer!" Deze weinige woorden bewezen mij, dat hij den toestand volkomen begreep. Tot recht verstand moet ik de opmerking ma ken, dat zich in het gebouw èn aan de voorzijde èn aan de achterzijde een trap bevond. Het personeel van de kanselarij placht van de achtertrap gebruik te ma ken; maar de voortrap voerde van boven naar de woning van den gezant. Ware dit niet het geval geweest, ik zou het geheele personeel van de trap hebben zien komenmet al het daaraan verbonden gevaar! Zonder een woord te spreken ging Baron de Gmij naar boven vóór. Hij opende de deur van de kanselarij met een sleutel, dien hij bij zich had, en een oogenblik later zat hij achter zijn schrijftafel en wees mij een daarnaast staanden stoel aan, waarna hij onmiddellijk naar zijn wo ning telefoneerde om te zeggen, dat hij wat later komen zou. Daarop wendde hij zich tot mij „Ik luister!" zeide hij. Ik begreep, dat ik mijn verhaal niet te lang mocht maken, maar niettemin naar volledigheid streven moest. Ongelukkig werden op enkele oogenblikken de zenu wen mij de baas. Het gevoel van zwakte, dat Ik reeds vroeger op den ochtend be speurd had, was er niet beter op geworden. Niettemin bracht ik mijn verhaal binnen het kwartier ten einde. De gezant liet mij spreken, zonder mij met een woord in de rede te vallen; maar uit de uitdrukking van zijn gezicht maakte ik op, dat wat ik zeide indruk op hem maakte. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 5