m
\0e Nederlandsche voetballers naar Italië - Groote brand te Helmond
r.
DE VLUCHTELING
A
Mi
75»,e Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
'SIJSVRflflG-FEUILLETON.
-
s&m
HET NEDERLANDSCH ELFTAL NAAR ITALIë.
De voetbaJlers vóór hun vertrek uit Arnhem. Karei Lotsy
(rechts) helpt Puck van Heel, bij het aanpassen van
nieuwe schoenen.
TAL VAN EEN WIELRENNER. Bij de wieJei-wedstrijden te Brentwood op Tweeden Pinksterdag
kwam een der deelnemers te vallep. Een snapshot van deze valpartij.
DL JAARLIJKSCHE R1NGRIJDERIJ TE KOU
DEKERK. Een der deelnemers toont zijn vaar
digheid in het ringsteken.
IN EEN TON OVER DE NOORDZEE. De
heer Schilperoort, die in een ton van Rotter
dam over de Noordzee naar Scheveningen
voer. Hij wil in deze ton :t Kanaal oversteken.
Zeven arbeiderswoningen te Helmond afgebrand.
Te Helmond zijn zeven woningen door brand vernield. De ruïne aan de straatzijde.
Roman door IVANS.
HOOFDSTUK I.
Een domineerend karakter.
Het was een heerlijke zomeravond.
I h.5 2at °P een balkon en studeerde in een
wek over werktuigkunde.
Mijn moeder was het geweest, die mij
I rfe gebracht had den droom van mijn
jongenstijd op te geven en mij, in plaats
J de loopbaan van kunstenaar die van
I usenieur te doen kiezen.
1 T;;A1.bert!" had zij gezegd. „Je hebt
®unkaal talent, maar zooals jij zijn er
J1®. Als kunstenaar zou je altijd op het
sw plan blijven
W toen ik aanstalten maakte om haar
'ereekeren, dat ik energie en moed had
5},?at ik mij zooals zij zelve ook wist
tltijd
had.
een kunstenaarsloopbaan gedroomd
"oorkwam zij mij, door mijn hand te
u? en verder te spreken.
«i iJ1 iongen!" zeide zij. „Dwingen
'«je tot niets en evenmin zal ik je in
3 weS staan, wanneer je mijn raad niet
I J,, 0Pvolgen. Maar dien raad moet ik je
I F™. omdat ik je moeder ben. Bedenk je
I ""Haal, vóór dat je met een middel-
jr?1" talent je geheel aan de kunst wijdt.
15 niet de weg tot het gqluk.
Zij zweeg en ik zag, dat zij de oogen vol
tranen had.
Ik was in die dagen eerst achttien jaar.
Mijn moeder was het liefste, wat ik op de
wereld bezaten toch was ons huislijk leven
ongelukkig.
Vroeger was dat anders geweest, toen
mijn vader nog leefde.
Ik was tien jaar, toen deze stierf, maar
de zonnige sfeer van de geestelijke over
eenstemming die tusschen hem en mijn
moeder heerschte, zoowel wat hun denken
als wat hun kunst betrof, is mij mijn ge-
heele leven bijgebleven. Mijn vader was
violist lid van een van de groote orkes
ten in ons land en mijn moeder van
huis uit pianiste. Ik herinner mij, dat er
een tijd was, toen zij triomfen vierde en
zij in Holland op muzikaal gebied een
vooraanstaande figuur was.
Zes jaar na den dood van mijn vader
leerde zij een Oostenrijksch kunstenaar
kennen; een wereldberoemdheid, een van
de grootsten onder de grooten: Leopold
Reiner. Met dezen ging zij een tweede
huwelijk aan.
Ik was toen zestien jaar. En in de twee
jaren, die sedert verloopen waren tot op
den dag, waarop mijn moeder het boven-
medegedeelde gesprek met mij voerde,
waren mij verschillende dingen opgevallen,
die mij bewezen, dat dit tweede huwelijk
niet gelukkig was. Ik was toen echter te
jong om lang en diep daarover na te
denken.
Het was eerst in het gesprek, waarvan
ik den aanvang boven heb medegedeeld,
dat ik eenig inzicht kreeg in den werke-
lijken toestand.
Ik zeide reeds, dat de oogen van mijn
moeder vol tranen stonden.
„Maar, moeder, als het nu toch mijn
roeping is
Zij glimlachte en schudde langzaam het
hoofd.
„Dat gelooft zoo menigeen, totdat
Zij weifelde even.
„Totdat men inziet, hoe weinig 'n beetje
talent beteekent tegenover het machtige
kunnen van het genie!"
Zij had met overtuiging gesproken, maar
haar oogen stonden droef. Het was, alsof
zij persoonlijk bij dit alles betrokken was.
En tóch haar geniehaór schitterend
verleden
„Waarom zegt u dat alles zoo droevig?"
vroeg ik. „U, een groot kunstenares,
die
Zij hief de hand op, als om mijn woor
denvloed te stuiten.
„M'n jongen, je schat mijn gaven veel te
hoog, omdat ik je moeder ben. Vroeger
had ik een te hoogen dunk van mijzelve.
Ik weet nu beter!"
Het groote woord was eruit, het woord,
dat mij tot denken bracht. Ik wist, dat
mijn moeder in Holland een van de meest
gewaardeerde toonkunstenaressen was ge
weest. En het Hollandsche publiek is niet
gauw voldaan, vooral niet tegenover land-
genooten. De Hollandsche critiek is het
nog minder gauw. En beide had mijn moe
der voor zich gewonnen door haar groote
gaven
Maar voor het eerst drong het duide
lijk tot mij door er was, sinds wij te
Weenen woonden, iets veranderd.
Zoo goed als nooit meer trad mijn moe
der in het publiek op. Dit was mij natuur
lijk wel opgevallen, maar om de oorzaak
daarvan had ik mij weinig bekommerd.
Nu rees voor mij, eigenlijk voor het eerst,
de uitdrukkelijke vraag: waaróm?.
En tevens deze tweede; Waarom heeft
mijn stiefvader er niet voor gezorgd, dat
zij haar positie als kunstenares ook in
Oostenrijk handhaven kon?
Ik vroeg mij af, of het mogelijk kon zijn,
dat zij zich, onder den druk van het groote
genie van haar echtgenoot, als een
„tweede kracht" was gaan beschouwen.
Maar nog eens: had die echtgenoot dat
niet moeten voorkómen
De verhouding tusschen mijn stiefvader
en mij was altijd althans tot op dat
oogenblik vrij goed geweest. Noch van
zijn noch van mijn kant was daarbij veel
liefde verloren, maar wij waren voor het
oog goede vrienden.
Leopold Reiner was toen 'n man van 'n
jaar of vijf en veertig. Naar het uiterlijk
was hij een ware Adonis en aan 'n mooi
gezicht en helder-bruine oogen, die ver
liefd en smachtend kijken konden (zooals
ik, al was ik nog jong, zeer goed op
merkte), paarde hij die eigenaardige
innemendheid en zachtheid van omgangs
vormen, die den geboren „Wiener" voor
vrouwen zoo bijzonder aantrekkelijk ma
ken. Evenwel: achter deze zachtzinnige
en zelfs eenigszins verweekeiijkte uiterlijk
heden, lagen ijzeren wil en groote vast
houdendheid (om niet te zeggen: koppig
heid) verborgen.
In ons gezin heerschte ijzeren „disci
pline", die bitter weinig gemeen had met
de „Gemütlichkeit", waarvoor Weenen be
roemd is. De heer des huizes was de spil,
waarom alles draaide; zijn vrouw en haar
wenschen kwamen eerst in de zóóveelste
plaats in aanmerking.
Later heb ik er dikwijls over nagedacht,
hoe een Hollandsche vrouw, die zelfstan
digheid geleerd en in het leven in toepas
sing gebracht had, zóózeer onder den
invloed geraken kon van een man, dat hij
haar zelfstandigheid volkomen brak.
Want laat mij dadelijk zeggen, dat dit
misschien zijnerzijds niet bewust, maar
dan toch metterdaad het gevolg was
van de wijze, waarop mijn stiefvader zijn
vrouw behandelde.
Dat ik jong was en op deze dingen wei
nig lette, heb ik reeds gezegd. Ik heb mij
er ook later nooit een verwijt van ge
maakt, dat ik den toestand niet vroeger
begrepen heb.
Na het boven-medegedeelde gesprek met
mijn moeder het waren eigenlijk slechts
enkele woorden geweest! begon ik
scherper op te letten. En van dat oogen
blik af, kwam ik langzamerhand tot de
ontdekking, dat Leopold Reiner mijn moe
der terroriseerde en dat deze bang voor
hem was. En daaronder leden de groote
muzikale gaven, die haar geschonken
waren: het was. alsof haar man, met zijn
groote genialiteit, beletten wilde, dat zij
nog iets van beteekenis op muzikaal gebied
presteeren zou.
De eerste maal, dat mijn stiefvader en
ik hierover in botsing kwamen, volgde
kort na het gesprek over mijn toekomst
met mijn moeder. En, merkwaardig ge
noeg, was het hierbij mijn stiefvader,
die althans dat meende hij voor mijn
belangen tegenover mijn moeder opkwam.
Op zekeren avond namelijk bracht mijn
moeder het gesprek op mijn toekomst.
„Onlangs heeft Albert mij gesproken
over zijn wensch om zich geheel aan de
kunst te wijden" zeide zij tot mijn stief
vader „Ik heb hem dat afgeraden".
„Waarom?" vroeg Leopold Reiner.
(Wordt vervolgd).