fr>e Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Dinsdag 22 Mei 1934 Derde Blad No. 22749 GEMEENTEZAKEN. Een symbool van saamhoorigheid herziening reglement van orde voor den raad. pe herziening, welke de gemeentewet bij je wet van 31 Januari 1931 heeft onder aan, maakt het noodig, dat in het Regle ment van Orde voor den Raad verschil- Knde wijzigingen, meest van formeelen aard, worden aangebracht. Het komt B. en If wenschelijk voor van deze gelegenheid gebruik te maken, ten einde daarnaast ^iiige wijzigingen en aanvullingen in toormeld reglement aan te brengen, hetzij opgrond van in de practijk gebleken be boetten. hetzij ter verduidelijking of ver betering van bestaande bepalingen. B. en W. hebben omtrent deze aangele genheid het gevoelen ingewonnen van de Commissie voor de Huishoudelijke Veror deningen. Aan de diverse wijzigingen zij nog ont leend: Eenmaal in de 4 jaren. n.l. na de ver liezingen, moet ingevolge de Gemeentewet de Raad vergaderen op den eersten Dins dag in September. Het komt somtijds voor. dat zich over de wijze van behandeling van ingekomen stukken een discussie ontspint, welke de regelmatige afdoening van de agenda be lemmert. Ten einde dit te voorkomen, sordt, op voetspoor van hetgeen elders tel in het reglement van orde is bepaald, een wijziging van art. 18. lid 3, voorge steld, krachtens welke in zoodanig geval bet voorstel betreffende de wijze van be handeling wordt aangehouden en aan de aeenda toegevoegd. De Raad kan dan de bespreking hervat en op een met het oog op de behandeling ran de agenda geschikt oogenblik. De Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen kan zich met deze wijziging riet vereenigen. Zij meent, dat de practijk iaarvoor geen aanleiding heeft gegeven tn dat door de wijziging juist misverstand rn obstructie in de hand kan worden ge- terkt. Wat dit betreft zij opgemerkt, dat het wel degelijk meermalen is voorgeko men, dat over de wijze van behandeling igdurig wordt gesproken, zeer ten na- Iceele van de afdoening van de agenda. Om [lit te voorkomen, ligt het volgens B. en W. toor de hand, de behandeling van de igenda te laten voortgaan. Hoe daardoor misverstand of obstructie zou kunnen wor den bevorderd, is een raadsel: obstructie teh heeft ten doel de regelmatige behan deling van de agenda te belemmeren en door de voorgestelde wijziging wordt zoo danige behandeling juist zooveel mogelijk Tenekerd. De Commissie stelt voorts nog de vraag, nar de behandeling van het ingekomen stak aan de genda zal worden toegevoegd. In het algemeen zal dit wel zijn aan het •Me: indien er aanleiding is deze be- tsMeling op een andere plaats in de agtrda in te voegen, kan daartoe worden besloten. De Raad heeft hierover de eind- B. en W. achten het wenschelijk, dat de I mogelijkheid wordt geopend voor 't stellen I ran regelen omtrent den spreektijd. Het I nieuw voorgestelde art. 22a strekt hiertoe. Iln ieder voorkomend geval zal de Raad loan de regeling dienaangaande kunnen treffen, welke hij noodig oordeelt. De meerderheid van de Commissie voor ie Huishoudelijke Verordeningen is van I meening, dat het nieuwe art. 22a niet noo- I dig is, den leden een niet wenschelijke be- I perking oplegt, de goede onderlinge ver- I dandhouding der leden in gevaar zal kun- |ten brengen en niet aan de verwachtingen "1 beantwoorden. B. en W. mogen er allereerst op wijzen, I dat het artikel geen spreektijdbenerking Invoert, maar slechts Invoering daarvan I mogelijk maakt. Over de wenschelijkheid I vaa beperking heeft in elk voorkomend ge- I tal de Raad zelf de beslissing. Dat zooda- Idge beperking niet noodig zou zijn, kun- I B. en W. niet toegeven. In de benarde I omstandigheden, waaronder wij thans Ikven, is korte zakelijkheid bij de bespre- I tuigen geboden. B. en W. meenen, dat het I «Element van Orde aan de invoering van I spreektijdbeperking althans niet in den I w? mag staan. Naar hun gevoelen behoeft I oe onderlinge verstandhouding allerminst I®der zoodanige beperking te lijden; de I Practijk elders, waar deze beperking reeds IMert vele jaren wordt toegepast, geeft Ifeen aanleiding daarvoor bevreesd te zijn. I De vraag, of het artikel aan de verwach- I ongen zal beantwoorden, kan buiten be- Isnowing blijven: de toekomst zal moe- I :en leeren. welk gebruik den Raad van het I i'bkel zal maken. I De Commissie voor de Huishoudelijke I {«'ordeningen acht het te ver gaan een IM, wien het woord is ontnomen, te belet- I en aan de verdere beraadslaging over het LwWcrp 111 duaestie deel te nemen; die Iw ^dt de commissie te zwaar voor IJ» 'eit. dat een lid zich in het vuur van utt debat even te ver laat gaan. R en W. meenen, dat hier bij de com- .«ssie een misverstand in het spel is. I «anneer een lid zich in het vuur van het IRbat wat te ver laat gaan, zal immers I -t dadelijk hem het woord worden ont- I'tanen. Dit gebeurt slechts In die, gelukkig IMerst zeldzame, gevallen, dat een lid bij ■jen ontoelaatbare wijze van debatteeren of Pi het zich bulten het in behandeling Tinne onderwerp begeven, ondanks het tot f ®de roepen door den voorzitter, vol- Jiï derhalve slechts bij welbewuste, histige verstoring van de orde. Daarvoor I de gedachte straf geenszins te zwaar l-o bovendien noodig. ten einde het be- I'takken lid in de gelegenheid te stellen I fh nader te bezinnen. Trouwens, wat I ÏÏL bhtoemen van het woord voor be- I /5enIs hebben, indien in dezelfde verga- 1 hrf f 'let 8esbrafte lid toch weer over I ?e™e onderwerp zou kunnen spreken? commissie heeft voorts bezwaren I bi ^e- ^Paling, dat over een voorstel I nJi'""lbs van de beraadslaging niet ui beraadslaagd. Zij meent blijk- dat bespreking van een dergelijk I iït wenschelijk kan zijn. Dit laatste ^twijfelen B. en W. ten sterkste; h.i. is er iin» ^k'ding om, na uitvoerige bespre- van een onderwerp, de discussies •ver te verlengen met beraadslaging over i 'oorstel, om de beraadslaging te I Zoodanig voorstel is duidelijk en :over kan zonder bezwaar terstond Restcmd; de beslissing blijft onver- A.,aaiden Raad. ut De voorgestelde wijziging van W aa' kitikel in overeenstemming agen met art. 58 lid 1 der gemeentewet. ,Comihissie voor de Huishoudelijke 'Mdrfiingen acht de strekking van dit "«1 te ruim, Naar onze meening is zulks niet het geval. Het artikel is In overeen stemming met art. 58, lid 1, der gemeente wet en legt, wellicht ten overvloede vast, dat de beslissing over het al of niet her openen van de beraadslaging aan den Raad zelf toekomt. De Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen zou gaarne zien opgenomen een regeling met betrekking tot het schrif telijk vragenrecht, waardoor zou worden mogelijk gemaakt, dat de léden niet op een volgende vergadering behoeven te wachten voor de beantwoording van hun vragen. B. on W. meenen, dat aan een dergelijke regeling, waaraan het doen vervallen van de zgn. rondvraaag aan het eind van elke vergadering gepaard zou moeten gaan, vooralsnog in onze gemeente geen be hoefte bestaat terwijl bovendien de schrif telijke beantwoording meer arbeid zou vergen. De Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen zou als regel willen voor opstellen benoeming van bijzondere com missies door den Raad, als uitzondering benoeming door den Voorzitter. Dit is niet in overeenstemming met de geldende rege ling, noch met de bestaande practijk. Aan gezien die practijk tot dusverre nimmer moeilijkheden heeft veroorzaakt, is er geen aanleiding om op het denkbeeld van de commissie in te gaan. B. en W. hebben bij de behandeling van deze aangelegenheid nog overwogen, of 't aanbeveling zou verdienen in te gaan op de wel geopperde gedachte, afschaffing van de notulen der openbare Raadsvergade ringen in den huldigen vorm en vervan ging van die notulen door het steno-ana lytisch verslag. Zij zouden deze gedachte niet willen zien verwezenlijkt. Afgezien immers van practische bezwaren o.m., dat het meestal moeilijk zou vallen het verslag van een vergadering tijdig gereed te hebben vóór de volgende vergadering achten zij het noodig, noch wenschelijk, dat alles, wat in een vergadering is gezegd, officieel wordt verklaard, waarbij boven dien ln het oog worde gehouden, dat niet zelden in de stenogrammen van het ge sprokene correcties worden aangebracht. Voorzoover hun bekend is, is ook geen an dere gemeente tot vervanging van de no tulen door het verslag overgegaan. Zij kunnen dan ook geen aanleiding vinden in dezen eenige wijziging voor te stellen. Ook hebben zij overwogen een wijziging in de wijze van vaststelling van de notulen der besloten Raadsvergaderingen, waar door voorlezing daarvan zou komen te ver vallen. Aangezien echter gebleken is, dat door sommigen op deze voorlezing wordt prijs gesteld, hebben B. en W. gemeend er van te moeten afzien ter zake een wijzi ging van het Reglement van Orde te be vorderen. De Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen kan zich met dit standpunt vereenigen. Gemelde commissie heeft nog het voor stel gedaan te bepalen, dat de Raadsleden ook voor het bijwonen van vergaderingen van afdeelingen van den Raad of van Raadseommissien een vergoeding zullen genieten, zulks in het bijzonder met het oog op die leden, die door het bijwonen van deze vergaderingen inkomsten moeten derven. Inderdaad is bij de laatste herziening van de gemeentewet de mogelijkheid om zoodanige vergoeding toe te kennen in art. 64 geopend. Noodig is de medewerking van Gedep. Staten, die, den Raad gehoord, het bedrag der vergoeding moeten be palen. B. en W. mogen daarlaten de vraag, of de afdeelings- en commissievergaderingen wel zooveel tijd van de leden in beslag nemen, dat de vergoeding voor het Raads lidmaatschap, bestaande in het huidige presentiegeld voor de Raadsvergaderingen, onvoldoende zou moeten worden geacht, welke vraag het College intusschen ge neigd is ontkennend te beantwoorden. Af gezien daarvan zijn zij echter van oor deel, dat de tegenwoordige tijdsomstan digheden aan verhooging van de vergoe ding voor de Raadsleden te eenenmale in den weg staan. Bovendien komt het derven van inkomsten tengevolge van het bijwo nen van afdeelings- of commissievergade ringen slechts bij uitzondering voor. zoodat er ook uit dien hoofde geen reden is om de vergoeding voor alle Raadsleden uit te breiden. AMBTENAREN-REGLEMENT. Zooals bekend, legt artikel 125, 2e lid, van de Ambtenarenwet 1929 aan de ge meentebesturen de verplichting op voor de ambtenaren in den zin der wet voor schriften vast te stellen omtrent de on derwerpen, genoemd in het eerste lid van dat artikel, voor zoover die onderwerpen niet reeds bij of krachtens de wet zijn ge regeld. Die onderwerpen zijn: a. aanstelling; b. schorsing; c ontslag; d. bezoldiging; e. wachtgeld; f. diensttijden; g. verlof en vacantie en aanspraken in geval van ziekte; h. overige rechten en verplichtingen der ambtenaren i. disciplinaire straffen; j. administratieve instanties, als be doeld in het tweede en derde lid van art. 3 der Ambtenarenwet, voor zoovct deze mo gelijk worden gemaakt; k. de wijze, waarop aan vereenigingan van ambtenaren gelegenheid wordt gege ven ten aanzien van cïe dezen betreffende algemeen verbindende voorschriften haar gevoelen te doen kennen. Aan de bovenbedoelde verplichting moest voorts ingevolge het bepaalde in art. 133, le lid, der Ambtenarenwet bin nen één jaar na de invoering van art. 125 dier wet, d. 1. vóór 1 September 1931, uit voering zijn gegeven, terwijl, naar de be paling van art 133, 2e lid, de door het be voegd gezag op het oogenblik van de in voering van art 125 vastgestelde voor schriften. onderwerpen betreffende als in laatstgenoemd artikel vermeld, bij die in voering van kracht bleven en geacht wer den tot uitvoering van art. 125 te zijn ge geven. Op 1 September 1931 nu waren voor het overgroote deel van het personeel in dienst der gemeente alle in art. 125 der Ambte narenwet genoemde onderwerpen reeds door het bevoegd gezag der gemeente ge regeld, en wel de onderwerpen, genoemd sub d, e en k, elk in een afzonderlijke ver ordening en de overige onderwerpen in een viertal verordeningen, te weten: lo. de verordening, houdende reglement voor de werklieden in dienst van de ge meente Leldeni 2o. de verordening, regelende den rechts toestand van de ambtenaren der gemeente Leiden; 3o. de verordening, regelende den rechtstoestand van de brandwachts in dienst van de gemeente Lelden; 4o. de verordening, regelende den rechts toestand van de verplegers in dienst van de gestichten Endegeest, Voorgeest en Rhijngeest. Krachtsn art. 133, 2e lid, bleven deze verordeningen op 1 September 1931 der halve van kracht en werden zij geacht tot uitvoering van art. 125 der Ambtena renwet te zijn gegeven. De inwerkingtreding van laatstgenoemd artikel zou dan ook niet tot het treffen van bijzondere maatregelen hebben be hoeven te lejden, ware het niet, dat art. 1 van de Ambtenarenwet een ruimere om schrijving van „ambtenaar" geeft, dan artikel 1 van de hierboven sub 2o ge noemde verordening. Dit verschil in om schrijving noopte het gemeentebestuur om, voor zoover daarin niet reeds bij of krachtens de wet was voorzien, nog voor schriften omtrent de In art. 125 der Amb tenarenwet genoemde onderwerpen vast te stellen o-a. ten aanzien van het perso neel der politie, het onderwijzend perso neel bij inrichtingen van onderwijs en de geneesheeren van de gestichten „Ende geest" c.a. B. en W. maakten dan ook medio Juli 1931 bij de Algemeene Ambte naren Commissie aanhangig een ontwerp verordening tot wijziging en aanvulling van de verordening, regelende den rechts toestand van de ambtenaren, een ontwerp, dat een zeer beperkte strekking had en ook niet anders kon hebben, omdat het, zooals hieronder nader wordt uiteengezet, op grond van wettelijke en practische re denen niet mogelijk was gebleken door wijziging van die verordening ook met be trekking tot het personeel der politie en het onderwijzend personeel aan art. 125, 2e lid, der Ambtenarenwet te voldoen. Toevallig was te zelfdertijd een geheel nieuw ontwerp-Werkliedenreglement ge reed gekomen, dat bestemd was het ver ouderde reglement van 1905 te vervangen; dit ontwerp deden B. en W„ eveneens om streeks midden Juli 1931, aan de Alge meene Werklieden Commissie toekomen met verzoek daaromtrent haar gevoelen wel te wtllen doen kennen. Toen nu deze zoozeer in omvang en be- teekenis verschillende ontwerp-verorde- ningen op 6 en 7 Augustus 1931 in de ver gaderingen van die commissiën in be handeling zouden worden genomen, be pleitten de vertegenwoordigers van alle ambtenaren- en werkliedenvereenigingen de wenschelijkheid, om een geheel nieuw reglement te doen samenstellen, dat zoo wel voor de ambtenaren als voor de werk lieden zou gelden, en gaven zij met het oog daarop in overweging de reeds aan hangige vooistellen niet te behandelen. Hoewel het met het voorzitterschap dier commissiën belaste medelid van het Col lege zich aanvankelijk tegen dit denkbeeld verzette, omdat de vele aan het nieuwe ontwerp-Werkliedenreglement ten koste gelegde arbeid dan grootendeels tever geefs zou zijn verricht en omdat van die handelwijze noodwendig het gevolg zou zijn, dat, met aanmerkelijke overschrijding van den in art. 133. le lid, der Ambtena renwet gestelden termijn, de totstandko ming van de krachtens art. 125 dier wet nog vereischte voorschriften voor zeer ge- ruimen tijd zou worden vertraagd, acht ten de vertegenwoordigers der organi- satie's, daarin door vertegenwoordigers van het gemeentebestuur gesteund, de samenstelling van één reglement voor ambtenaren en werklieden van zóóveel belang, dat niet tijdige voldoening aan het voorschrift van art. 133, le lid, der Amb tenarenwet daarbij wel op den koop kon worden toegenomen. Aan het einde van de beraadslaging werd daarom besloten tot instelling van een subcommissie, welke nog nader de vraag onder oogen zou zien, of de samenstelling van een zoodanig re giement mogelijk en wenschelijk was, ter wijl de aanhangige voorstellen niet ln be handeling kwamen- De subcommissie beantwoordde de bo venbedoelde vraag bevestigend en verzocht in den loop van October 1931 de totstand koming van één regiement voor ambte naren en werklieden te willen bevorderen. Na overweging van een en ander bericht ten B. en W. op 29 October 1931 aan de A. A. C. en de A. W. C„ dat zij in beginsel geen bezwaar hadden, dat de rechtstoe stand van de ambtenaren en werklieden in één verordening werd geregeld en dat het College in verband daarmede bereid was een ontwerp van zoodanige verorde ning te doen samenstellen en daarom trent te zijner tijd haar gevoelen in te winnen. Al mocht deze gang van zaken niet ge heel bevredigend zijn, hij had althans dit voordeel, dat nu bij de samenstelling van de nieuwe concept-verordening rekening kon worden gehouden met den inhoud van het bij Koninklijk besluit van 12 Juni 1931 vastgestelde Rijksambtenaren-reglement en tevens met dien van het provinciaal ambtenarenreglement van Zuid-Holland van 12 Januari 1932; uit den aard der zaak was dit bij de in Juli 1931 bij het georga niseerd overleg aanhangig gemaakte voorstellen niet mogelijk geweest. Met de samenstelling van het nieuwe ontwerp-reglement was nog niet een jaar gemoeid; nadat toch bij schrijven van 30 Juli 1932 een voorontwerp om advies naar de hoofden van takken van dienst was gezonden en in den loop van de maand Augustus in een bijeenkomst met hen was besproken, werd het ontwerp begin No vember 1932 door het College voorloopig vastgesteld en een maand later (begin December) in handen van de A.A.C. en de A W.C. om advies gesteld. De voorzitter van die commissiën stelde voorts de ledenver tegenwoordigers der organisatie's in de gelegenheid vóór 7 Januari 1933 amende menten op het ontwerp in te dienen: niet temin wa het bijna Februari eer alle amendementen binnen waren. Van deze door den voorzitter geboden gelegenheid werd. zooals bekend is, een zeer ruim ge bruik gemaakt; niet minder toch dan 175 amendementen werden ingezonden. Aan een vlotte afhandeling van het ontwerp- reglement is deze stroom van amendemen ten uit den aard der zaak niet bevorder lijk geweest en het ware wel gewenscht geweest, indien de vertegenwoordigers der organisatie's wat meer zelfbeperking in dezen hadden betracht. Dat dit zeer goed mogelijk ware geweest, moge hieruit blij ken, dat bij de mondelinge behandeling in het georganiseerd overleg in de maand Juli 1933 verreweg het grootste gedeelte weder werd ingetrokken! In Mei 1933 kon een omtrent de amen- RECLAME. 1526 Helpt Uw noodlijdende land- genooten. Gebruikt voor Uw correspondentie Crisis-Postzegels Frankeerwaarde 5 ct. idem 6 Aan alle postkantoren en bij Uw Plaatselijk Comité. dementen-reeks opgemaakte nota door ons College worden behandeld en het voor loopig daartegenover in te nemen stand punt worden bepaald; een deel der amen dementen werd overgenomen en het ont werp-reglement dienovereenkomstig ge wijzigd. In den loop van Juni 1933 volgde toezending aan de A.A.C. en de A.W.C., terwijl in onze vergadering van 29 Juni 1933 besloten werd het ontwerp nog aan te vul len met eenige bepalingen, .onder meer betrekking hebbende op de staatkundige gezindheid van de ambtenaren en de wijze, waarop van die gezindheid blijk wordt ge geven, en ontleend aan het Koninklijk be sluit van 22 Mei 1933 S. 294 tot wijziging van het Rijksambtenaren reglement- Het aldus gewijzigde en aangevulde ontwerp-reglement werd door een door de A.A.C. en de A.W.C. voor dit doel inge stelde subcommissie, die volmacht ont ving namens de A.A.C. en A.W.C. op te treden, behandeld in een reeks ochtend en middagvergaderingen op 7, 10. 11, 12 en 14 Juli jl. Haar advies bereikte B- en W. weliswaar eerst in Februari 1934, doch in zoodanigen vorm, dat een spoedige afdoe ning thans verzekerd mocht heeten. In de vergaderingen van het College van 26 en 29 Maart j .1. werd dit advies behandeld en de tekst van de concept-verordening op 9 Mei d.a.v. definitief vastgesteld. Tot zoover de geschiedenis van de tot standkoming van het ontwerp-reglement. Overeenkomstig den opzet, die blijkens het bovenmedegedeelde bij de samenstel ling van het ontwerp van den beginne aan heeft voorgezeten, regelt het niet al leen den rechtstoestand van de ambte naren degenen, wier wedden bij het jaar zijn bepaald, alsmede de havenrecher cheurs en de brugwachters maar ook dien van de werklieden degenen, wier wedden bij de week zijn bepaald. Dit im pliceert intusschen niet, dat voor beide categoriëen alle onderwerpen op uniforme wijze konden worden geregeld; er zijn tusschen beide groepen essentiëele ver schillen, die vanzelfsprekend ook in ver schillende regelingen uitdrukking moesten vinden, zoo o.a. met betrekking tot den arbeidsduur, den duur der vacantie, de vergoeding voor overwerk en die voor op gedragen ander werk. Voort3 bleek het mogelijk dc verorde ning ook te doen gelden voor de brand wachts en voor het verplegend personeel der gestichten „Endegeest" ca., wier rechtstoestand thans in afzonderlijke ver ordeningen is geregeld; voor laatstge noemde categorie moesten echter enkele afwijkende bepalingen worden opgenomen Het gevolg van een en ander is. dat bij de inwerkingtreding van dit reglement de hierboven genoemde vier verordeningen kunnen vervallen. Het reglement zal intusschen alleen gel den voor de ambtenaren en werklieden, die hetzij in tijdelijken, hetzij in vasten dienst zijn aangesteld; personen met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is gesloten, zijn niet ambtenaar in den zin der Ambtenarenwet 1929 en art. 125, 2e lid der wet geldt derhalve niet ten aanzien van hen. Met betrekking tot deze personen zal op grond van het bepaalde in art. 134, 2e lid der Ambtenarenwet 1929 het gevoegd gezag der gemeente bepalingen moeten vaststellen betreffende de geval len, waarin en de voorwaarden, waaronder door of vanwege de gemeente indienstne ming op arbeidsovereenkomsten naar bur gerlijk recht kan plaats hebben. Het is het voornemen van B. en W. de regeling van deze materie ter hand te nemen, zoodra het Ambtenarenreglement zal zijn vast gesteld. Op het personeel der politie en op het onderwijzend personeel bij inrichtingen van onderwijs is het ontwerp-reglement niet van toepassing. Het personeel der politie, hoewel ambte naar in den zin der Ambtenarenwet, ver keert rechtens in een geheel andere po sitie, dan het overige gemeentcpersoneel. Met betrekking toch tot- de politie zijn de onderwerpen, genoemd in art. 125, le lid, der Ambtenarenwet sub a, b en c, reeds door de wet geregeld, terwijl op grond van dezelfde wetsbepaling de Burgemeester het bevoegd gezag moet worden geacht tot vaststelling van voorschriften betref fende de onderwerpen, genoemd in art. 125, le lid der Ambtenarenwet sub f, g, h, i, j en k, alles voorzoover daaruit voor de gemeente geen geldelijke verplichtingen voortvloeien. Door den Raad moeten daarentegen se dert de jongste wijziging der Gemeente wet onder Koninklijke goedkeuring bij verordening worden geregeld de rangen, het aantal, de samenstelling, de eischen van benoembaarheid en de bezoldiging der gemeentepolitie- Op grond van een circulaire van den Minister van Binnen- landsche Zaken en Landbouw van 14 Oct. 1931 Afd. B. B„ moet het begrip „bezol diging" in art. 223, 3e lid, der Gemeente wet ruim worden opgevat en moet het ge acht worden tevens te omvatten wacht geld, geldelijke aanspraken In geval van ziekte, bij vacantie, verlof enz. De onder werpen, genoemd in art. 125, le lid, der Ambtenarenwet sub d en e en in het alge meen alle geldelijke aanspraken van het politiepersoneel behooren dus onder Ko ninklijke goedkeuring te worden geregeld in de in art. 223, 3e lid, der Gemeentewet bedoelde verordening. Het zal uit het bovenstaande duidelijk zijn. dat het niet mogelijk was ook het politie-personeel ln de thans ter vaststel ling aangeboden verordening op te nemen. Zoódra echter deze verordening zal zijn vastgesteld, zal door B. en W. een veror dening. als bedoeld in art. 223, 3e lid, der Gemeentewet worden ontworpen. Ook tegen het opnemen van het onder wijzend personeel bij inrichtingen van on derwijs in deze verordening bestaan be zwaren, al zijn die van anderen aard dan die, welke zich tegen haar toepasselijk ver klaring op het personeel der politie ver zetten- In de eerste plaats draagt de ten aanzien van dit personeel in dezen te treffen re geling meer een aanvullend karakter, om dat de verschillende op het onderwijs be trekking hebbende wetten reeds voor schriften bevatten omtrent in art. 125, le lid, der Ambtenarenwet genoemde onder werpen. Op zich zelf zou nu hierin geen reden zijn gelegen, om van het opnemen van bedoelde aanvullende bepalingen in deze verordening af te zien, doch de om standigheid, dat de eene wet den rechts toestand van het daarbij betrokken onder wijzend personeel bijna volledig regelt, terwijl de andere ten aanzien van dit onderwerp slechts enkele bepalingen be vat, is oorzaak, dat de gemeentelijke re geling en aanzien van de verschillende caegorieën van onderwijzend personeel zóó gedifferentieerd moet zijn, dat zij, opge nomen in een verordening, die ook voor ambtenaren en werklieden geldt, deze verordening volkomen onleesbaar zou maken. In de tweede plaats is de werkkring van het onderwijzend personeel in het alge meen een zoo geheel andere, dan die van het overige gemeentepersoneel men denke bijv. aan werktijd, vacantiën enz. dat ook die omstandigheid zou nopen in de onderwerpelijke verordening zoo vele afzonderlijke en uitzonderingsbepalingen op te nemen, dat haar onleesbaarheid nog zou worden vergroot. Vooral op grond van deze omstandigheid hebben B. en W. afge zien van hun aanvankelijk voornemen om het onderwijzend personeel bij de open bare bewaarscholen in de verordening op te nemen. Zij stellen zich dan ook voor den rechts toestand van de verschillende categoriëen van onderwijzend personeel, voor zoover dit nog niet reeds bij of krachtens de wet is geschied, in één, of, indien dit niet mo gelijk zal blijken, in meer afzonderlijke verordeningen te regelen; met het oog op het noodzakelijke verband met den inhoud van deze verordening kon daartoe echter niet eerder worden overgegaan. B en W. wenschen er nog op te wijzen, dat zij bij de samenstelling van het ont werp-reglement van den aanvang af be wust en weloverwogen aansluiting hebben gezocht aan den inhoud van het Rijks ambtenarenreglement zonder nochtans m slaafsche navolging daarvan te vervallen, terwijl zij ook de noodige aandacht heb ben geschonken aan het provinciaal amb tenarenreglement van Zuid-Holland. B. en W stellen dan de uitvoerige ver andering voor. Automobilisten, motorrijders en trambestuurders, helpt mede het stadsrumoer te bestrijden. RECLAME. STROMPELDE MET EEN STOK ROND. Slachtoffer van rheumatiek. Nu weer flink en lenig. Indien er iemand is, die aan rheumatiek lijkt, zooals deze vrouw deed, zou hij er goed aan doen haar ervaringen eens te lezen. „De laatste 20 jaar ben ik een slacht offer van rheumatiek geweest," schrijft zij. „Zes jaar geleden kreeg ik rheumatische koorts, die mij totaal verzwakte. Ik kon me niet meer voortbewegen zonder stok ken of iets anders om me te helpen. Toen besloot ik Krusohen Salts eens te pro- beeren. Nu neem ik vier jaar Kruschen Salts en ik kan me steeds gemakkelijk bewegen. Inderdaad, ik wil Kruschen niet meer missen en ik raad het iedereen aan, die ik ontmoet. U kunt van dezen brief desgewenscht gebruik maken, want ik vind, dat anderen hierdoor hetzelfde mooie resultaat zouden kunnen bereiken als ik heb gehad." Mevr. S. Rheumatische toestand is het gevolg van een overdaad van urinezuur in het lichaam. Eenige ingrediënten nu van Kru schen Salts zorgen, dat dit urinezuur zacht maar volkomen uit het lichaam verwijderd wordt. Andere zouten in Kru schen verhinderen, dat het voedsel in de ingewanden kan gaan gisten en voor komen daarbij niet alleen verdere ophoo- ping van het gevaarlijke urinezuur, maar ook van afvalstoffen, die de gezondheid ondermijnen. 1525 Daarom zal „de dagelijksche dosis" Kruschen niet alleen rheumatische pijnen verdrijven en verder voorkomen, doch het zal Uw geheele organisme verfrisschen en vernieuwen. Krusohen Salts is uitsluitend verkrijg baar bij alle apothekers en drogisten f. 0.90 en f. 1.60 per flacon, omzetbelas ting inbegrepen. Let op dat op het etiket op de flesch, zoowel als op de buitenverpakking de naam Rowntree Handels Maatschappij Amsterdam voorkomt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 9