Opening nieuwe haven van Harderwijk - Jeanne d'Arc-feest te Parijs
VEILIGE HAVENS
75** Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
FEUILLETON.
DE JEANNE D'ARC-FEESTEN TE PARIJS- De troepen defileeren langs
het Jeanne d'Arc-standbeeld op de Place des Pyramides.
DE OPENING VAN DE NIEUWE HAVEN TE HARDERWIJK in tegen
woordigheid van minister Kalff. De Kasteel Staverden" vaart als eerste
boot de haven uit.
BEZOEK AAN DE DEUTSCHE VLOOT IN SWINEMüNDE. Speciale
treinen uit Berlijn reden naar Swinemünde om de Berlijners in de ge
legenheid te stellen de vtloot kosteloos te bezichtigen.
HET TURKSCHE MEISJE dat in 193-2 HET ENGELSCHE KONINGSPAAR EN MINISTER-PRESIDENT MACDONALD bij
tot Miss Universe gekozen is, werkt thans de paardenraces in Kempton Park bij Londen. In deze race liep een der renpaarden
in een restaurant te Stamboel! als kelnerin. van Koning George, ,,The Abbott", mee.
TE PAARD RONDOM HET IJSELMEER. Twee dames van de landelijke
rijvereeniging te H^jl<? hebben te paard den 400 K.M.-tocht afgelegd.
De huldiging aan het einde van den tocht.
OP HET RIJ-TOURNOOI TE STETTIN - toonden
soldaten van de motoraf dealing van de Rijks weer
acrobatische toeren op een motorrijwiel.
door BASIL KING.
(Uit het Engelsch).
100)
Na zijn hoed opgezet en zijn wandel
stok te hebben genomen, liep hij naar de
soordeur en draaide zich op den drempel
noS even om. „Maar één ding zal ik je
ronduit zeggen. Al heb jij een betrekking
w het gebouw van Meek en Brokenshire
pkregen. ik zal zorgen er zelf een betere
"krijgen. Ik zal je in de gaten houden."
Tom lachte goedig. „Dat is het aller-
«ste wat je kunt doen. Niets zou je va-
meer bevallen. Dat zou hem weer
moed geven, en tegelijkertijd zou je mij
sunnen afmaken."
Toen de deur zich achter Tom sloot,
wam juffrouw Nash ergens uit de duis-
«rnls te voorchijn .Zij was in die zenuw
achtig verrukking, waarin alleen reeds
hen van ipom haar altijd bracht. Het
speet haar zoo, dat mevrouw Whitelaw
Jem onmogelijk kon ontvangen, maar
J15 hij haar 't pakje gaf, zou ze er voor
®JBn, dat mevrouw het kreeg.
hgen volgenden middag, toen Tom het
rantoor verliet, stelde Whitelaw hem
wor mee de stad in te rijden. In de
«nousine sprak de vader over Tad.
"H'i baart me veel zorgen, maar ik
«xii het gevoel, dat jij hem op de
een of andere manfer zou kunnen
helpen."
„Dat zou hij niet toelaten. Alleen door
krachtig op te treden, zou het me mis
schien lukken."
„Juist voor kracht heeft hij respect. In
zijn binnenste heeft hij eerbied voor je."
„Wat hij noodig heeft, ls een betrek
king al was het ook maar een heel
eenvoudig baantje aan uw bank. Als u
hem eens eerlijk voorstelde hem boven
mij te plaatsen
„Dat is het juist wat ik zal probeeren
te doen."
In den loop van enkele dagdn was het
tochtje naar de stad een gewoonte gewor
den. Hoewel mijnheer Phips daaromtrent
nooit instructies had ontvangen, zorgde
hij Tom's werk zoo te regelen, dat deze
altijd op hetzelfde oogenblik het kantoor
kon verlaten als Whitelaw. Een paar keer,
dat dit niet het geval was, kwam White
law in de kamer, waar Tom aan het
werk was, om naar hem te zien. Mijnheer
Phips was misschien de eenige. die merk
te. dat het ritje naar de stad het belang
rijkste oogenblik van den dag voor den
bankier was.
„Zelf heb ik een zoon," peinsde de
secretaris, „maar zóó onafscheidelijk van
hem ben ik niet. Dat komt waarschijnlijk
omdat hij me nooit ontstolen is gewor
den."
Op een keer vertelde de vader Tom in
de limousine: „Tad heeft me verzocht om
een betrekking, maar dan moet er voor
gezorgd worden, dat hij aan het werk
blijft."
„Ik geloof wel, dat ik daarvoor zou
kunnen zorgen, als hij maar eenmaal in
functie is," zei Tom vertrouwelijk. „Ik
kan wel zijn hoofd bij het water bren
gen, maar hem niet altijd dwingen om te
drinken. Ik heb dat op de hoogeschool
meermalen gedaan."
„Dat weet ik. Ik kan je niet zeggen.
Zijn stem stokte, zoodat hij den zin
niet voleindigde. Maar Tom begreep, dat
hij had willen zeggen: „Ik kan je niet
zeggen van welk een groote beteekenis
het voor me is, nu iemand te hebben,
met wien ik verstandig praten kan. De
kinderen hebben me heel wat zorgen ver
oorzaakt, die de moeder, omdat zij zich
altijd ongelukkig voelde, mij niet hielp
dragen. Maar nu heb ik jou." Tom was
echter blij, dat dit alles niet onder woor
den was gebracht.
HOOFDSTUK XLVI.
Het was Mei geworden, de blijde, op
wekkende Mei van New York, met zijn
lachende belofte van een nieuw leven,
dat Tom in alles om zich heen waarnam,
in het vroolijke zonlicht, de blauwe
lucht, de voortjagende wolken, den zoelen
wind, die een smaakje van zout en ijs
meevoerde, de bloemen in het Park, de
fleurige toiletjes in de Avenue, de jonge
lui, die reeds him zomersche kleeding be
gonnen te dragen, de winkelramen met
hun bloemen, fruit, juweelen, porselein,
brocaat, den dichten drom van voertui
gen maar boven alles in zijn eigen
hart. Nooit te voren was zulk een levens
verrukking over hem gekomen. Het was
meer dan een uiting van een sterk
lichaam of een krachtigen bloedsomloop.
Het was jeugd en liefde en verwachting
met haar oproep om dapper en stout
moedig te zijn.
Het liep tegen een Zaterdag. Zaken
riepen Whitelaw naar Boston. Tom ging
met hem mee naar het station, om zijn
aktentasch te dragen, een kaartje voor
hem te nemen, zijn handbagage in het
net te schikken en andere kleine diensten
te bewijzen, zooals een kantoorbediende
dat voor den man van gewicht doet.
„Ik kom Woensdag terug," zei de ban
kier, voordat hij instapte. „Donderdag
kom ik niet op het kantoor; dat is een
dag, waarop ik mijn vrouw nooit alleen
laat. Al moet ik ook dikwijls uit de stad,
ik schik het altijd zoo. dat we dien bij
zonderen dag bij elkaar zijn. Ik zal je dus
eerst Vrijdag terugzien."
Maar hy zag hem al Donderdag te
rug. aangezien mynheer Phips dit zoo
had beschikt tenminste, Tom wist niet
beter, dan dat het mijnheer Phips was,
die er de hand in had. Om drie uur
kwam hy met een aktentasch, gevuld met
documenten, naar Tom toe.
„Mynheer Whitelaw zou misschien die
stukken willen zien, voordat hy morgen
op het kantoor komt. U moet verzoeken
hem zelf te spreken, en de stukken aan
niemand anders geven."
Naar Tom's beste weten was van het
geen er gebeurde, nadat hy door myn
heer Phips intuïtie naar de woning van
zyn chef was gezonden, niets geënsce
neerd.
Toen hy aan het huis in de vyfde
Avenue aanbelde, was het iets over vie
ren. Toen hy in de vestibule stond, hoor
de hy een gegons van stemmen uit de
zitkamer komen. Er was iets gedwongens
in Dadd's manier van doen.
„Wilt u hier binnengaan, dan zfd ik
mynheer zeggen, dat u er bent,"
De heerenkamer lag aan dezelfde zyde
van het huis als de eetkamer, maar
's middags scheen er de zon, die de kleu
ren er van rood en blauw en groen en
goud tot een mooi, glanzig geheel sa
mensmolt. Het was een rustige kamer,
waar alles behoorlijk op zijn plaats stond
en die weinig werd gebruik!^ Alle dingen,
die er zich in bevonden, waren meester
stukken, maar waaraan nooit iemand
anders dan een toevallige aandacht
schonk. Ieder van de vier personen, die
tot het gezin behoorde, had zyn eigen
leed en zorgen; in kunst konden zij geen
troost vinden.
Afgetrokken keek Tom naar het op een
ezel staande geschilderde portret van een
vrouw. Het had wel een Leonardo da
Vinei kunnen zyn; hy wist het niet. Zy
deed hem alleen aan Hildred denken
netjes opgemaakt donker haar, lang ge
rekte, een beetje schuin staande oogen,
een mopsneusje en verrukkelyke spotten
de lippen. De kleuren, die zij droeg, wa
ren ook Hildred's lievelingskleuren, ge
temperd en toch warm, bergbruin rond
de schouders, met een ketting van sma
ragden, die in het licht van de dalende
zon bijna fonkelden.
Whitelaw kwam met zyn vluggen, le-
vendigen stap binnen, en greep op de
hem eigene wyze Tom's hand. Weer
rustte daarby zyn hand op den schouder
van den jongen man, weer zochten zijn
oogen diep en ernstig in de zyne, alsof
het raadsel nog steeds niet was opgelost,
en weer volgde tenslotte het duwtje.
„Ga maar mee!"
.(Wordt vervolgd).