St. Set
waas-processie te Mai
istricht - Gildefe
est te St. Hu
bert
VEILIGE HAVENS
75«le Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
FEUILLETON.
OP HET VRIJTHOF te Maastricht vond de plechtige
onthulling plaats van het St. Serva-as-monument. Minis
ters in «de St. Servaas-processie. V.l.n.r. minister Dec
kers, minister van Schaik en jhr. Ruys de Beerenbrouck,
yoorzitter der Tweede Kamer.
GILDEFEEST TE ST. HUBERT. St, Martians op het
gildefeest. met zijn zwaard de helft van zijn mantel
snijdend en deze aap een bedelaar gevend.
HET TENNISTOURNOOI in het D.D.V.-stadion te
Amsterdam. De heer Warendorf (links) voorzitter van
D.D.V. overhandigt een zilveren molen aan den manager
van de winnende Australische ploeg.
KIEKEBOE. De bekende Hongaarsche filmkomiek tracht bij zijn bezoek aan Scheveningen
de nettenboetsters aan het lachen te krijgen.
HFI GILDEFEEST VAN ST. HUBERT. Dorstige
schutters, die zich het glaasje bier best laten smaken.
NATIONALE ZEILWEDSTRIJDEN OP HET NOORDER BUITEN SPAARNE TE HAARLEM, r- De regenbogen in actie.
DE ROEMEENSCHE NATIONALE FEESTDAG. De Koninklijke familie bij
een parade. V.l.n.r. prins Nicolaas, kroonprins Michael, koning Carol en de
koningin-moeder Maria.
door BASIL KING.
(Uit het Engelsch).
199)
Het tweede was Iets, dat hem slechts
Het werd hem meer en meer dui-
™U]K, dat een vader meer behoefte heeft
jsn een zoon dan een zoon aan zijn va-
Van den aard der behoefte, die een
aan een vader heeft, wist hij niets
•j: Hij was wie en wat hij was, vrij, on-
™ankelijk en zeker van zich zelf. Om
vmpathie had hij nooit gevraagd, en al
"M hij altijd innig naar liefde verlangd,
i! geleerd dat verlangen te verstik
ken, en later het te stuwen in het smalle
In h3^' naar Hildred voerde. Het
I van een vader of van een zoon,
geen rol ir, zijn leven had gespeeld,
Kneen hij te hebben verloren.
Maar het instinct van dadelijk te rea-
S5S ?P zelfs het geringste bewijs van
ïoeawllligheid, de zwakste bede om hulp,
H "tijd levendig in hem gebleven. Hij
er steeds een vurig begeeren naar,
n ais er niet aan kon worden voldaan,
ar lets in zijn binnenste, dat hem
weerde, en jankte als een jachthond,
™5s den grond onrustig het spoor
t»? .J" wild v°lgde. Als Henry Whitelaw
J*?°eite had aan een zoon, zou hij een
n 'oor hem kunnen zijn. Het bestaan
van de banden des bloeds was iets, dat
hem in niet geringe mate onverschillig
liet. Zijn idee omtrent „naaste bloed
verwant" was als dat van Honeybun. De
hechtste banden, die den bankier en hem
verbonden, werden gevormd door vrien
delijkheid en goedheid van de zijde van
Whitelaw, en door toewijding van de
zijde van hem zelf, want toewijding aan
den dag leggen, kostte hem nooit de ge
ringste moeite.
Maar zou dat den vader, die zoo
smachtend naar zijn zoon verlangde, wel
bevrediging schenken? Tot zekere hoogte
wel, aangezien de bankier over vriende
lijkheid en toewijding vrijwel echter een
der dacht als hij zelf. Maar bovendien
hoorde men den roep van den man van
middelbaren leeftijd naar iemand, die
een deel van hem zelf was, iemand op
wien hij kon steunen, nu zijn krachten
langzamerhand begonnen te verminde
ren. Dat zijn twee andere kinderen
slechts een bron van zorgen voor hem
waren, deed hem met des te grooter ver
langen en tastenderwijs zoeken naar den
zoon, aan wien hij een steun zou kun
nen hebben. De zoon, die geen zoon was,
zou misschien meer verkieslijk kunnen
zijn dan heelemaal geen zoon, zooals hij
zelf bekende. En toch zou niets anders
ter wereld de leegte ln zijn ziel kunnen
vullen dan zijn eigen zoon. Niet dat het
vooruitzicht die zoon te worden Tom
bedroefde. Maar hoe zou ooit dat voor
uitzicht verwezenlijkt kunnen worden
zonder een moeder?
Inmiddels had hij zijn betrekking aan
vaard als assistent van Whitelaw's par
ticulier secretaris. Dat was een zekere
mijnheer Phips, van wien Tom niet hield,
maar met wien het hem niet veel moeite
kostte, op te schieten, omdat mijnheer
Phips dit zich zelf tot taak had gesteld.
Hij was roodachtig van haar en glim
lachte altijd. Trots zijn zalvende wijze
van doen, moest men wel tweemaal naar
hem kijken, voordat men goed wist, wat
men eigenlijk aan hem had. Hij was een
mengsel van braafheid en sluwheid,
waaruit een lijfdienaar zou kunnen wor
den gemaakt. Daar hij niet in staat was
uit zich zelf iets tot stand te brengen,
kon hij een accuraat instrument zijn.
Scherpzinnigheid kon hem niet ontzegd
worden. Hij was altijd klaar om krachtig
te handelen, mits iemand anders de ver
antwoordelijkheid voor zijn daden droeg.
Hij zou een macht achter den troon kun
nen zijn, maar niet, voor iedereen zicht
baar, op den troon zelf kunnen zitten.
Met een bijna telepathische gave om
Whitelaw's gedachten te lezen, was hü in
staat aan diens wenschen te voldoen, nog
voordat hij ze had uitgesproken. Door
louter gevolgtrekkingen te maken, kon
hij als iets van ondergeschikt belang
een zaak tot stand brengen, welks winst
hij boven zijn gewone salaris, geen cent
ten eigen bate zou aanwenden. Evenals
de lijfsdienaar, bezat hij geen wil, noch
bewustheid buiten de zaak, die hij dien
de. Als geboren factotum, die slechts ten
uitvoer had te brengen, aanvaardde hij
Tom zonder vragen te stellen. Ook vroeg
hij hem niets, toen hij hem werk voor
legde, dat als beginner binnen zijn be
reik lag. Men behoefde Phips niet te zeg
gen, dat als er naar het privé-kantoor
van den bankier een boodschap of een
document moest worden overgebracht,
dit door dien jongeman persoonlijk zou
moeten geschieden. Hoewel hij Tom's
bijnaam Baby van Whitelaw niet zelf
had uitgevonden, was hij niet verbaasd
toen hij dien reeds eenige dagen later
hier en daar in het kantoor hoorde
noemen.
Tom merkte dat Whitelaw hem vrien
delijk en op kiesche wijze ontving, maar
ln den aanvang zich op een afstand
hield. Misschien voelde hij het scheeve
van den toestand, en wilde hij de zaak
niet overijlen. Misschien was hij verle
gen. Behalve dat hij hem tegen het einde
van eiken dag vroeg of hij al wat op
schoot, sprak hij hem nooit alleen.
In den morgen van den vierden dag
liet Whitelaw hem roepen. Toen Tom
binnenkwam, stond hij met een pakje fn
de hand op.
„Ik zou graag hebben, dat je een taxi
nam en naar mijn huis ging. Vraag mijn
vrouw te spreken en geef haar dit." Hij
vertelde waar 't om ging. „t Is vandaag
onze trouwdag. Ze denkt, dat ik er niet
aan denk; ik heb echter alleen maar ge
wacht om haar dit ter hand te stellen
door jou."
De beteekenis van de boodsohap werd
Tom eerst onderweg goed duidelijk. Het
voorwerp in het pakje, waarschijnlijk een
juweel, was een aandenken aan den
dag van het huwelijk, waarvan hij de
eerstgeborene was. Het diende om zijn
positie in den geest der vrouw te pren
ten, en daarom had hij hem als over
brenger van het geschenk gekozen. Als
dit zoo zou zijn, dan was er volgens hem
iets kinderachtigs in de smeekbede aan
de vrouw.
In de groote, half duistere vestibule
ontmoette hij den laatstgeboren zoon.
Daar Dadd de voordeur moest open doen,
kon hij hem niet helpen bij het aantrek
ken van zijn demi-saison, en Tom zag
den stumperigen eenarmige met dat
Heedingstuk worstelen. Tad begroette
hem wel met veel lawaai, maar zonder
zich bloot te geven.
„Allemachtig! Ben jij daar?"
Tom begon dadelijk te zeggen waarom
hij was gekomen. „Je vader heeft mij
met een boodschap naar mevrouw Whi
telaw gezonden. Ik moet dus aannemen
dat zij thuis is."
„Dus, je bent hier toch gekomen! Ik
wist wel, dat je dat den een of anderen
dag zou klaarspelen."
„Dan ben je wel heel scherpziend ge
weest."
„Dat was ik ook. En dan zal ik je nog
iets anders zeggen. Je hebt mijn vader
weten in te palmen, maar daar laat ik
het niet bij. Versta je?"
„Zeker, maar ik sta er geheel buiten.
Je vader heeft me aan een betrekking
geholpen. Als je dat niet bevalt, dan moet
je hem er maar eens goed over onder
handen nemen!"
De oorlog had Tad er niet knapper op
gemaakt. Zijn gezicht was oud geworden,
had roode vlekken gekregen, zat vol rim
pels en had, als gevolg van zijn hulpe
loosheid, een norschen trek gekregen.
Tom had meer dan ooit te voren mede
lijden met hem.
(Wordt vervolgd).