Aanvaring in het Kanaal - Scheveningsche visschers ter haringvangst VEILIGE HAVENS 75«te Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON. DE „ABU MAROUfi" in den Berlijn- fichen dierentuin. Twee zeldzame vogels, die een waarde van 20.000 mark vertegenw oo rddgen FRIESCHE DAG op de poppententoon- stelling in den Haag. Friesch meisje in ge sprek met jongedame in costuum van 100 jaar geleden. DE KRANIGE 12-JARIGE JACQIE SCHREURS die op Hemelvaartsdag den 8-jarigen Jos. Slenders uit de haven te Roermond redde, door gekleed te water te springen. De kranige redder wordt door zijn schoolmakkers op de schouders gedragen. HET INTERNATIONAAL TENNIS- TO URN OOI te Amsterdam. De Australiër Mo Grath, die een back hand met beide handen neemt. door BASIL KING. (Uit het Engelsch). Daarin hebt u gelijk, maar het maakt "'verschil in mijn houding." te'mvi a"''11" 200 Tom begreep niet wat zij hiermee be- rflde, maar wilde het langs indirecten J,. te weten te komen. „Neen, Eeloof lk ook niet. Per slot van rêke- J®? bent u degeen, voor wie het meer orders een levwskwestie is. nieti^at ik de moeder ben? Dat zie ik J2 De menschen praten over moe- "fflstlnct, alsof het lets is, dat absoluut jil T bestaat. Maar" en toen wendde tos met 0611 onverwachte levendig- «o tot hem „maar als die menschen zoo dikwijls op de proef waren ge- ais ik, zouden ze wel anders praten. ?an bijna elk kind zou men kun- (en HSten' dat het de baby is, die je in j" tijd niet hebt gezien. Men vergeet. C. verliest het vermogen om te her- zijn h' ^wel als om er zeker van te lemanrt men Seen gelijkenis ziet. Als le ErLmaar lang genoeg en met klem jJ^eht te overtuigen dat betieftj., 1^nand u dat gedaan wat mij tnni ?on nu te begrijpen van wie Tad buy hst onstuimige in hup aard. had den. Misschien niet met even veel woor den, maar als iemand, tot wie je in nauwe betrekking staat, er van overtuigd is „En u zelf daarvan niet overtuigd bent. Droevig stond zij op. „Maar hoe kan ik overtuigd zijn? Wat kan me overtuigen? Gelijkenis een naam enkele herinne ringen enkele gissingen een beetje hoop maar weten doe ik niets. Wie zou een zaak als deze kunnen bewijzen na drie en twintig jaren?" In zijn ijver om haar gerust te stellen, ging hij naar haar toe. „Ik hoop toch dat u begrijpt, dat ik niet tracht iets te bewijzen. Ik ben de zaak heusch niet be gonnen". „Dat weet ik. Ik begrijp dat het komen in een valsche positie even akelig voor jou als voor ons zou zijn". „Dus u bent van oordeel dat 't een valsche positie zou zijn." Dat beweer ik niet. Ik tracht alleen maar je duidelijk te maken, hoe onmoge lijk 't voor me is te zeggen, dat je mijn zoon bent zoolang ik dat niet zeker weet. Ik ben geen ongevoelige vrouw, maar wel een zwaar beproefde, die bang Is geworden". „Zou 't helpen, als lk me heelemaal terugtrok?" „Het zou mijn man niet helpen". „O, ik begrijp 't We moeten met hem rekening houden". „Ik zou niet weten, waarom je met iemand anders dan je zelf zou moeten rekening houden. Wij hebben je in deze kwestie gesleept. Je hebt het recht om precies te doen wat je zelf wilt". „O, als ik dat zou doen „Wat ik niet zou willen dat je deed, ls, dat je me verkeerd veroordeelt. Niet dat het er veel toe zou doen of je dat wel of niet deed, tenzij wij later gedwon gen zouden zijn elkaar als als zoon en moedy te beschouwen. „Ik zou niet graag hebben dat een van ons dat noodgedwongen zou doen". Onrustig, haastig begon ze rond te loo- pen, nu eens dit voorwerp, dan weer een ander aanrakend. Het was of haar han den aan iets anders gehoorzaamden dan aan haar wil. Zij waren, terwijl zij ze vei uiteen hield, expressiever dan haar toon, toen ze uitriep: „Wat zou 't voor mij anders kunnen zijn dan dwang?" Hij wilde hiertegen iets inbrengen, maar zij belette het hem. „Wees nu eens recht vaardig. Stel je zelf in mijn plaats. Mijn jongen zou nu vier en twintig zijn. Ze brengen me een man, die er als dertig uitziet. Ik weet wel, dat Je geen dertig bent, maar je ziet er naar uit en 't is voor mij net even onaangenaam, alsof je werkelijk dertig bent. Zelf ben ik pas vier en veertig. En nu willen ze me laten ge- looven, dat die groote ernstige oude man mijn kleine jongen van toen is. Hoe kan ik dat nu? Hij misschien wel, dat ontken ik niet. Maar dat ik zou moeten denken Hij keek naar haar, terwijl zij, met haar oogen verwijtend op hem gericht, van het eene tafeltje naar het andere en van stoel tot stoel liep, en haar handen bewe gend, alsof die in doodsangst verkeerden. ,,'t Is voor mij even hard als voor u. het te moeten denken". Deze woorden trokken haar aandacht. Haar bewegingen als van een waanzinnige hielden op. Maar haar treurige, starre blik bleef op hem gevestigd. „Wat bedoel je daarmee?" Hij trachtte het uit te leggen. „De eenige opvatting, die ik van een moeder heb, is van iemand, die arm is die hard moet werken die rondzwerft liefhebbend is van 't kastje naar den muur wordt gezonden, terwijl u zoo mooi en jong bijna jong en en zoo kostbaar ge- kled bent en met een armbewe ging duidde hij de heele kamer aan „en dit alles als uw omgeving en de rest. Neen, ik kan 't niet gelooven". Opgewonden kwam ze naar hem toe. „Welnu en wat dan?" „Het eenige dat we kunnen doen is om 't elkaar makkelijker te maken. Mag ik u eens iets vragen?" Zij knikte zonder iets te zeggen. „Wat zou u liever hebben? Dat uw zoontje werd gevonden of dat hij niet werd gevonden?" Zij liep naar de andere zijde van de kamer waar zij pas na een minuut ant woordde: Liever zou ik hebljen, dat hij werd gevonden natuurlijk als ik er zeker van was dat hij het was." „Hoe zoudt u daar zeker van kunnen zijn?" Zij legde haar hand op haar hart. „Daar zou ik die zekerheid voelen." „Juist. Ook mijn hart zou dan tot me spreken." „En doet het dat niet?" Gedurende een lang zwijgen bleef hij haar aankijken en zij hem. Ieder spande zich in het mysterie te voorschijn te roe pen, dat het kind naar de moeder, de moeder naar het kind, dreef. Waar was het? Wat was het? Hoe kon men het her kennen, als men er iets van meende te zien! En als men het zag, kon men zich dan vergissen, en het laten voorbij gaan? Hij zocht het in haar oogen, zij in de zijne. Op alle denkbare wijzen heten zij hun intuïtief gevoel op hun geest in werken. Weer klopte zij op haar hart. Zij deed het^gebiedend, met aandrang, en toch „En jij voelt het daar niet?" Zachtjes antwoordde hij: „Neen." Mismoedig en teleurgesteld verwijder den zij zich van elkaar, zij met een geluid als een snik. HOOFDSTUK XLV. Tom Whitelaw achtte dit het slot van de heele zaak. Een zoon moest aüeen een vader, maar ook een moeder hebben. Zonder moeder geen zoon. Die gevolg trekking gaf hem een opluchting, waar aan echter twee dingen waren verbon den, die hem leed deden. Eén daarvan zou hem verder van Hil- dred brengen. Zij zouden meer beproevin gen moeten doorstaan, er zou meer moe ten worden overbrugd. Ook al goed! Hij was niet gewend, dat het hem voor den wind ging. Voor heigeen hij had verkre gen veel was het niet had hij hard zijn best moeten doen, er met kracht naar moeten streven, net zoo lang tot hij het in zijn bezit had. Maar per slot van rekening had hij het toch steeds verkre gen, en tenslotte zou hij ook Hildred wel krijgen. Beter was het, haar zoo te win nen, dan dat zij hem als een geschenk in den schoot zou zijn geworpen. Al was hij dan ook niet tevreden, was hij tooh zeker van Zijn zaak. (Wordt vervolgd*. Aanvaring in het Kanaal. De voorzijde van den Engelschen kruiser „Whirlwind", die in liet Kanaal in aan varing kwam met het stoomschip ,,Luimneath". DE SCHEVENINGSCHE VISSCHERS ZIJN TER HARINGVANGST VERTROK KEN. De bemanningen der loggers worden nagewuifd door de achterblijven den

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 5