75e Verjaardag Willem Kloos - Zeilen op de Nieuwe Meer VEILIGE HAVENS 75»te Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON. HET SLOOPEN VAN DE OUDE GASFABRIEK aan de Linnaeusstraat te Amsterdam, waar een kunstijsbaan gemaakt zal worden. Het omhalen der muren. DE 75e VERJAARDAG VAN WILLEM KJLOOS. Op de receptie ten Huize van den kunstschilder Anton v. Welie in de residentie biedt de heer Bothenius Brouwer den jarige een huldeblijk aan. Links mevr. Kloos-Reyneke van Stuwe. COMEMUS-HERDBNKINGSMARSCH TE ft AARDEN. Twee leden van de wandel- sportvereeniging ,,De Kieviet" leggen een krans bij het Comenius-monument. LUCHTBESCHERMING S DEMONSTRATIES VOOR GASAANVALLEN te Eindhoven. Vóór de onder-» grondsche schuilplaats. V.l.n.r. dr. v. Rajckevorsel, minister Deckers en de burgemeester van Eindhoven. OM HET VOETBALKAMPIOENSCHAP VAN NE DERLAND. Moment uit den wedstrijd1 Heracles—» Willem II, door Heracles met 30 gewonnen. Span,-» nend moment yoor het Heracles-doel. DOOR DE WATERSPORTVEREENIGINGEN „AMSTERDAM", „KOE NEN" EN „DE SCHINKEL" werd het zeilseizoen officieel geopend' met wedstrijden op de Nieuwe Meer. Overzicht van het admiraal-zejlen. door BASIL KING. (Uit bet Engelsch). S4) Zich naar hem toe buigend, legde de rankier zijn hand op Tom's knie. „ALs we nat voor het oogenblik eens lieten rusten en als we eens voortgingen. Natuurlijk 'Preek ik volkomen openhartig met je, openhartiger dan ik met iemand anders jer wereld zou doen. Ik heb iemand noodig, °'e die als een zoon voor me zal zijn "aaselaten of hij dat is of niet. Ben je oua genoeg om me te begrijpen?" •Ik geloof, we], mijnheer Whitelaw." ..Zie eens. Ik sta nog al alleen. Er is veel, «at aan mijn zorg is toevertrouwd, ik ~aag een groote verantwoordelijkheid, ®aar daartegen ben ik opgewassen. Ik heb JJrJP medefirmanten, degelijke, brave "■enschen; heb net zooveel vrienden als ik ~aar wenschen kan. Maar ik heb nie- °aM, die heel dicht bij me staat zooals zoon zou staan. Ik heb gemeend, al een ld geleden, dat, wie je ook moogt zijn, tJij ^udt kunnen doen." hii vTt Tom hem 111 de oogen keek, vond i.„ ?reemd, dat een man, die zoo'n be- JtSi e ro1 ln de wereld speelde, op bijna een 10011 *°t hem SP™11- Als op h." wiksenasnei afgedraaide film. waarop hii a ellt deeld duidelijk waarnam, zag lei.» verschillende tijdperken van zijn Van rtV00r zlch' zag het Jongetje, dat de eene huurkazerne naar de andere verhuisde; hij was in den grooten winkel op den avond voor Kerstmis; hij liep met zijn moeder voor den politie-agent uit; zag haar weggaan met de vrouw, die hét Noodlot scheen; keek naar den Kerst boom; werd weer met kiezelsteenen ge gooid, zooals op den eersten dag toen hij uit school kwam; plukte aardbeien voor Quidmore; sliep in dezelfde kamer met Honeybun was weer de chauffeur van de hotelclub in Dublin, die den man, die nu tegenover hem zat, van het station in Keene afhaalde. En nu zat hij weer bij den man, wiens vaderinstinct om den zoon riep, terwijl het instinct van den zoon niet sprak. Zijn toekomst en zijn verleden voerden strijd met elkaar. „Ik moet weer zijn zoon worden," riep hij zich zelf toe. „Én toch kan ik het niet," liet een andere stem zich hooren. Bescheiden zei hij: „Ik weet niet, mijnheer Whitelaw, of ik mijn salaris wel waard zou zijn." „Dat zou ik alleen kunnen beoordeelen. Het gaat niet om hetgeen je kunt doen, maar wel om dat, waarop het in een aan gelegenheid als deze aan komt." Hij stond op. „Het spijt me dat ik weg moet, maar ik moet weer naar een vergadering daar binnen. Ik zie je evenwel spoedig weer. Waar is je adres in New York?" Tom noemde hem den naam van het hotel, waar hij zijn intrek had genomen. Whitelaw had er nooit van gehoord. „Kun je niet in een beter hotel gaan? „O, het is zoo slecht niet. Ik ben niet aan luxe gewend; ik heb het er heel goed." „Gaat het om geld?" „Alleen in dien zin, dat alles om geld draait. Ik heb een beetje overgespaard niet veel en daarmee moet ik zuinig zijn. De man, die het meest voor me deed de ex-inbreker, van wien ik u heb ver teld heeft me altijd geleerd zuinig te zijn." „Hoe ook, ik vind het niet prettig dat je in zoo'n hotelletje bent. Laat mij „O, neen, mijnheer Whitelaw, ik heb veel liever, dat u dat niet doet," sprak hij eenigszins verschrikt. „Ik wensch mij zelf te blijven. Dat moet ik." „Nu, goed dan." Hij zei dit wel op boelen toon, maar meer als iemand, wiens goede bedoeling niet werd begrepen. Toen deed Tom iets, dat hij nooit had gedacht te durven doen. Hij ging naar den bankier toe, en legde zachtjes zijn hand op diens arm. Dadelijk reageerde de man op deze hartelijke beweging en plaatste zijn hand op die van Tom, die nu trachtte zich nader te verklaren. ,,'t Is niet dat ik u niet dankbaar ben voor uw aanbod. Ik hoop, dat u dat niet zult denken. Maar, ziet u, ik wil mij zelf zijn. Ik ben gewend op eigen beenen te staan, en weet hoe ik dat moet doen. Dat heb ik geleerd. Ik ik hoop, dat u het me niet kwalijk neemt." „Ik heb het liefst dat je doet wat je meent dat voor je zelf het beste is. Je bent de eenige, die dat kan beoordeelen." Toen stak hij zijn hand tot afscheid uit. „O ja, ik heb nog iets vergeten," vervolgde hij, Tom's hand vasthoudend, zooals hij dat bij vorige gelegenheden ook had gedaan. „Mijn vrouw zou je gaarne ontmoeten, en droeg me daarom op je te vragen of je morgen bij haar zou kunnen komen lunchen." Aangezien hieraan niet was te ontko men, vermande Tom zich. „Heel graag. Erg vriendelijk van me vrouw Whitelaw. Om één uur?" „Ja, om één uur." Hij nam een kaartje van de schrijftafel. „Hier is ons adres. Je zult merken, dat mijn vrouw minder minder licht geroerd is, dan toen je haar de laatste maal zag, en ook meer meer aan het idee gewend." Zonder nader te verklaren aan welk idee zij meer gewend was, liet hij Tom's hand los met dat eigenaardige duwtje, alsof hij nu genoeg had gezegd, en verliet toen de kamer door dezelfde deur, waardoor hij was binnengekomen. HOOFDSTUK XLIV. Voordat Tom dien avond naar bed ging, was de strijd, dien hij met zichzelf had gestreden, beslecht. De overwinning was, naar hij hoopte, aan de zijde van het ge zond verstand gebleven. Hij kon er niet langer aan twijfelen dat het niet heel lang meer zou duren of een buitengewoon aan bod zou hem worden gedaan. Dit van de hand te wijzen, zou krankzinnig zijn. „Het liefst," schreef hij Hildred, „zou ik blijven wie ik ben. Dat zou me makke lijker zijn. Ik ben vrij, hoef niemand naar de oogen te zien, ken de richting van mijn eigen levensweg, en kan dien met vrij groote zekerheid volgen. Maar makkelijk te vervormen ben ik niet. Jij zelf zult menigmaal wel hebben opgemerkt, dat mijn geest stroef werkt, dat het me moei lijk valt een andersmans zienswijze vol maakt te begrijpen. Ik ben op dat punt bekrompen, ben eenzelvig, geconcentreerd en eigenzinnig. Maar zoolang ik niemand heb om te raadplegen, zal ik het wel alleen klaarspelen. „In een familie te komen van wier ge woonten, tradities of zienswijzen ik niets af weet, zal mij heel moeilijk vallen. Het is veel moeilijker dan wanneer ik door een huwelijk daarin zou komen, want in dit geval zou ik slechts toevoegsel daarvan zijn, terwijl door hetgeen er nu misschien gaat gebeuren, ik daarvan een Integree rend deel zal moeten worden. Ik zal zoo'n beetje voor been moeten spelen, in plaats van voor kruk. Ik weet niet hoe ik dat zal moeten doen. Ik word niet makkelijk intiem met iemand. Misschien is dit de reden, dat ik. zooals je zelf zegt, zoo weinig „minnaar" ben. Van nature ben ik geen .minnaar," van nature ook geen vriend. Ik ben een kluizenaar. Maar een kluizenaarschap met ons beidjes natuurlijk met bedienden, die je altijd bedingt is mijn opvatting van een paradijs op aarde. Voor jou bestaat het normale leven uit een vader, een moeder, een broer, een zus ter. Voor mij niet. Een vader, een broer en een zustor te hebben, zou me abnormaal lijken. Dat ik me zelf met een moeder kan voorstellen, komt voort uit een pijnlijke ondervinding van een soort, die in het geheugen een brandmerk heeft achter gelaten. Maar ik kan me zelf niet voor stellen met een andere moeder, en dat is het juist, wat ik zal moeten doen. Let wel, het is geen stiefmoeder, geen pleegmoeder, geen schoonmoeder, het is een werkelijke moeder van mijn eigen vleesch en bloed. Ik moet omgaan met een echten broer, een echte zuster. Zij verbeelden zich. dat zij niets anders hebben te doen dan de deu ren open te gooien, en dat het dan voor mij de eenvoudigste zaak van de wereld zou zijn om binnen te stappen. Maar ik moet iets openbreken, dat veel zwaarder is verzegeld dan ooit een deur was: mijn leven, mijn liefde, mijn zienswijze. Zij zijn met hun vieren, en hoeven maar voor één een plaatsje in te ruimen. Ik ben maar al leen, en moet plaats maken voor vier. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 5