DE EEKHOORN FLAPPERTJE IN DE STAD. door 3. J. VISSCHER Ben je wel eens In Heemstede geweest, dat mooie dorp ten Zniden van Haarlem? Zoo ja. dan ken je ook stellig het fraaie park Groenendaal. Iedereen heeft er vrij toegang en vooral 's zomers treft men er heel veel wandelaars aan, die zich ver lustigen in het mooie bosch met zijn slingerpaden en vijvers en hoogten en laagten. Daar. op Groenendaal, in den top van een hoogen sparreboom, ben ik ge boren, als een heel klein eekhoorntje. We waren met ons zessen, broertjes en zusjes, dus toen we klein waren, hadden vader en moeder heel wat met ons te stel len. In den bruinen beuk naast ons huis den een paar woudduiven. Die hebben nooit meer dan twee jongen in 't nest. De ouden zorgden daar wel goed voor. maar er bleef nog vrije tijd genoeg over, en dan zat de doffer heel rustig te koeren. Waarom zing je ook niet een deuntje mee?" vroeg hij op een keer aan vader. „Je doet geen mond open!" „Ik heb wel wat anders te dien" bromde vader, en hij rende de takken langs, om rupsen en spinnetjes voor ons te zoeken. Overdag moesten we binnen blijven maar toen we wat grooter werden moch ten we 's avonds met vader en moeder mee naar beneden. Dan was het rustig in 't park want de wandelaars waren ver dwenen en de hekken waren gesloten. Dat was onze schooltijd. We leerden beuken nootjes uitdoppen, hazelnoten pellen, spar appels nazoeken voor de zaadjes, meikevers vangen en nog veel meer! En als we genoeg gegeten hadden, ging moeder op een heuveltje zitten en wij er rondom heen. Dan zaten we te luisteren naar mooie verhalen. Moeder was heel knap, want ze had veel ondervonden en wat ze zelf niet beleefd had, was haar door anderen verteld. Op een keer vroeg ik: „Moeder! Gis teren zat ik boven in een heel hoogen boom en toen zag ik in de verte een groote stad. Wat kan dat geweest zijn?" ..Dat is Haarlem, ventje!" „Is dat de grootste stad van heel ons land?" ..Neen, de grootste stad is Amsterdam." •.Waar ligt dat?" „Een heel eind dien kant uit", zei ze en ze wees in de richting, waar we 's mor gens de zon zagen opkomen. Hunnen we die stad hier niet zien?" .Heen't is te ver weg." „Zijn daar ook boomen met eikels en met beukenootjes en met sparappels?" ..Zeker wel! In 't Vondelpark en in 't Oosterpark en in t Sarphatipark." ..Dan wil ik naar Amsterdam!" riep ik op eens. Kind! Je weet niet wat je zegt! Je praat naar t verstand, dat je hebt!" zei moeder verontwaardigd. „Waarom mag ik er niet heen?" vroeg ik nog. ,Jn Amsterdam rijn honderden straten en in elke straat zijn wel twintig katten en evenveel honden. Stel je dat eens eventjes voor! En dan zijn er nog veel meer kinderen, die allemaal gaan grab belen, als de najaarsstormen de eikels en de nootjes op den grond werpen. Neen. mijn jongen, blijf maar hier op Groenen daal. Hier is het veel veiliger." De anderen keken mij aan, alsof ze zeg gen wilden: Je hebt je bekomst gehad, mannetje! Dat heeft moeder je maar eens goed aan je verstand gebracht!" Maar ik dacht: „Wacht maar! Als ik er kans toe zie, zal ik er toch wel voor zor gen, dat ik nog eens in Amsterdam kom! De grootste stad van ons land! Die wil ik zien!" En ik ben er gekomen ook, maar niet geheel vrijwillig, zooals ik jullie ver der zal vertellen. De zomer was al een aardig eindje op streek. De eikels begonnen reeds vrij dik te worden, en af en toe viel er al een geel blaadje op den grond. Elk paar eekhorens beeft meer dan één nest. In ons „woon- nest", zooals ik het wel noemen kan, de den we geregeld ons dutje en In de andere nesten brachten we zachtjesaan onze win terprovisie bij elkaar. Daarvoor zorgen we altijd want al slapen we in 't koude jaar getijde soms een paar weken achter elkaar als we wakker worden, moeten we een versterkend maal hebben. Omstreeks dezen tijd hadden wij, jonge ren, een nieuwe ontdekking gedaan. Je moet dan weten, dat er vlak bij Groenen daal een paar flinke tuinen lagen van de daar wonende buren. Daarin waren kip penhokken, groentebedden en bloemper- door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Flappertje, een klein konijn. Ging eens naar de stad Met zijn Moeder Vluggevoet. Wat een feest was dat! Vóór de winkels stonden zij Lange tijden stil En ontmoetten Tante Grijs Met hun nichtje Tril. Flappertje en kleine Tril Keken door de ruit Van een speelgoedmagazijn Heusch hun oogen uit. (Nadruk verboden). Wat was daar toch veel te zien Auto's en een trein. Poppen, beren, apen, zelfs Een heel lief konijn! Flappertje en kleine Tril Kregen medelij, Dachten: Als ik kiezen moei Was ik 't liefste vrij! Daarom gingen zij dan ook Weer naar huis tevree En wat zei ons Flappertje? 't Valt in stad niets mee! ken, maar ook en dat was voor ons het voornaamste eenige appelboomen. Ap pels zijn voor menschen een lekkernij. Wij, eekhoorns, rijn er niet zoo op gesteld, maar heerlijk vinden we de bruine pitjes die bij rijpe appels in het klokhuis ver scholen liggen. Wat deden wij nu? 't Avonds laat, vooral zij winderig weer, gingen we naar den tuin en dan pakten we de afgewaaide appels, of wel we klom men ln de boomen en plukten ze zelf. Dan begon het feestmaal en 's morgens vond de eigenaar een heele verzameling ap- pelsteeltjes en fijngebeten appels onder zijn boomen Dat hadden de eekhorentjes gedaan! Hij zou rijn maatregelen nemen! Den volgenden avond bij helderen maneschijn, vond ik onder den appel boom een heel hoopje hazelnoten, zoo maar voor 't grijpen. Ik ging zitten smul len, maar ik had geen erg in het net, dat boven mijn hoofd uitgespannen was. En de tuinman zat op de loer! Hij trok aan het touw, dat hij in de hand had. Het net sloeg neer enik was gevangen Ik werd in een leeg konijnenhok gezet. Den volgenden morgen kwam het zoontje van den baas mij bekijken. Hij vond mij „een bijzonder lief diertje!" en „een schatje". Hij haalde een korétje brood voor me, stak me dat toe enik beet hem in zijn duim en niet zachtjes ook. Nu was ik geen „schatje" meer. Ik was „een nijdig serpent!" Hij wilde niets meer van mij weten en zijn vader zei: „Ik zal hem cadeau geven aan „Artis" in Amsterdam. Daar hebben ze hem graag en daar is alles op het onderhoud van die dieren inge richt." Naar Amsterdam? Had ik goed verstaan? Zou mijn vurigste wenseh vervuld worden? Ja hoor! Den volgenden morgen werd ik met konijnenhokje en al op een vracht auto van een Heemsteedsehe bleekerij ge zet en een paar uur later gaf de wasch- baas mij, met een brief van den tuinman, netjes af aan den hoofdingang van „Artis" Moeder had gesproken over het Von delpark en het Oosterpark, met vee: den en katten. Ik begreep al heel dat ze de diergaarde niet kende, hier zag ik langs de paden geen ei hond en alleen een heel klein Eiken en beuken zag ik wél. In boom zou ik geplaatst worden? Och och! Wat is mij dat tegen ge' Ik kwam in een hok te ritten van 2 in 't vierkant en ongeveer l'/i Meter waarin een dood boompje voor mi mergymnastiek stond De voorkai staat uit tralies, zoodat alle bezoek) goed kunnen zien 's Zomers mag ii een luikje naar buiten gaan. Dan 1 ook weer in een omtraliede ruimt een dood boompje voor de openluct stelling. Menschen rie ik hier bij massa' meer dan op Groenendaal. Ze k dicht bij mij komen, want ik kan nie loopen. Ze brengen nootjes en 1 voor mij mee, die ik nu al tusscl tralies door durf aanpakken. Dat i maal snoepgoed voor me, want op tijden brengt de oppasser mij een lijk maaL Dat gebeurt ook in den zoodat ik niet meer denk aan wint< en aan 't verzamelen van wintervo< Dat is hier niet noodig. Wat dat 1 kunt ge mij dus gerust een lang voorspellen. In het hok naast het mijne zi groote, grijze eekhoorn. Die knaap uit Siberië. Hij is wel tweemaal zo< als ik, maar lang zoo vlug niet. Toen ik pas hier was, kon ik 's niet in slaap komen, want ik hoor schreeuw en gejank van vossen, m otters en ander ontuig Mijn groote man zei: „Ga maar gerust slapen kunnen toch niet bij je komen, w zijn allemaal opgesloten, net als wt Dat is één geluk! Maar ik moet zeggen: al is de kost hier nog zoo g ai zit ik nóg zoo veilig, ik heb geno Amsterdam. Geef mij maar lieve: Groenendaal

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 16