Ontploffing in een gashouder - Opening Amsterdamsche Huishoudschool VEILIGE HAVENS 758fe Jaargang LE1DSCH DAGBLAD FEUILLETON. DE VLIEGENDE FIETS vervaardigd door een Ber- EEN NIEUW SOORT ROLSCHAATS te Berlijn voor den Brandenburger Tor gedemonstreerd. DE OPENING VAN DE A MSTERDAMSCHE HUIS- iijnsehen politieman. De breedte der vleugels is 8 meter. In plaats van de wielen zijn rubbersleden aangebracht. HOUDSCHOOL door minister Marchant. De minister Het geheele toestel weegt 85 kilo. in de keuken van het nieuwe gebouw. door BASIL KING. (Uit het Engelsch). 87) Tom vond hierin een gereede gelegen heid om kalm te zeggen: „Dat was het juist, waaraan ik heb gedacht. Het scheen me zonde en jammer toe, dat iemand van het hout. waarvan men goede soldaten uiaakt, door door den boel te veel op stelten te zetten, ten gronde zou gaan." Ja, dat zou gebeurd zijn. Van Tad is een goed soldaat te maken." De adem van de vrouw stokte. Tom her innerde zich haar staccato-achtige zenuw- achtigheid gedurende hun korte eerste ontmoeting in Gore Hall. Hij wou dat men hem maar niet hier had laten komen. Zij waren vreemden voor hem hij was een yreemde voor hen. Welke schakel er ook het verleden tusschen hen had bestaan, thans bestond die niet meer. Het zou een J°ut zijn, te trachten een nieuwe smeden. Maar de man onderbrak vriendelijk Qezen loop van gedachten. >,Zou je het erg onaangenaam vinden, eens alles te vertellen wat je van je ueu weet? Ik onderstel dat je begrijpt, waarom ik dat vraag." „"Zeker, mijnheer; ik begrijp het. Maar J5 geloof niet dat u er veel aan zult hebben." •?ebeyende, tragische stem van de vtouW ïïejhem «ven schrikken. Het was alsof Ml tot zich aelf sprak, alsof er Iets uit haar opwelde, trots haar pogingen om het tegen te houden. „De gelijkenis is buiten gewoon!" Zonder hiervan notitie te nemen, begon de man hem te ondervragen. „Waar ben je geboren?" „In „the Bronx." Hij schreef dit in een notitieboekje op. „En wanneer?" „In 1897." „Op welken datum?" Dat was de lastige vraag, maar aange zien hij van plan was alles te vertellen, wat hij wist, had hij geen andere keus dan dit zoo nauwkeurig mogelijk te doen. „Van dien datum ben ik niet heel zeker, omdat die door mijn moeder driemaal is veranderd. Eerst gold de vijfde Maart als mijn geboortedatum, maar later zei ze, dat dat de geboortedag was van een halfzusje van me, dat, voordat ik werd geboren, was gestorven." „Hoe heet dat zusje?" „Grace Coburn." „En hoe waren de namen van haar ouders?" „Thomas en Lucy Coburn." „En nadat je geboortedag op den vijfden Maart was gesteld „Werd die verplaatst naar September, maar niet lang, want later vertelde mijn moeder me, dat ik op den tienden Mei was geboren, en sinsdien hebben we ons daar aan gehouden." De vrouw maakte een geluid, dat aan een half onderdrukten kreet deed denken, maar de man ging voort met notities maken. Dus de tiende Mei 1897. Heeft zij 3 e ooit verteld waarom ze juist dien datum koos?" „Neen, mijnheer Whltelaw. Heeft ze je nooit iets daarover gezegd wat voor soort dag het was, of iets anders, dat je je kunt herinneren?" Tom aarzelde. Maar de overweging, dat het *t verstandigst zou zijn alles ronduit te vertellen, bewoog hem er toe ook die vraag te beantwoorden. „Ze heert me alleen verteld, dat het een dag was, waarop alle kinderjuffrouwen en kindermeisjes met de aan haar zorg toe vertrouwde kindertjes naar het Park gin gen, en dat de seringen bloeiden." Toen kwam de vraag, die hij het meest vreesde, en wel omdat hij die zelf meer malen had gesteld. „Waarom zou ze dat verteld hebben aan een kind, dat in „the Bronx" is geboren? Het Park toch, ligt er mijlen ver van ver wijderd." „Dat weet ik niet, mijnheer Whitelaw." „Ze was dus getrouwd met Thomas Co burn, vóór haar huwelijk met Theodoor Whitelaw, je vader." „Ja. mijnheer Whitelaw." „Waar zijn je ouders getrouwd?" „Dat zou ik u niet kunnen zeggen." „Wat herinner je je zelf van je vader?" „Heelemaal niets. Ik hoorde zijn naam nooit eerder noemen, dan toen ze dien opgaf op het politiebureau, den avond voordat ze stierf." „Op het politiebureau? Waarom Juist daar?" Tom vertelde de heele geschiedenis, zon- 'der iets te verzwijgen. Het eenige, wat de man naar aanleiding daarvan vroeg, was: „En je hebt den naam Whitelaw in verband met je zelf nooit eerder hooren noemen dan op dien avond?" „Jawel, eerder ook wel." „Wanneer dan en in welk verband?" „Telkens als mijn moeder in een toe stand van van zenuwoverspanning was. U moet niet vergeten, dat ze niet heele maal goed bij haar verstand was. Dat dient als verzachtende omstandigheid te worden beschouwd bij hetgeen zij zij in de winkels deed. Zoo zei ze wel eens, dat ik nooit moest denken, dat mijn naam Whitelaw was, of dat ze me had gestolen." „Dus dat heeft ze gezegd?" „Ja, mijnheer Whitelaw." „En kun je niet op de een of andere wijze verklaren waarom?" „Toentertijd niet. Maar later heb ik een verklaring er voor gevonden. Daar mijn naam werkelijk Whitelaw is. was zij, als gevolg van haar- onevenwichtigen geest, bang dat men haar eens zou kunnen ver denken van U moet niet vergeten dat het lot, dat uw zoontje had getroffen, al gemeen bekend was geworden. Zij had geen vrienden of kennissen, geen man, geen familie." „Dus je gelooft niet dat ze je heeft gestolen?" Met klem antwoordde hij: „Neen, mijn heer Whitelaw." „En waarom niet?" „Daarvoor heb ik maar één reden: ik wensch het niet te gelooven." „O!" „Weer ontsnapte een zucht aan de vrouw. Maar die zucht klonk vreemd, en men zou niet hebben kunnen zeggen of het een uiting van opluchting of wel van verontwaardiging was. De droeve, doordringende oogen van den man keken hem op sympathieke wijze aan. „Wat bedoel je.eigenlijk precies: ik wensch het niet te gelooven." „Ik weet niet of ik dat goed kan zeggen. Ze was mijn moeder. Ze was goed voor me. Ik hield van haar. Ik heb nooit een andere moeder gekend. Ik geloof niet hij keek naar de vrouw, en sprak zijn woorden extra gearticuleerd uit, „dat ik het met een andere moeder zou kunnen vinden en daarom Zij stond op en kwam een pas naderbij. Ook hij stond op en zij keken elkaar aan. Vanaf dit oogenblik stond haar gezicht in zijn geheugen gegrift, een gezicht van leed, dat haar niet sterker had gemaakt. Zij was een sidderend slachtoffer, dat medelijden met zich zelf had, een slacht offer, dat smeekte om te mogen vergeten. Zij had tot het uiterste geleden. Meer leed kon zij niet dragen. Alles in haar binnen ste was opengereten, alles verzette zich er tegen, dat men haar nu wederom in den zelfden vreeselijken toestand zou zetten, dien zij overleefd had. Haar mooie oogen, die vol waren van niet gestorte tranen, staarden hem verwij tend aan. Zoo duidelijk als oogen konden spreken, zeiden die hem dat zij hem thans, nadat het leven en de tijd zulk een diepen afgrond tusschen haar en hesm hadden doen ontstaan, niet meer als zoon begeerde. Misschien zou zij hem als zoo danig moeten aanvaarden, omdat er zoo veel was, dat daarop duidde, maar het zou haar wel hard vallen. Het maakte een groot verschil, of men een kleinen jongen terugkreeg, of een volwassen man, van wie geen enkele gewoonte, geen enkele herinnering dezelfde was als die van hen. Zeker, zij zou het doen, maar niet met het gevoel, dat het leed, dat zij achter den rug had, nu was weggenomen. Het zou slechts een nieuwe kwelling worden, een kwelling, waaraan zij had kunnen ontkomen, indien hij niet opnieuw in den stroom van hun leven ware gekomen. (Wordt vervolgd), EEN ONTPLOFFING vond plaats in een gasketel te Louvain. Bij den daarop gevolgden brand "werden drie personen zwaar gewond. BLOESEMPRACHT IN DE OMGEVING VAN JUTFAAS. DE EENIGE GEREDDE MIJNWERKER BIJ DE RAMP IN DE MIJN BIJ SERAJEWO. Meer dan 100 personen werden bij deze ramp gedood.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 9