j VEILIGE HAVENS 75ste Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON. ,0, maar dat zullen ze zeker gaan doen. Ik heb het je al meer gezegd. Zij hebben voor zich zelf uitgemaakt, dat ze er geen moeite meer voor over hebben hem te vin den, en nu is het moeilijk dat idee los te laten. En toch zijn zij er al aan bezig." oDE LIEVELINGSSPORT" van de filmactrice Joan Wheeler, zet het Amerikaansche fotobureau onder deze foto. Het komt ons voor, dat de jonge dame voor het eerst van haar leven een hengel en een vischnetje vast houdt! JOACHIM VON RIBBENTROP die benoemd is tot gevolmachtigde <Jer Duitsche regeering bij ontwapeningskwesties. ENKELE MINISTERS EN LEDEN TAN DE EERSTE KAMER hebben gisteren een proefrit ge maakt met den nieuwen Dieseltrein naar Arnhem. Voor den trein v.l.n.r. Ie rij de ministers de Graaff, Kalff, de Wilde, Slotemaker de Bruin,© en Oud. TRANSPORT VAN EEN 5 TONS KETEL uit een wasscherij in de Jan Hanzenstraat te Amsterdam naar onze stad. Door middel van een lier wordt het gevaarte weggerold. REPETITIE VOOR HET JAAR- LIJKJSCHE MILITAIRE FEEST - te Londen. Huzaren met neger maskers voor. NIEUWE FRANSOHE ZOMER- MODE gedemonstreerd op de rennen te Longchamps. DË INTERACADEMIALE SPORTWEDSTRIJDEN De hockey-speelsters worden door clubgenooten aangemoedigd. door BASIL KING. (Uit het Engelsch). 85) Tad stond met een knorrig gezicht en wet zijn handen in de broekzakken op zijn wenen op en neer te wippen en dacht na. haar hij geen antwoord gaf, ging Tom ,0°rt met hem te overreden. ..En dat is niet het eenlge. Ik heb nu je ?elf op het oog. Je bent niet van een kwaad soort, hebt zelfs veel in je van een behoorlijken kerel al ben je dit voor het bogenblik nog niet. Maar het zou je weinig woeite kosten een fatsoenlijk mensch te worden. Het eenige, wat je hebt te doen, een stuk of wat van je kennissen af te banken, op te houden zoowel met drinken a's met vrouwen om te gaan en een beetje studeeren waarvoor je toch naar harvard bent gegaan. Al neem je ook {haar den schijn van werken aan, dan is net al voldoende want je hoeft het niet ranger dan enkele weken te doen." Verbaasd trok hij zijn wenkbrauwen op. T?a,rom maar enkele weken?" 7/vJi heruit riep Tom uit: „Omdat we, aboals ik je al zei, oorlog krijgen, en jij er r™. kalt moeten meedoen. Ons jaar van !?-komst aan de hoogeschool zal heusch ™et op het gewone tijdstip promoveeren. "S, tullen promotie maken als militair "ter een vuurmond, of in de loopgraven, of in ons graf. Ik hoorde een paar dagen geleden een meisje, met wie ik het over jou had, de hoop uitspreken, dat, als het zoover was. je dan volkomen geschikt zou zijn voor de taak, die je opgedragen zal worden. Maar dat zal je onmogelijk zijn, als je voortgaat Zijn nieuwsgierigheid was gaande ge maakt. Wie was het?" „Dat ben ik niet van plan je te vertel len. Wel kan ik zeggen, dat ze je mag lijden, en dat „Was het Hildred Ansley?" „Wel, als je het dan zoo graag weten wilt: ja. Als je soms met iemand wilt spre ken, die je welgezind is, ga dan „Heeft zij je er toe aangezet om dit alle maal te doen?" „Neen. Dat heb je zelf gedaan. Ik her haal, dat ik van plan ben je in het rechte spoor te houden, totdat ik gezien heb, dat je in de gelederen hebt plaats genomen, en wel als officier. Maar als gesjeesde van de hoogeschool zou dat niet lukken. Op zijn best dan als gewoon soldaat." Nog steeds met de handen in zijn broek zakken, begon Tad in een soort paradepas heen en weer te loopen. Zijn opeengeklem de lippen vertrokken zich als van iemand, die zich dwingt tot het nemen van een besluit, dat hij moeilijk vindt. Gedurende een minuut of vijf was Tom getuige van den strijd, die Tad's overdreven trots streed met zijn gezond verstand. Terwijl het gezond verstand hem aanspoorde tot toegeven, fluisterde zijn dwaze trots hem in, dat hij zich zoogenaamd „groot" moest houden. Toen hij eindelijk sprak, klonk zijn stem schor en benepen. „Als het oorlog wordt, doe ik er met hart en ziel aan mee. Maar uit eigen beweging. Begrijp dat wel. Bemoei jij je met je eigen zaken, en ik met de mijne." Tom was redelijk. „Best, hoor! als je het maar doet." „En als je soms denkt, dat ik me aan je gewonnen geef ,,'t Kan me geen biet schelen, of je je wel of niet aan me gewonnen geeft, zoolang als je zorgt geschikt voor soldaat te blijven." „Dat zal ik zelf beoordeelen." „En ik zal je helpen." „Je kunt naar de hel loopen." Tad gebruikte die woorden, omdat hij over geen andere beschikte. Hij wilde er iets mannelijks mee aan den dag leggen, om te trachten nog iets van zijn waardig heid te redden. Als hij zijn vesting moest verlaten, dan wilde hij dat met vliegende vaandels en slaande trom probeeren te doen. Die „vent" moest vooral niet denken de voldoening te hebben, dat hij iets, hoe weinig ook, had uitgericht, en hij meende zijn eigen positie te kunnen redden door hem op zijn gewone, hooghartige wijze de plaats te noemen waar de „vent" voor zijn part naar toe kon loopen." Maar er was toch een kleinigheid, die zijn ware stemming verraadde, misschien nog voor dat hij de beteekenis er van be greep. Tot het oogenblik, dat Tom de deur had bereikt, had hij zich op zijn standpunt weten te handhaven. Naast de deur stond een lage boekenkast, waarop een geopend pakje sigaretten lag. Tad's paradepas had hem in de nabijheid er van gebracht. Hij nam het in zijn hand en strekte die naar Tom uit Wel deed hij het onverschillig, een beetje onwillig en zonder er bij te den ken, en toch met een verholen bedoeling. „Wil je er een opsteken!" Tom zorgde er voor de sigaret even on verschillig aan te nemen als hem die werd aangeboden. Tad streek een lucifer aan, en toen de een de sigaret naar zijn lip pen bracht, en de ander het vlammetje er bij hield, was het de eerste maal, dat de handen der twee broeders elkaar voor het eerst zonder booze bedoelingen, zij het dan ook maar eventjes, aanraakten. HOOFDSTUK XLI. „Ik kan maar niet begrijpen," redeneer de Hildred, „waarom je het idee zoo ver schrikkelijk vindt." „En ik kan niet begrijpen," antwoordde Tom, „wat het er toe doet, hoe ik er over denk, zoolang niemand de zaak ernstig opneemt." „Ik hoop niet, dat ze het voor mij doen „Ze doen het voor zich zelf. Tad heeft zich zoo iets al laten ontvallen. Hij zei, dat ze, zoolang ze maar konden, geweigerd hebben het te doen, maar ze kunnen niet eeuwig blijven weigeren." „Weigeren tegenover wien?" „Wel, natuurlijk tegenover hetgeen vlak voor hun neus staat." „Heeft hij je verteld, dat ik hem heb ge zegd, dat niets me er toe zou kunnen be wegen te gaan behooren tot de familie, die hem in de wereld heeft geschopt." Ze lachte. „O, ja, ja. Hij heeft me alles verteld, hoe je op zijn kamer kwam, hoe Guy en. de andere studenten de kamer uit gingen, en het verloop van den geregel- den veldslag tusschen jullie." „En heeft hij ook den afloop daarvan verteld?" „Hij zei als je het precies wilt weten dat, toen het gesprek op den oorlog kwam, en op het aandeel, dat hij daaraan zou nemen, je toch niet zoo'n idioot was, als hij wel dacht." „En zei hij wat voor een idioot hij zelf wel was?" „Hij gaf toe, dat hij er een was geweest, maar gelet op de eventueele taak van zijn vader, op den oorlog en zoo al meer, zou hij zich zelf remmen; hij beloofde zich te beteren." In zich zelf lachend, strekte Tom zijn beenen uit naar het vuur in den open haard. Hildred had hem laten komen, omdat mevrouw Ansley naar haar „Moe derclub" was. Hildred was niet van plan achterbaks te handelen, want zij zou haar moeder zeggen wat zij had gedaan. Maar zij had op deze wijze een voorafgaanden strijd vermeden, ai als zij een verontschul diging noodig had, dan ware die wel te vinden in de goede bedoelingen, die da Ansley's ten opzichte van Tom hadden. Toen zij klaar waren met thee drinken, begon Hildred te borduren, een handwerk, dat zij graag deed. Zooals veel vrouwen, had ze meer durf om terloops iets te zeg gen, terwijl ze aan haar handwerk bezig was. Dit bespaarde haar om Tom aan te zien, toen ze terugkwam op het onderwerp, waarvan zij waren afgedwaald. „Op de Whitelaw's valt niets aan te merken: het zijn bepaald gedistingeerde menschen. Ik begrijp niet wat je tegen hen hebt." (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 5