De Paaschdrukte - Grasbaan-races voor motoren te Alkmaar
VEILIGE HAVENS
74ste Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
FEUILLETON.
door BASIL KING
(Uit het Engelsch).
65)
Maar hiervan was niets merkbar; ook
niets van het tegendeel. Wanneer ie 3aby
van Whitelaw zijn broeder ontmoete, pas
seerden zij elkaar precies eender :s vroe
ger, net als twee menschen, die elkar niet
kenden en elkaar in Piccadilly f in de
Vijfde Avenue voorbij liepen. Tad toonde
geen schijntje van wrok, en Tom af niet
het minste blijk van trots, maar volde in
wendig wel spijt.
In April nam het leven onverwact weer
een andere wending. Op een zekein dag
in zijn kamer terugkomende, von Tom
daar een papier, waarin hem verzoet w erd
een zeker telefoonnummer op te ellen;
hij wist dat dat van juffrouw Dankr was.
Zijn eerste gedachte was dat het iiaisie
gold, met wie hij nog maar heel reinig
correspondeerde. Maar juffrouw lanker
deelde hem mede, dat Honeybun eenonge
luk had gekregen. Het was erg, mar hoe
erg wist zij niet. Zij noemde hen den
naam van het ziekenhuis, waarhen hij
was gebracht, en verzocht Tom er ddelijk
heen te gaan. Na al die jaren dat z bei
den bij juffrouw Danker hadden getoond,
beschouwde zij hem bijna als blottver-
wanten.
Binnen minder dan een uur tijds was
Tom in het ziekenhuis dat dicht bij het
laagst gelegen eind van de Grove Street
lag, en dat Tom wel kende.
Veel kwam hij niet te weten. Denkende
dat iedereen dadelijk zou begrijpen wat
Honeybun en hij voor elkaar waren ge
weest, had hij een ontvangst verwacht van
vrienden, die, zelf in droefheid en span
ning verkeerende, een anderen vriend, die
in denzelfden gemoedstoestand was, ont
vingen. Hij had gedacht, dat zij zouden
zeggen„Kom maar gauw binnen. De arme
man lijdt vreeselijk. 't Is zus en zoo ge
beurd." Maar den jongen man, die Tom te
woord stond en die een wit linnen jasje
droeg, zei de naam Honeybun niets. Hij
was slechts een „geval", zooals er dage
lijks zoovele waren. Na een week, een
maand, of een jaar wist niemand er meer
iets van, behalve dat zij in het register
waren aangeteekend. Leed van den enke
ling ging verloren onder de immense
massa leed van zoo velen. Maar de jonge
man was beleefd, en verzocht Tom plaats
te nemen Hij zou even gaan informeeren.
De minuten, die Tom in de kleine wacht
kamer doorbracht, behoorden tot de vree-
selijkste, die hij ooit had doorleefd, niet
alleen wegens de onzekerheid, maar ook
wegens wroeging. Hij had Honeybun
nooit fatsoenlijk, eigenlijk ploertig, be
handeld. Nooit was hij echt dankbaar ge
weest. Nooit was er gedurende de bijna zes
jaren, dat zij hadden samengewoond, een
minuut verstreken, waarin hij het niet
akelig had gevonden, hetzij bewust, hetzij
onbewust, om in zoo'n nauw contact te
staan met iemand, die in de gevangenis
had gieten. Het beeld ym den ex-geyafi'
gene had altijd min of meer dat van den
vriend verduisterd.
Een tweede ziekenhuisbeambte, ook in
een wit linnen jasje, kwam vragen wie hij
was, en in welke verhouding hij tot den
patiënt stond. Als hij alleen maar een
vriend was, bestond er weinig kans, dat
hij tot hem zou worden toegelaten want
hij was nog onder den invloed van
chloroform, en moest dus met rust worden
gelaten.
„Wat is er eigenlijk met hem gebeurd?
Ik ben het nog niet te weten kunnen
komen."
De beambte wist het niet precies. Er was
Iets heel zwaars op hem gevallen, hij was
inwendig gekwetst. De oorzaak van het
ongeluk had hij niet vernomen.
„Zou ik zijn verpleegster kunnen spre
ken?"
Ook hiertegen bestond bezwaar, maar
tenslotte nam men hem mee naar boven,
waar de verpleegster in den corridor
kwam, om hem te woord te staan. Zij was
een bekwame vrouw, zakelijk, maar heele-
maal vrij van die ontroering, die Tom
dacht, dat een pleegzuster, die zoo veel
lijden zag, aan den dag zou leggen. Iets
beslist kon zij hem niet zeggen. Zij had
geen dienst, toen de patiënt werd binnen
gebracht, zoodat zij alleen maar dat had
gehoord, wat zij moest weten om den pa
tiënt naar behooren te helpen.
„Denkt u dat hij zal sterven?"
„Dat moet u den dokter vragen. Nu is
hij nog niet dood. Dat is zoo wat alles,
wat ik u kan zeggen." Het erge verdriet
van den grooten, knappen jongen man
Kiende, werd zij eenigszins bewogen. ,JKo®t
u maar mee, dan kunt u hem even zien.
Maar vooral niet met hem spreken."
Hij volgde haar in een lange ziekenzaal,
waar het naar desinfecteerende middelen
riekte. Witte bedden, de meeste met een
patiënt er in, stonden langs de muren.
Hier en daar stond een kamerschut, dat
den patiënt ten deele scheidde van de
anderen. Bij een van die kamerschutten
hielden zij stil. Door een opening mocht
Tom naar Honeybun zien, die op zijn
rug lag. Zijn gezicht verraadde geen pijn.
Hij sliep, zooals Tom hem honderden
malen had zien slapen, om den volgenden
ochtend weer wakker te worden en op te
staan. Maar nu zou hij morgen niet op
staan. Met zijn oogen vol tranen ging Tom
op zijn teenen weer heen.
Toen hij den volgenden dag terugkwam,
was Honeybun niet meer onder den in
vloed van chloroform. Hij draaide zijn
hoofd om en glimlachte, toen hij Tom
zag. Naast zijn bed zittend, nam Tom zijn
groote, vereelde hand, die op het laken
lag, in de zijne, en meer dan ooit drong
het toen tot hem door, aan wien hij het
te danken had, dat zijn eigen hand zooveel
zachter had kunnen blijven. Honeybun
vond het prettig, dat zijn hand werd
vastgehouden. De muur van ontoeschiete-
hjkheid, waarmee hij zich altijd had om
geven, scheen ten deele afgebroken te
zijn.
Eenigszins onsamenhangend vertelde hij
wat er was gebeurd. Hij was bezig met het
stuwen van pakkisten in het ruim van
een groot schip. Die kisten kwamen door
middel van een hijschlffaan naar omlaag.
De kraan werkte altijd goed; wel lang
zaam, maar veilig. Maar ditmaal scheen
er iets aan te haperen. Al stond hij er
ook met den rug naar toe, toch kon hij
aan de schaduw zien, dat zij werkte. Toen
hij de kist, waarmede hij bezig was, op
haar plaats had, wiide hij zich omdraaien
om de volgende te grijpen. Op dat oogen-
blik hoorde hij geroep, waaraan hij zich
echter niet stoorde, omdat het van den
wal kwam. Juist toen hij zich om
draaide, viel er iets, dat op zijn rug terecht
kwam. Meer wist hij niet. Hij meende zich
te herinneren, dat hij gevoeld had te wor
den getroffen, maar daarvan was hij niet
zeker. Toen hij weer bijkwam, lag hij al
in de schuur, wachtende op de zieken
auto. Het was hem alsof hij heelemaal
geen lichaam meer had, alleen nog maar
een hoofd. Daarop werd Tom door de
pleegzuster beduid heen te gaan. Maar
toen hij den volgenden dag terugkeerde,
was Honeybun helderder van geest.
„Ik heb al lang geleden mijn testament
gemaakt," zei hij, nadat Tom hem een
paar nieuwtjes, waar hij om had gevraagd,
verteld had. ,,'tls een wettig testament,
heelemaal in orde, en opgemaakt door
een rechtsgeleerde. Ik heb je er nooit over
gesproken, maar alles wat ik bezit heb ik
jou vermaakt."
„Och, Honey, laten we daarover nu niet
spreken. Over een paar weken bent u
immers weer op de been."
(Wordt vervolgd),
KAMPIOENSCHAP KOEIEN LAN-EN AFSTAND op den Amstel, uitgeschreven
door den Amsterdamschen RoeiboiL Nereus, de winnende ploeg, bij den finish, de
anderen er achter zich latende.
BESLISSINGSWEDSTRIJD tusschen
Hilversum en Excelsior om de onderste
plaats. Als de bal te dicht voor de lens
komt.
DAMESVOETBALWEDSTRIJD tusschen de Amsterdamsche dames „The Franklin;
Girls" en het Haagsche elftal „Chelsea". De beide elftallen. Links The Franklin Girls.
HET MOOIE WEER. had vele op de beide Paaschdagen naar buiten gelokt. De
drukte op den Lelsche straatweg nabij de residentie.
DRUKTE TE SCHEYENINGEN. Al
velen hebben met Paschen in het heerlijke
zonnetje aan het strand vertoefd. De
drukte op den boulevard.
-•
GRASBAANRACES VOOR MOTOREN TE ALKMAAR. De strijd in de 500 cc-klasse.,
V.l.n.r. Tital, Gunther en Lambert Content.