overlijden van de Koningin-Moeder - Rouwbeklag ten Hove Het VEILIGE HAVENS Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad Het overlijden van de Koningin-Moeder. FEUILLETON. „Waar bent u geboren?" „In The Bronx." „Hoe heette uw vader?" „Theodoor Whitelaw." Weer eventjes die lichtglans in de oogen. „Hoe kwam hij aan den voornaam?" „Dat weet ik niet. Zoo maar een naam. Ik denk dat zijn moedr hem dien gaf." „Er zijn vele Theodoor Whitelaws. Ik heb er wel drie ontmoet. Net zoo'n alge- meene naam als Colin Campell en Howard. Smith. Wat was uw vader?" „Heb ik nooit gehoord: hij stierf toen ik nog een klein kind was." Tom voelde, dat hij nu ook wel het recht had iets te vragen. „Maar waarom wilt u dat eigenlijk allemaal weten?" De andere scheen op zijn hoede te zijn. „O, zoo maar. Ik werd alleen maar ge troffen door uw gelijkenis met met mijn zoon." De omzwenkende beweging, die hen van elkaar verwijderde, geschiedde even licht als het van koers veranderen van een schip door zijn roer. Tom bleef in het wa ter totdat hij zag, dat de onbekende heer, na zich aangekleed te hebben, wegging. Dien namiddag moest hij mijnheer Ans- ley en den hem onbekenden gast naar Keene terugrijden. Toen de heeren uit het hotel kwamen, deed Tom, zijn hand aan zijn pet brengende, het portier open. De onbekende keek hem eventjes, maar scherp aan. „O, is dit je betrekking!" „Ja, mijnheer. Die heb ik aan mijnheer Ansley te danken." „Hij Is een protégé van Guy." Maar in den Pullmanwagen, waar Tom het valies van den onbekenden heer had gebracht, was hij nog een paar minuten met hem alleen. Het spoorwegTijtuig was zoo goed als leeg: eerst over vijf minuten zou de trein vertrekken. Het was een groote man, even kaarsrecht en soepel in zijn bewegingen als Tom zelf, maar wat zwaarder gebouwd. „Hoe oud ben je?" „Zeventien jaar." Een schaduw gleed over zijn gezicht. „Tad is ook zeventien. Dat is een af doend Zonder te zeggen wat door deze overeenkomst in leeftijd afdoend bleek te zijn, vervolgde hij zijn korte, recht op het doel afgaande vragen. „Wat ga je doen als de zomer voorbij is? „Dan ga ik naar Boston terug om de hoogste klasse van het gymnasium te door- loopen." „En dan?" „Naar Harvard." „Verdien je je eigen studiekosten?" „Gedeeltelijk, mijnheer." „Vrienden, die helpen?" „Ja, mijnheer." Het vragen eindigde. Er kwam een pein zende trek op het gezicht ,dat zelfs een jongen als Tom kon zien, dat was van een man met een sterken wil, een man, die vreeselijk leed had doorstaan. Toen zijn oogen naar den vloer waren gericht, trok het Tom's aandacht, dat hij borstelige, vooruitstekende, rechte wenkbrauwen had, die merkwaardig op rijn eigen wenkbrau wen geleken. Plotseling verdween ae peinzende trek. Het was alsof hij met beslistheid en met een gevoel van ontspanning een bepaalde gedachte van zich afzette. Maar tegelijk stak hij zijn hand uit. „Goeden dag." „Goeden dag, mijnheer." Het waren niet de vragen geweest, die hem waren gedaan, nog het belang, dat ln hem was gesteld, maar wel de manier van vaarwel zeggen, die hem zoo'n innig gevoel van warmte in zijn hart gaf, toen hij naar zijn auto en mijnheer Ansley terug keerde. HOOFDSTUK XXIX. Het was dien avond al laat, voordat Tom gelegenheid had juffrouw Padley, die de chef was van hetgeen men in de hotelclub „het kantoor" noemde, naar den naam te vragen van den logé. die hem zoo op den man af had ondervraagd. Juffrouw Padley was een meisje met sproeten en rood haar; ook zij verdiende zelf haar studiekosten. Toen Tom zijn vraag stelde, keek zij, niet dadelijk begrijpende, vaag naar hem op. „O, den naam van den heer, die van middag vertrok?" Ze riep Ella, een van de andere meisjes. „Hoe heette hij ook weer? Ik ben het vergeten." Ella kwam aangeslenterd. „Wien bedoel je eigenlijk?" Tom's vraag werd herhaald. „O, dat is de bekende groote bankier Henry T. Whitelaw, compagnon van Meek en Brokenshire. Men zegt, dat hij met nog een paar andere bankiers, door geen geld meer ter beschikking te stellen, den oorlog zou kunnen laten eindigen. Ik geloof er niets van. De oorlog heeft al te ver om zich heen gegrepen. Die mijnheer was de vader van den baby van Whitelaw, waar zooveel om te doen is geweest." Juffrouw Padley keek op, haar wang rustend op haar hand. „Je meent het toch niet? Allemachtig! Als ik dat had geweten, zou ik hem wat nauwkeuriger hebben op genomen." Zij wendde haar vermoeide, groenachtige oogen naar Tom. „Jij heet ook Whitelaw, nietwaar?" Hij lachte zenuwachtig. „Ja, dat wel, maar evenmin als die kamenier, die Sha kespeare heette, famllie was van den be roemden tooneelspeler van dien naam, evenmin behoor ik tot de banjuerstak van de Whitelaws." Ella riep, als iemand, die een ontdek king doet, uit: ..Maar Siegfried, je ziet er toch heusch wel naar uit. Vindt je ook niet, Blanche? Kijk eens naar zijn wenk brauwen; precies als die van den bankier." „O, daar heb ik al dikwijls genoeg naar gekeken," antwoordde juffrouw Padley op vermoeiden toon. „Hij draagt zijn kne vel boven zijn oogen. Ik ga naar bed." Geeuwend sloot zij haar administratie- boek, deed een lade op slot, en stond op. Maar Ella, een zwartharig klein ding, keek Tom met haar levendige, zwarte oogen1 aan. „Je lijkt heusch op hem. Als ik Jou was, liet ik mijn aanspraken gelden. Je weet, dat ik nog vrij ben; ik heb je altijd be wonderd. Bedenk eens hoe romantisch het zou zijn dat de baby van Whitelaw een arm, maar eerlijk voor haar broodje wer kend meisje als zijn vrouw naar het altaar leidde." Tom deed net alsof hij Ella's voor den gekhouderij niet hoorde en verdween naar de garage. Het was zonderling hoe die baby van Whitelaw hem steeds vervolgde, Horieybun! Ella! en de eigen vader van den baby van Whitelaw. .(Wordt vervolgd). OLD-MINISTER DONNER EN DE OUD-WET- DE VOORZITTER VAN DE TWEEDE KAMER JHR. MR. RUTS DE TALLOOZEN UIT ALLE RANGEN I STANDEN hebben gisteren in de beide OOII)ER VAN DEN HAAG DR. v. d. MEI EEN BEERENBROUCK VOOR HET PALEIS AAN HET LANGE VOOR- paleizen hun handteekening in de condoleance-registers gezet. De Senaat van het jerlaten het paleis van de Koningip-Moeder, HOUT vcor het plaatsen van zijn handteekening. Delftsche Studentencorps verlaat het paleis aan het Lange Voorhout na de rouwregisters geteekend te hebben. LinksRouwbeklag ten Hove. Het Paleis aan het Noordeinde, waarvan de standaard halfstok hangt en de ramen gesloten zijn. Auto's reden gisteren af en aan. Zeer velen teekenden de condoleance-registers. Rechtsln de binnenstad in de residentie werd bijna huis aan huis gevlagd. IIET TEEKENEN DEK KOUWltEGISTERS IN IIET PALEIS AAN' IIET LANGE VOORHOUT. 1IET TWEEDE KAMERLID, DS. KERSTEN. BIJ HET VERLATEN VAN HET PALEIS. door BASIL KING (Uit het Engelsch). onbekende zwemmer had de zon ach- Tom daarentegen vlak in zijn ge- zijn gelaatstrekken het eerst konden worden. Een krachtige baasden toon. „Wel. Tad! in New Hampshire?" „Heelemaai geen Tad. Ik andere kwam naderbij. „Heet u neem me dan niet kwalijk. Ik zag zoon aan." me dat niet te zijn!" lachte elkaar komende, en met het ge- naar elkaar toegekeerd, zwommen zij oen oever. Hoewel spreken niet ge was. zag de eene toch kans te stellen, de andere die te mijn zoon. Hoe heet u?" n er een lichtglans in 'smans -waar woont u?" „..Boston." daaT gewoond?" alleen maar de laatste drie woonde u dan vroeger?" wdje in New York."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 5