man m mi LEIDSCH DAGBLAD Derde Blad Zaterdag 17 Maart BRIEVEN UIT BERLIJN. HISTORISCHE FIGUREN. DAMMEN. SCHAKEN. JU UNS ft fjj Losse nummers van ons I (Van onzen correspondent). SOLDAAT IN HART EN NIEREN. Teekenend voor het hedendaagsche Dultschland ls de neiging tot feestvieren ot nog beter gezegd: tot publieke plech tige demonstraties. De tegenwoordige lei ders van het Dultsche volk hebben bewe zen, goede kenners van de psyche van hun volk te zijn. De Duitscher houdt ln het algemeen van demonstratieve betoo- glngen, plechtige herdenkingen, van vlag gen, uniformen, marschmuzlek, openbare redevoeringen, parades, defllé's. HIJ voelt zich graag deel van een gedisciplineerd geheel, opgaande ln een massa. Het cor recte, het afgepaste, het aaneengeslotene pakt hem en vervult hem met trots. Om veel, Ja bijna alles wat zich aan uiterlijkheden ln het nieuwe Dultschland afspeelt, te begrijpen, moet men zich het feit voor oogen stellen, dat de Duitscher ln zulke uiterlijke verschijnselen precies de tegenvoeter van den Nederlander ls. Dat het zóó „erg" met hem gesteld was, heb Ik overigens zelf ook pas na de „na tionale omwenteling" ervaren. Men kan nu eiken dag de ervaring opdoen, dat de Duitscher, al noemt hij zichzelf nog zoo graag Individualist, ten slotte toch op zekere hoogte „kuddedier" ls (hij ver geve mij deze nu eenmaal algemeen ge bruikelijke aanduiding) en wel.... van harte. Het blijkt nu, dat ook de Dultsche marxisten, zich geweldig gelukkig gevoe len, nu ze weer een mooie uniform mogen dragen. En gaan we eens even ln groote trekken na, wie hier tegenwoordig ln uni form rondloopt, dan komen we tot de volgende groepen: a. de Rljksweer (gewapend), b. de Rijksmarine (gewapend), c. de Gendarmerie igewapend), d. de Politie (gewapend), e. de S.A. (gewapend met dolk), f. de SS. (gewapend met dolk), g. de Staf wacht (gewapend met revol ver). h. de P.O. (politieke organisatie, gewa pend met revolver). 1. de Technische Noodhulp. J. de Hitlerjeugd (dolk), k. het VUegerkorps, 1. de S.A.-reserve (vroeger Stalen Helm, Kyffh&user-Bond enz. enz.) die thans ge heel in de S.A. opgegaan is, m. de vrijwillige Arbeidsdienst, n. de verplichte Arbeidsdienst. Nu. we willen het bij deze kleine op somming laten! En we bekennen, dat het ons niet eens mogelijk ls, aan te geven, hoe groot deze geüniformeerde massa hier ls. Tien millloen is zeker geen over dreven schatting. Waarmee dan vast zou staan, dat elke zevende levende ziel in Dultschland .waarbij ouden van dagen en zuigelingen natuurlijk wegvallen, zoodat men feitelijk van eiken vierden of vijfden Duitscher zou mogen spreken) tegenwoor dig het recht of den plicht heeft, uniform te dragen. En dat ook met ongeveinsden hartstocht doet. En niet alleen draagt hij die uniform, hij is er ook Innerlijk van overtuigd, dat hij daardoor een mensch van zeker „hoogere orde" geworden is. De uniform draagt hem feitelijk, verheft hem boven het „civiel", en geeft hem de mo gelijkheid, met een zekere goedige ver achting over „den civilist" te spraken. Het ls hier de plaats niet voor hooge politiek. Ik beschouw het slechts als mijn plicht waar te nemen en die waarnemin gen verder te geven, onafhankelijk van de vraag, of de waargenomenen en het waargenomene daardoor in gunstig of on gunstig licht gesteld worden. Ik wil daar om ook niet nagaan, ln hoeverre andere staten, die het in het algemeen met Dultschland niet bijzonder goed meenen, gelijk hebben, als ze constateeren. dat het Dultschland van tegenwoordig weer met volle zeilen naar den toestand van over prikkeld militarisme van vóór 1914 terug keert. Zóó gemakkelijk mag men zich van deze dingen niet afmaken. Al mag hier niet verzwegen worden, dat de offi- cleele uitingen der leiders, die ons dit alles als ln hooge mate onschuldig en vredelievend voorstellen; niet overal klop pen met de practljk, gelijk die door plaatselijke onderaanvoerders opgevat wordt, en die bijv. niet verhindert, dat kinderen van de lagere school reeds tot kenners van de mitrailleuse en het repe teergeweer worden opgekweekt. Voorlooplg willen we het geüniformeer de Duitschland alleen maar als kenmer kend verschijnsel voor de volksneiging zien, en daarbij bedenken, dat het in derdaad juist is. dat deze menschen meer aan het martiale, het uiterlijk, krijgshaf tige, dan aan het militante, aan de laat ste bloedige consequentie denken. Het ge vaar schuilt, gelijk vóór den wereldoorlog, niet in oorlogszuchtige neigingen, maar ln het ter beschikking staan van een langzamerhand weer in militair verband denkend en op zijn brutale macht po chend Duitschland, dat gemakkelijk ge noeg van de noodzakelijkheid van verde diging van zijn recht en zijn gebied over tuigd kan worden. Leeft men onder deze ln vele opzich ten zoo hoogst verdienstelijke, eerlijke, talentvolle, rust, orde en nijverheid le vende menschen, dan kan men niet lan ger ontkennen, dat dit nieuwe ,of her nieuwde) hun lief is, dat ze soldaten-in- hun-hart zijn, desnoods ongewapende, maar soldaten en kinderen van soldaten. Dat ze gaarne schrille commando's hoo- ren. gaarne correct op die commando's reageeren, en juist die eigenschap bezit ten, die wij Nederlanders missen: het met liefde uitvoeren van elk commando, ook al zijn ze persoonlijk een nietigheidje in het groote verband. Omdat ze met harts tocht de eenheid van uitvoering tot stand willen brengen, er hun trots in zien, niet door slappe bewegingen op te vallen en het geheel in gevaar te brengen. Omdat ze in laatste Instantiekudde-dieren of kudde-menschen zijn. Iets, wat ze nog nimmer zoo duidelijk gedemonstreerd hebben als sinds 1933. Mocht men zich ln andere dan Duit- sche landen nu Inbeelden, dat men veel, van wat hier sinds Februari 1933 doorge zet en sinds 1919 voorbereid ls, slaafs na volgen kan, dan overziet men waar schijnlijk dit overwegend-typische van het Dultsche volkskarakter. De Hitlerbe- weging is niet in de laatste plaats door deze volksnelging mogelijk geworden. Alles, wat we aan Hltlerbetoogingen, de monstraties, uiterlijk pathos meegemaakt hebben, en ln duizendvoudig versterkte mate na de verovering der macht door de nationaal-socialisten, is nergens ter Jzereld met succes te imiteereq, tenzjl HET ADELAARSJONG. IV. In de voorafgaande drie artikelen heb ik getracht de figuur van Napoleon's zoon te ontwarren uit allerlei haar omringende belangen. Een eigenlijk verhaal van zijn leven gaf ik niet. Ik wilde daarmede wachten, totdat ik de beteekenls, die hij had, omdat hij een zoon van Napoleon was, had doen gevoelen. Daarna was m. i. een korte blographie op haar plaats. Ik heb daarvoor een uitnemende handleiding. In mijn eerste artikel over „het Adelaarsjong" vermeldde ik een studie van den heer W. A. H. C. Boellaard over Napoleon n (1811 1832) die berust op een nauwkeurige raadpleging van de werken over den kei zerlijken prins en tevens van enkele „Mé moires", die niet uitsluitend op hem be trekking hebben. In haar saamgevatten vorm met den breeden ondergrond der ge raadpleegde bescheiden geeft deze studiü van onzen Jongen landgenoot een naar be knopte volledigheid trachtende openleg ging van dit korte, droevige en deernis waardige leven. De-heer Boellaard is er in geslaagd in korten omvang veel te geven. Zijn boekje maakt geen aanspraak op let terkundig succes. Het is geschreven in dui- delijken, verhalenden stijl, met menlgen zin, waaruit de persoonlijke overwegingen van den schrijver te voorschijn glippen, en die toelaat, dat de lezer gevoelt welk een tragiek in het leven van den hertog van Reichstadt is opgesloten en hoezeer de schrijver vervuld is van medelijden met den jongen keizerszoon. Laat ik hieraan toevoegen wat haast overbodig is, aange zien het boekje de persen van Van Stockum en Zoon verliet dat de studie in prettig formaat op flink papier en met kloeke let ter den lezer wordt aangeboden, voorzien van het bekende portret van den hertog naar een kopergravure uit het jaar 1830, dus van twee jaar vóór zijn dood. De heer Boellaard begint met de ontroe ring te schetsen, die niet alleen Josephine, maar ook Napoleon ondervond, toen hun echtscheiding formeel zou worden voltrok ken. „Redenen van Staat" hadden daartoe gedrongen. Napoleon wilde een dynastie grondvesten en zijn huwelijk met de aan trekkelijke Creoolsche bleef kinderloos. Dan volgt des keizers huwelijk met Marie Louise, dochter van keizer Frans II van Oostenrijk. Het vangt aan onder gelukkige auspiciën. De keizer is opgetogen over zijn jonge vrouw en Marie Louise heeft alleen maar verdriet, wanneer zij van hem ge scheiden is: „ik kan slechts gelukkig zijn bij hem", schrijft zij. Het kind, de zoon, de vurig begeerde, wordt den 20en Maart 1811 geboren. Het is een moeilijke verlossing geweest, waarbij voor het leven van moeder en kind beiden wordt gevreesd. De keizer heeft zich bijna zijn geluk zien ontglippen, maar hij toont zich gelukkig meer mensch dan keizer, want op het moeilijkste oogenblik zegt hij den geneesheer: „indien ge niet beiden redden kunt. spaar dan de moeder; daarop heeft zij recht". Beiden worden gespaard: honderd en één kanonschoten daveren over Parijs: het is een zoon, een prins. Het is „de koning van Rome", die de Napoleon tische dynastie zal verlengen. Met alle zorgen wordt zijn jeugd omringd zijn eerste levensjaren in het keizerlijk palels van Frankrijk. Een voortreffelijke vrouw, gravin de Montesquiou, zal zijn gouvernante zijn; met zorg gekozen onder gouvernantes worden haar toegevoegd. Al de weelde, die een overgelukkig en machtig vader over zijn kind kan uitstorten, wordt op geestelijk en stoffelijk gebied gezocht, gevonden en geboden. Maar buiten de kinderkamer, buiten het paleis der vreugde met zijn mooie tuinen, buiten Tuilerieën en St. Cloud, gaat de po litiek voort, de politiek van Napoleon en de politiek van Europa. De kleine prins heeft om zich heen de warmte van het huiselijk leven. Zijn vader geeft hem elk oogenblik, dat de politiek, het landsbe stuur, zijn schepplngs- en organisatie- drang, hem vrijlaten. De moeder, minder spontaan, waarschijnlijk meer met zich zelf dan met haar kind bezig, Is niette min teeder voor man en zoon. Het keizer lijk gezin is gelukkig. In die atmosfeer groeit de koning van Rome op. Maar in de wereld dringt Napoleon's eerzucht, dringt Metternich's verzet, dringt Rusland's po litiek naar nieuwe verwikkelingen, nieuwe botsingen. De Russische veldtocht komt er uit voort en het geweldig échec, dat den eersten krachtigen stoot aanbrengt in Na poleon's sterke positie. Op 1812 volgt 1813, op Moskou Leipzig en in het begin van No vember is de keizer te Parijs terug, een verslagen heerscher, in eigen land bedreigd Doch hij zal zich oprichten, hij wil niet toegeven. Een nieuwe veldtocht zal alles herstellen. Maar nog even moet hij zijn kind zien, zijn bijna driejarigen zoon. Op zijn teenen sluipt de vader naar de kin derkamer, terwijl de reiskoets voor de poort van het paleis wacht. Dat is het af scheid. het afscheid voor goed. Hij kust zijn slapenden lieveling, zijn erfgenaam, den zoon. die zijn dynastie voor de toe komst verzekert. Maar het is voor het laatst en de droom van zijn dynastie is bezig te vervagen. Dan komt de nieuwe nederlaag bij Arcis, de knellende druk van de tegen hem ver bonden mogendheden; dan komt Elba. De vader heeft voorloopig zijn rol afgespeeld. Op 5 April 1814 doet hij afstand van den men met een volk met soortgelijke nei gingen te doen heeft. Voor den doorsnee-Duitscher is dit plechtige groeten van eikaar, dit „schnei- dige" in eerbetuigingen, deze volkomen overgave aan de exercitie, deze liefde voor het romantisch-heldhaftige, deze zucht tot vereering iets zoo heilig-ernstigs, dat het hem nergens en nimmer nuchter of lachwekkend voorkomt. Wat hier mogelijk gebleken is, schijnt mij voor vrijwel elk ander volk (Japan misschien uitgezonderd, terwijl wat we ln Italië gezien hebben toch een ander ka rakter draagt) volkomen uitgesloten. Deze éénheid, deze geüniformeerde overgave ondanks alle gemopper van ontevredenen, dat nimmer zal uitsterven, maar dat ook nimmer de volksgedachte als geheel wil ondermijnen is zoo typisch-Dultsch, zoozeer vergroeid met den bitteren ernst, waarmede hier elke man (en eigenlijk ook elke vrouw) soldaat is dat we het échec van elke slaafsche navolging, ook zonder profetischen aanleg gerust te voorspellen wagen! r ROLAND, troon, Marie Louise wil aanvankelijk zich met haar kind bij hem voegen, maar aller lei Invloeden, misschien ook wel haar eigen Intieme wensch, werpen haar ln de armen van haar vader, die over haar lot beschikt. Elba is officieel schadelijk voor de ge zondheid van den zoon. Marie Louise reist met haar kind naar Weenen. Zij is nu hertogin van Parma, Piacenza en Guastalla. Hij heet prins van Parma, maar er is iets veranderd ln zijn leven. „Ik merk wel", zegt hij, „dat ik geen koning meer ben, want ik heb geen page's meer." Te Weenen is en blijft hij „het kind van Napoleon." Zijn moeder is geen krachtige figuur, die voor zijn rang en recht kan opkomen. Hooghartigheid is iets anders dan fierheid: zij is onbemind aan het hof van haar vader. Haar wufte aard verwij dert haar van haar kind en volgt andere wegen. Napoleon's terugkeer van Elba is veeleer een verschrikking voor haar dan een blijde verrassing: zij stelt zich onder de hoede der mogendheden en schrijft aan haar vader geen veiliger schuilplaats voor haar en haar zoon te weten dan in zijn armen Haar daad bemoeilijkt de verzoe ningspolitiek, die Napoleon tracht in te lelden door van zijn schoonvader de her- eeniging van zijn gezin te vragen. „Ik streef er slechts naar, den troon, dien de liefde van mijn volkeren voor mij heeft doen behouden en aan mij heeft terugge schonken, te bevestigen en hem eenmaal, versterkt door ontelbare fundamenten, na te laten aan het kind, dat Uwe Majesteit met Hare persoonlijke zorgen heeft om ringd", schrijf de keizer uit Parijs aan den Oostenrijkschen monarch. Deze brief, een brief vol vredesbetuiglngen, wordt niet be antwoord. Marie Louise had van te voren reeds de beslissing geforceerd. Er was niets meer te ontzien. De vrouw van Napoleon had zich van dezen afgewend. Metternich en Talleyrand konden, bekomen van den schrik na Napoleon's plotselingen terug keer, hun gang gaan. Van dat oogenblik af wordt de zoon te Weenen scherper bewaakt. De mogelijk heid eener ontvoering is niet uitgesloten. De Fransche elementen in zijn omgeving worden verwijderd; zelfs de lieve „maman Quiou", zooals de prins madame Montes quiou noemt, wordt naar Frankrijk terug gezonden: „lieve Mamam Quiou, ik denk den geheelen dag aan U en ik houd van U met heel mijn hart", dat zinnetje uit een afscheidsbrief is voor de gouvernante én het kind welsprekend. Verscherpte be waking wordt gevolgd door overbrenging van het kind naar den Hofburg. Aan de grenzen wordt met Argusoogen gespied. Zijn signalement ligt op alle plaatsen, waar postpaarden verwisseld worden of de Oostenrijksche grenzen kunnen worden overschreden. Als volgt ziet 't nu staatsge vaarlijk geworden kind er uit: „lang 2'/« voet; eenigszins gezet; heeft een zeer egaal mooi, blank gezicht met roode, volle wan gen, blauwe eenigszins diepliggende oogen, een kleinen wipneus, een kleinen mond met eenigszins volle, roode lippen, die in het midden een kuiltje hebben, zeer witte, groote tanden, lang licht blond haar, dat in het midden gescheiden is en rondom in zware krullen tot op zijn schouders af hangt." Het kind wordt niet ontvoerd. De moeder gaat niet naar Frankrijk. Op Napoleon's vele dringende brieven wordt door haar niet geantwoord, hoewel ze haar in han den komen. Zij, Marie Louise, wacht op de belooning harer onderworpenheid: het hertogdom Parma en de rest, en op de ver heffing in eere van haar vriend Neipperg, Napoleon's opvolger in haar gunst, en den kaizer, haar gemaal, die te Parijs op haar wacht, laat zij door een daarheen vertrek- kenden Franschman weten, „dat zij hem het beste toewenscht." Lakonieker zou men haas in onze dagen, waarin echtscheidin gen zou gemakkelijk verloopen. niet kun nen zijn. Marie Louise's houding is erger lijk. Voor de verbitterde politiek van Met ternich is verklaring te vinden: niet voor de hartelooze houding van deze vrouw: verklaring noch verontschuldiging. Of misschien de verklaring, die een beschul diging is: onttrouw. Aan alle plannen van Napoleon' aan alle aarzelingen der Mogendheden, aan de mo gelijkheid van een Regentschap van Napo leon over zijn zoon als keizer van Frankrijk waaraan inderdaad nog gedacht werd, toen het Fransche volk jubelend zijn keizer had begroet, aan dat alles maakt Waterloo een einde. De Keizer doet afstand ten be hoeve van zijn zoon. Napoleon n. Maar de politici achter de schermen in Frankrijk Talleyrand en Fouché, ondergraven dit plan. De Mogendheden willen er niet van hooren en dat is begrijpelijk. De gevallen heerscher maakt het den vijanden gemak kelijk. Hij geeft rich vrijwillig over aan Engeland, vertrouwend op zijn edelmoe digheid. En Engeland brengt hem naar Sint-Helena, in verzekerde bewaring, ver zekerde bewaring tot aan rijn dood. De le zers kennen de moeilijke jaren van 1815 1821. In die jaren heeft de keizer ge smacht naar zijn zoon. Wat doet deze, Wat weet deze? Wat wil deze? Het „adelaarsjong" is gekooid; men heeft het de slagpennen gebroken. Nog heeft het geen besef, dat het wellicht een maal had kunnen vliegen, zoo men het niet vroegtijdig aan de groote luchtruimte had onttrokken en elke hooge vlucht on mogelijk gemaakt. Het kind ls nog jong; slechts hi kleine dingen bespeurt het zijn gewijzigde levensomstandigheden. Hij heet niet meer Napoleon maar Frans. Zijn Fransche opvoedster is vervangen door den geestelijk zeer beperkten Oostenrijker, graaf von Dietrichstein. De eerste ont moeting en gouverneur en pupil is niet prettig: .Ik wil niet in die kamer, omdat die kamerheer daar binnen is", zegt het driftige vierjarige ventje. Maar de keizer de Oostenrijksche heeft bevolen; dus moet de kleine von Dietrichstein wel aan vaarden en deze verwijdert alles, wat er nog aan Fransche omgeving over ls: „Ik kan anders geen vat op hem krijgen en, zooals het nu is, zou ik nooit een goed Oostenrijker van hem maken", zegt de gouverneur en hij heeft gelijk. Want de koning van Rome", de zoon van den Franschen keizer, de jonge Napoleon, is nu bestemd voor Oostenrijksche perspectieven. De naam ls al veranderd, weldra een Oos tenrijksche titel en dan, onder de bedrij ven door, karakter en neigingen verploold Aldus wil het de groote politiek van Europa, waarvan Metternich het weefsel op 't getouw heeft gezet. A. J. BOTHENIUS BROUWER. Verschenen bi) W. P. van Stockum en Zoon te 's-Gravenhage. Alle correspondentie betreffende deze rubriek te zenden aan het Bureau van ons Blad of aan den Red. C. de Nie, Stor tenbekerstraat 176, 's-Gravenhage. WEDSTRIJDPROBLEMEN. Probleem no. 977., Ie kl. S V. DUIJN. Zwart 11 sch. op: 2, 4, 7, 9, 12, 13, 14, 17, 18, 20 en 38; dam op 30. Zwart. 1 2 3 4 5 Wit 14 sch. op: 16, 21, 25, 26, 27, 29, 33, 34, 36, 39, 42, 44, 49 en 50. Probleem no. 978, 2e kl. N. v. d. POEL. Zwart 12 sch. op: 6, 7, 8, 9, 13, 14, 19, 24, 26, 28 en 35. Wit 12 sch. op: 17, 21, 34, 36, 37, 38, 39, 42, 44, 48. 49 en 50. Zwart speelt 711. Probleem no. 979, 3e kl. Zwart 5 sch. op: 8, 9, 16, 18 en 39. Zwart. 1 z 3 4 s Wit 4 sch. op: 10, 21, 28 en 30. Wit begint en wint Bericht van deelname ontvangen van G. P. Dille, C. J. Koreè, A. Wijnhout, D. Vergunst, L. Vergunst, en D. Vergunst Jr. Correspondentie. D. Vergunst, bij wedstrijden ls gebruikelijk dat een prijs winnaar ln den volgenden wedstrijd een klasse hooger uitkomt, het komt mij voor dat de keus bij u blijft. L. en D. Vergunst, wanneer ge geheel afzonderlijk de oplos singen wilt inzenden is daartegen geen bezwaar en een mooie prestatie op dien leeftijd als je hierin slaagt: wat zullen er een stukken van het bord vliegen als ge samen tegen uw vader speelt. Partij gespeeld in den eindwedstrijd om het kampioenschap van Leiden tus- schen M. Optendrees met wit en S. v. d. Reek met zwart. Wit: 1. 33—28 18—23; 2. 39—33 12—18; 3. 44—39 17—21; 4. 31—27 7—12; 5. 37—31 26—24; 6. 56—44 1—7. Voor wit was als 6e zet 3126 de zet aansluitende op de voorgaande, voor zwart 1420. 7. 3430 1420. Wanneer we uitgaan van het doel der centrumopening, een aanval op den zwakken vleugel van de tegenpartij, dan zien we in dezen opbouw dat wit die aan zet is, te laat komt omdat doel te bereiken, 3126 zou een schijf verlies zijn door het bekende zetje 2429 enz.; op 3025 speelt zwart 2126, 25x14, en zwart slaat niet eerst 26x37, doch 9x20 en wit moet de opsluiting accepteeren of de aanval rechts met 2429, 20x40, na 4034. 8. 41—37 10—14; 9. 47—41 4—10; 10. 30—25 21—26. Het opbrengen van 30, 41 en 47 helpt niet, zwart speelt symmetrisch en wit heeft tempoverlies. 11. 27—22 18x27; 12. 31x22 12—17; 13. 4034 2429; nu zwart 1217 en niet 1218 speelt zou wit met 3329 kunnen vervolgen; 14. 33x24 20x40; 15. 45x34 1721; 1520 was voor wit damslag door 32—27, 44—40, 39—33, 35x4; 16. 34—30 15—20; 17. 39—33 26—24; 18. 44—39 10—15. Door beiden is een fout gemaakt; zwart had een schijf kunnen winnen; wie van onze lezers kan deze fout aan- toppen?, De oplosing van het probleem v more zal ik de volgende week geT( L. TUHAN BARANOWSKI I le prijs Die Schwalbe 1932, tfC Wit begin en geeft mat in twee i Wit: Kf8, Dg3, Td2 en fl, Lh7 Pe2 en f4, pi d5. Zwart: Ke5, Df3, Lh8, Phl, pi d6,| h6 en h5. De volgende partij werd gespet, schen de heeren Geus uit den Helt Bosscha uit Leiden in den wedstrijd] poll. Schaakbond—Haagsche Schaal G. Bosscha K. Gen I. e4 e5| 2. Pf3 Pc6 3 Lb5 a6 4. La4 PfS 5. d3 d6 Een degelijke ouderwetsche Spat zooals men van twee bedaagde sd verwachten mag. Volgt naar Steinib schrift: 6. c3 Le7 7. 0—0 0-0 8. Tel Lg4 DurasMaroczy 1911 geeft Pd7. 9. Pbd2 h6 10. Pfl b5 II. Lb3 Pa5 12. Lc2 c5 Deze opening heeft het bezwaar, dl te veel zetten met den looper moei 13. h3 Le6 14. g4 h5 De strijd ontwikkelt zich op de ka vleugel. 15. g5 Pd7 16. Kg2 f5 Na h4 volgt Lg4. 17. ef5: Lf5: Maar nu komen enkele zwakten il stelling. 18. Pg3 Le6 19. d4 Ld5 20. Le4 Le4: 21. Pe4: cd4: 22. cd4: d5 Een aardige manoeuvre. 23. Pg3 e4 24. Pe5 h4. 25. Ph5 Pe5: 26. de5: Pc8| Er gaat altijd een pion verloren. 27. Dg4 DcSl Na Pe5: kan De6t, Pf7, g6. 28. Dh4: Pe5: 29. Pf6t Lf6: Wanhoop bij wit. Zwart wil de Pf3 benutten en speelt dus niet i 30. gf6: Pf3 31. Dg3 Pel:t 32. Kfl T16: 33. Kei: Tf3 34. Dd6 Df5 35. Le3 Th3: Dreigt Thl. Ook Te3: kan. 36. Kd2 Tf8 37. Tel Tf6 38. Dd8t Kh7 39. b4 De5 40. Tbl Td6 41. Dg5 Dg5: 42. Lg5: Ta3 43. Tb2 d4 44. Le7 Tg6 45. Lc5 Tg2 46. Kei Tg7. 47. Ke2 d3t 48. Kd2 Tal 49. Ke3 T3a2! opgegeven. Na Ta2:, Ta2:, Ke3:, volgt d2. De heer Sch. In probleem Had volgt na Pg3 Lc6 van zwart, In P" F. K, is inderdaad de bedoeling Kg oplossing van Kolitz en Kockelkoni] juist (nevenoplossing.) In probieen liams volgt na lc4, Kb7. «iiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii!iiiiiiiiiii!iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii«ii'i||li: [II!J 111 zijn behalve aan ons Bureau verkrijgbaar bij de Firma A. HILLEN - Station Firma A. J. H. WIJTENB Haarlemmerstraat 2. W. G. J. VERBURG, SigarenM Heerenstraat 2. Fa. A. SOMERW1L Az. Hooge' A. M. v. ZWICHT - Breestn Joh. HOGERVORST, HaarW A. VAN EGMOND, Sigarenb Haven 2/4 en bij BOEKHANDEL VAN DER Geversstraat No. 59 DeS® en des Zaterdags bij A. H. v. d. VOOREN, H-RÏ» Kiosk Prinsessekaoe' imirnïïiiifïïfr.ninTnTiiimifminiiinnnnimnrfiimnnrmmnniTinTnrn J

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 10