TEEKENPLAATJE KINDERFEEST ELZENKATJES. WIE WAS DE STERKSTE? rha chhaasje was een gummibal t lange, lange ooren. mee kon hij wat werd gezegd n tafel heel goed hooren. 2. prijkte daar te midden van Ka ischkuikens, ei'ren, hazen, borden, vorken, lepels en messen en zelfs glazen. door E. DE T.TT.T.E HOGERWAARD. 1. 3. 't allermooiste was een taart, i Paaschtaart moet je weten! mgend keek de jeugd er naar daarvan straks te eten! 4. zij er uitzag? Over 'n veld n Suiker reed een wagen, Dons. het kleine kuikentje, makkelijk kon dragen. 5. okken werd het karretje or chocolade-haasjes, paardje kon het beter doen n deze bruine baasjes. 6. leest begon! De kinderschaar is uitgelaten vroolijk. laapje zei: Ik neem het woord!- ij keek daarbij heel oolijk). 7. n heet de gasten aan den dlsch Heel hart'lijk welkom allen! t hoop, dat elk dit huis'Ujk feest Uitstekend zal bevallen! n wie eens graag uit rijden gaat, Mag in het koetsje stappen. If dacht je soms, dat was alleen Om strakjes in te happen? 9. 'ie 't liefste is, die krijgt de koets Met haasjes en met kuiken! ieder dacht: Ik kan dat stel Maar al te goed gebruiken! 10. zei op eens een kleuter-klein: Hè, mag het zieke kindje it onze klas die hebben? Ja? Hij is mijn beste vrindje. 11. Hoes van Jaap gaf antwoord nu, Zei: Zeker mag dat, Jantje! laar houd nu eens je oogen dicht En open 't rechter handje! 12. 36 even wachten! Eén - twee - drie Doe open nu je oogen! gummibal lag in Jan's hand! O! riep hij opgetogen. 13. eent u het heusch? Is die voor mij? Mag 'k altijd met hem spelen, Het hem en met mijn kleinen vrind? Nooit zullen w' ons vervelen! 14. and'ren keken lachend toe; doersch was er niet ééntje, linden Jan den gummibal. joch met 't zieke beentje, 15. niet verschijnen kon op 't feest, ad nu ook eens een pretje, had zoo heel, heel zelden maar d' and'ren een verzetje! IC. Jnegen elk een groot stuk taart, d' liet zich wat goed cm^ven! Paaschhaas dacht: Ik zal ze toch "Eens goed aan 't lachen maken! Zet dit plaatje op papier, Wie heeft wel het meest plezier: 't Jongetje, de hond of jij? Vast zijn allen even büj! (Nadruk verboden). Lustig zwalkt het scheepje rond. Mors vooral niet op den grond, Want daar hoort het water niet, Maar dat weten Fik en Plet. C. E. d. L. H. Elzenkatjes, Zilverwatjes, Donzen eerstelingen, Altijd zijt gij nieuw voor mij! 't Maakt mij wonder licht en blij. Als 'k uit schijnbaar doode boomen Weer dien zilverschat zie komen, Als g'uw kleine, grijze kopjes Los wringt uit uw bruine knopjes, Die, als schuilend weggedoken, Aan de takken zijn gestoken. M. HOEKENDIJK. (Nadruk verboden). 17. Hij blies zijn wangen bolrood op, Bewoog zijn beide ooren En zei: Wie luist'ren wil naar mij, Die kan iets nuttigs hooren. 18. Ik huppel door het leven heen, Maak heel wat kind'ren vroolijk, Het is nu eenmaal zoo mijn plicht, Steeds blij te zijn en oolijk! 19. Was ik een brommerige vent, Men zou niet naar mij kijken, Maar nu wil ieder, jong en oud, Wel heel graag op me lijken! 20. De kind'ren knikten lachend. Och! 't Was toch zoo'n grappig baasje. Want wie was er de held van 't feest? Het kleine, gummi haasje! 21. Heel lang duurde de pret nog voort! En als ik het goed hoorde, Dan zaten allen om den disch Tot Hek, de hond, hen stoorde 22. En zei met een verwoed geblaf: Daar komen vreemde menschen! Die halen vast hun kleuters thuis. Ik zou heusch rust gaan wenschen! (Nadruk verboden). door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. De Oostenwind was boos, heel boos En blies uit alle macht. Hij bulderde en Zuidenwind Was bang haast voor zóó'n kracht! Toch toonde Zuidenwind zich flink: Hield vol, nam niet de vlucht. De menschen zeiden: Voel je 't al? 't Wordt lekker in de lucht! Het Voorjaar komt! Naar buiten nu! De dikke jassen uit! Maar Oostenwind, die bromde barsch: Zeg dat maar niet te luid! Hij spande zich geweldig in, Blies beide wangen bol. En brieschte: Vluchten doe ik niet! Wat ook gebeurt, 'k houd vol! Maar grootspraak was het! Anders niet, Na 'n poosje moest hij heen. Wie was de sterkste? Zuidenwind, Tot vreugd van iedereen! .(Nadruk verboden.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 17