Golden Cup Race - Bouw nieuwen Duitschen Zeppelin 129
L Jaargang LEIDSCH DAGBLADTwee Je BlaJ
FEUILLETON
FEESTDAG TE ROOSENDAAL. Te Roosendaal vend de plan
ting plaats van den A N.W.B.-jubileum-boom in het nieuwe park'.
Tevens werd ook de vijver voorzien van nieuwe bewoners.
Kinderen gooien de visch uit.
De Golden Cup Race te Cheltenham,
iverse" bereden door sir P. Grant Lawson, komt te vallen. De berijder werd gewond.
MLLE L1SE BRONSSEAUP' die voor 1934 tot Konuigin van
Parijs gekozen is.
DILLINGER de be
ruchte Amerikaansehe
bandiet, die voor de twee
de maal uit de gevangenis
ontvluohtte.
KOP IN BRONS van
prof. Furtwangler, deD
bekenden dirigent, ge
maakt door den Zweed
Hedblbtn.
IN KONSTANT1NOPEL
;s het aantal branden ieder jaar groot. De brand weer-to ren hoog boven de stad, waar dag en
nacht een brandweer-man op den uitkijk staat.
De nieuwe Duitsche Zeppelin L. Z. 129.
iw vaii het nieuwe Duitsche luchtschip L. Z. 129 vordert snel. Het geraamte
in de loods.
broer iets onaangenaams is overkomen.
Pilcher brengt hem naar bed. Ik dank u
wel voor hetgeen u hebt gedaan."
Zij was nog een kind, misschien veer
tien jaar oud, maar dan een kind, dat heel
goed haar woordje wist te doen. Zij had
geen knap gezicht, zooals Maisie. maar zij
had „houding" en iets persoonlijks over
zich, wat nog meer opviel, omdat zij lang
was, en ook door haar verstandige uiter
lijk. Het was voor Tom de eerste maal, dat
hij opmerkte, dat er verstand uit een ge
zicht .kon spreken, zonder dat hij kon
verklaren waarom. „Nou, die jongejuf
frouw Ansley is er eentje, die bij de pin
ken is," dacht hij in stilte, maar hardop
zei hij, dat, indien hij in haar plaats was,
hij den dokter zou laten roepen, want al
had haar broeder geen van zijn ledematen
gebroken, hij zou waarschijnlijk wel een
zware kou hebben gevat.
„Dank u voor uw raad. Ik zal het dade
lijk doen."
Zij liep naar een tafel, waarop mutsen,
petten en handsohoenen lagen, en die aan
het eind van de vestibule achter de trap
stond. Zij nam de telefoon en vroeg be
leefd. en toch met Iets bevelends in haar
stem, om aansluiting met een zeker num
mer. Terwijl zij In gesprek was, nam hij de
vestibule eens op. Die scheen hem bijna
paleisachtig toe, maar dat kwam omdat
hij nog maar weinig op dat gebied gezien
had. Paleisachtig zijn de huizen op het
Louisburg Plein niet, wel deftig. Maar voor
Tom Whitelaw, wiens herinneringen te
ruggingen tot de huurkazernes van New
York, voor iemand, die het huis van de
Tollivants en de Quidmores behaaglijk
ingericht en de kamer, die hij met George
Honeybun deelde, heel dragelijk vond,
voor Tom waren die met rood damast be
spannen muren, die roode looper op de
maar moeilijker was het hem van de
sneeuw te ontdoen, wat dadelijk moest ge
beuren, aangezien die al begon te smelten.
Het ondergoed en 't overhemd waren nat,
zoodat hij al gauw stond te klappertanden
van de kou. Al werden zijn bovenkleeren
ook nog zoo goed gesloten, daaronder was
hij toch nattig en klam. Wel hielp het een
beetje, toen Tom en hij onderling van
overjas ruilden, maar voor en aleer hij in
zijn bed lag, zou hij toch niet goed warm
worden.
Zij hadden eigenlijk op een drafje het
kleine eindje naar het Louisburg Plein
moeten loopen ,maar Guy was geen Hard-
looper, en bovendien was hij uitgeput, zoo
dat Tom hem moest voortsleepen. Zij
spraken bijna geen woord; de dikkerd was
bijna niet tot spreken in staat en hun
eenige doel was zoo gauw mogelijk thuis
te zijn.
De oude huisknecht, die de voordeur
opende, was stom van ontsteltenis. Toen
Tom Guy binnen had gebracht, zei hij:
„Hij is in de sneeuw gevallen en erg nat
geworden. Zal waarschijnlijk wel kou ge
vat hebben. Het beste zal zijn, dat zijn
moeder wordt geroepen."
Waarop Guy antwoordde: „Moeder is in
New York en vader ook. Toe, Pilcher, help
me gauw naar mijn kamer!"
Terwijl die twee naar boven gingen, bleef
Tom in de vestibule staan. Een stem, die
van boven kwam, trok Tom's aandacht,
omdat het een meisjesstem was. Sinds hij
Maisie Danker kende, interesseerden hem
alle meisjesstemmen. Het was een heldere,
besliste, als zilver en kristal khnkende en
een beetje scherpe stem. Pilcher deelde iets
mede, waarna het meisje van wie de stem
was, vlug naar beneden kwam.
„Ik ben Hildred Ansley," zei ze rustig en
een beetje koel: „Ik heb gehoord, dat mijn
trap, dat gedempte licht, dat gevoel van
weelde, allemaal dingen, die hij vereen
zelvigde met het begrip paleisachtig.
Toen juffrouw Ansley van de telefoon
terugkeerde, vroeg hij om zijn jas. Haar
broeder had die aan, toen hij naar boven
ging. „Die daar is van hem", zei hij, wij
zende naar de doornatte Burberry-jas, die
hij op een gebeeldhouwden stoel had ge
legd.
„O, natuurlijk. Dadelijk ga ik uw Jas
halen. Ik zal u maar niet vragen naar het
salon boven te gaan. U wilt misschien wel
even plaats nemen."
Zij deed de deur open van de eetkamer,
die gelijkvloers lag en draaide het licht
aan. Tom ging naar binnen. Dus dit was
nu zoo'n kamer waar rijke menschen hun
maaltijden gebruikten!
Het was een lichtglans, die terugge
kaatst werd door mahoniehout, zilver en
porcelein. In het midden van de tafel lag
een kleedje, waarop een zilveren schaal
met niets er in. Bij intuïtie, want niemand
had het hem ooit gezegd, bégreep hij dat
het niet noodig was om in zoo'n schaal
Iets te plaatsen, omdat er dingen zijn, die
door hun eigen schoonheid reeds aan hun
doel beantwoorden. Boven den zwart mar
meren schoorsteenmantel hing een ge
schilderd portret van een heer met een
hoogen boord en een groote, zwarte das,
die met zijn vroolijke oogen Tom aankeek.
Het kon de grootvader of overgrootvader
van Guy en Hildred Ansley zijn. Hij had
de dikke blijmoedigheid van den een en
den intelligenten blik van de andere, twee
zulke uiteenloopende types in één gezicht
vereenigd.
.(Wordt vervolgd).,
Dat wil zeggen, hij had in een onbeholpen
hulpeloosheid geschopt, gebeten en ge
krabd. Om genade had hij niet geroepen.
Geschreeuwd had hij ook heelemaal niet.
Hij had naar adem gesnakt, want ze had
den hem bijna gewurgd. Maar het gehijg
en gegrom, dat Tom had gehoord, was het
gevolg van buiten adem zijn, zoowel van
den dikzak als van zijn kwelgeesten. Trots
zijn logheid, was Guy Ansley sterk en al
zou de moed, waaraan het hem niet ont
brak, misschien, niet de overwinning bren
gen, zich overgeven zou hij nooit doen.
Geen van de jongens had hem geslagen;
dat zouden zij laf hebben gevonden. Zij
hadden hem „ingezeept"; in zijn mond,
zijn ooren, zijn oogen en achter in zijn
hals hadden zijn sneeuw gestopt. Dit zou
hij ook zonder protest verdragen hebben,
maar de jongens dreven de plagerij op de
spits. Zij trokken zijn kleeren open en
stopten in zijn binnenzakken, in zijn over
hemd en in zijn broek ook sneeuw. Hij
voelde zich zoo koud, alsof hij geen kleeren
aan had. En toch was het niet dat gevoel
van kou, dat hem als een varken had laten
gillen; het was een gil van verontwaardi
ging. Hij was Guy Ansley, de zoon van een
rijken vader, en in zijn eigen wereld een
heel heertje en nu hadden die patsers
door hun gemeene plagerij het laatste
stukje eergevoel er bij hem uitgeranseld.
Het waren overigens goedaardige kleine
duivels, die niet begrepen, dat wat zij den
dikkerd hadden aangedaan, erger was dan
wanneer zij een sneeuwpop hadden ge
bombardeerd. Maar zoodra die pootige.
lange jongen op hen afstormde, renden zij
onder luid gelach weg. De meesten waren
moe geworden, en enkelen bleven op een
afstand staan schelden, maar ook die ver
dwenen. Thans moest Tom de dikke
vleeschmassa weer op de been helpen,
door BASIL KING
(Uit het Engelsch).