De vaarjool - Koning Christiaan Van Denemarken in Berlijn
LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
DE ONLUSTEN TE PARIJS. Een gewonde vaandeldrager van do
vereeniging van oud-strijders wordt door vrienden ondersteund
weggebracht.
INSTALLATIE commissie vcor het instellen van een onderzoek omtrent onder-»
werpen verband houdend met crisismaatregelen. V.l.n.r. zittend de heeren mr„
dr. Beumer, minister Verschuur, mr. dr. van Rhijn. Staand mr. v. Maarseveen,
mr. Kuiper, ir. Keasler, prof. Kamphuizen, mr. dr. y. d. Bergh.
- "rJESPsSïI
KONING CHRISTIAAN VAN DENEMAR
KEN in Berlijn. De begroeting van den
koning voor het paleis van von Hindenburg
door dr. Meissner.
EEN NIEUW VLIEGTUIGTYPE geconstrueerd door den Amerikaanschen
piloot Glenn Doolittle. De vorm van de vleugels wijkt sterk af van de normale
y liegtu igvleugeils.
- «ij ii uuiouciiB^i iwaï^
tor?!® zich welfden. Zijn gelijk-
leride wJ. ,de 2011 verbrande huid ver-
D ajn mannelyks. Zelfs de aarde
«W di.rt ren' de veeg op zijn voor-
n mii. vlr®? Bekomen was, toen hij met
had krulhaar naar achte-
hier t^vr^ken, waren aanduidingen,
Muride v1 st°nd, die den levensstrijd
un in bJ°PT de hulpelooze vrouw, wier
rhten 'even haar in den steek had
Kr. huln i°nse kracht, die haar
LIn den stSS' ''na een wonder.
"Mde tusschen tranen en lachen
F kaar aV k"et vee' of de zenuwen wa-
rlhï van geworden. „O, mijn lie-
^°°Paide )ongen!" begon zij al, op hem
Uiten. °m hem in haar armen te
1 verdekt °ude, heel oude herinnerin-
werd hn v? m 2ii" hart gewekt en
r&'al van "Cvreesd voor dien hevigen
■Xornt J^esenheid.
I?41 °atwiv.?jde, hoor moeder," zei hij,
P®1 ultBii,rÏÏ.j 611 "net een lach de ka-
door a!Sf?d- "Nu moet ik er heusch
°'H het «S! 5°u va"hij struikel-
woord, omdat hij feet au zoo
moeilijk vond, dat uit te spreken, „zou va
der niet weten waar ik bleef." En toen hij
buiten was, riep hij, om haar te troosten,
maar toch zakelijk blijvend'. „Heb maar
geen zorg over Geraldine. Als ik van het
werk kom, zal ik langs de wei loopen en
haar naar stal drijven. Ik zal haar mel
ken ook."
„God zegene je, mijn lieve jongen!"
Terwijl zij daar zoo in de deuropening
stond, met een hand haar oogen tegen het
licht beschuttend, en hem nakijkende, tot
dat hij In het boschje van donkere spar
ren was verdwenen, was het, alsof er meer
fut was gekomen in haar slappe gestalte.
HOOFDSTUK XIV.
Toen om vijf uur het fluitsignaal werd
gegeven, hielden de gehuurde werkkrach
ten in de tuinderij op met werken. Als
zoon des huizes schonk Tom Quidmore niet
meer aandacht aan dat signaal, dan noo-
dig was, om zijn wortelen in een kruiwa
gen te stapelen, en dezen te brengen naar
de plaats, waar zij voor de markt van
morgen konden worden ingeladen. Om
zijn belofte aan zijn pleegmoeder na te
komen, ging hij toen op zoek naar Geral
dine.
Naar de wei gaan, vond hij zijn pret
tigste werkje. Eigenlijk behoorde het niet
tot zijn taak. De oude Diggory was daar
voor aangewezen, maar die was al even
blij er van ontslagen te zijn ais Tom's
pleegmoeder van het melken. Na de aarde
van zijn kleeren te hebben afgeklopt en
zijn Randen onder de waterkraan van de
garage te hebben gewasschen, echter zon
der dat zij schoon waren geworden, liep
hij fluitend verder. Hij floot omdat hij
zich opgewekt voelde, wat voortvloeide uit
het feit, dat hij zijn moeder in de keuken
had aangetroffen, waardoor hij haar de
medicijn niet had behoeven toe te dienen,
een taak, waarin hij zoo'n eigenaardigen
tegenzin had gehad.
Toen hij de garage voorbij was, kwam
hij op een smal paadje, dan door het veld
met knolrapen en dan een strook met
mooie, oude boomen. Tenslotte kwam hij
uit op den hoofdweg naar Bere. Langs
dezen weg stapte hij een vierhonderd me
ter vroolijk verder, het stof voor zich uit
schoppende. Hij hield van dien weg, niet
alleen omdat die een vrij uitzicht gaf en
zoo mooi recht was, maar ook omdat langs
de walletjes aan weerszijden er van zwarte
bessen en wirwar van wilde spirea, wijn
ruit en allerlei andere in 't wild groeien
de planten. Hij hield zoo veel van die
weelderige plantengroei, die hem een ge
voel van heerlijken, zomerschen over
vloed gaf. Aan den jongen, die nooit iets
anders dan armoede had gekend, deelde
ten minste Moeder Natuur in dit sappige
stukje platteland in Connecticut haar
gaven met milde hand uit.
De weide lag aan den rand van een
klein met bosch begroeid stuk terrein, dat
tevens de grens was van Quidmore's ruim
9 H.A. groote bezitting. Een tachtig a hon
derd jaar geleden vormde zij het centrum
van een groote boerderij, die nu verdeeld
was in kleine perceelen, voornamelijk aan
tuinders toebehoorend. De overblijfselen
van de oude boerenwoning, de voormali-
gen tuin en boomgaard spraken tot de
verbeelding van den jongen, want zij ge
waagden van het ontroerende van het
verleden.
Het terrein liep van den heuvelkant
schuin naar beneden af, en op het laagste
gedeelte stond een boschje van doornstrui
ken, waar doorheen een beekje liep, dat
ergens terecht kwam in de Horseneck
Beek, die op haar beurt weer ergens uit
mondde in een van de ondiepe geulen, die
de Sound in de kustlijn vormt. Halverwege
den weg en het stroompje stond de oude
hoeve, die al zoo lang geleden was ver
laten, dat over den ouden kelder nu
braamstruiken groeiden en dat de muren
uit het lood stonden. Een groepje serin
genstruiken, die zich vroeger tegen een op
het zuiden gelegen muur heerlijk in de
zon hadden gekoesterd, was nu een veel
grooter eenzaam staand boschje geworden.
Een bed. waar vroeger driekleurige
viooltjes bloeiden, was nu een grasveldje
geworden, met hier en daar zoo'n
bloempje. Alleen de ouderwetsche stok
rozen hadden het uitgehouden en de bloe
men verspreidden haar muskusgeur als
weleer. Een waas van droefgeestigheid lag
over deze plek uitgespreid, in het bijzonder
op dit tijdstip, nu de zon ter kimme
neigde en de vogels lager begonnen te
vliegen en hun nesten opzochten.
Wanneer Tom naar Geraldine ging, gun
de hij zich altijd gedurende 'n paar minu
ten de weelde om te midden van deze her
inneringen aan lang vervlogen vreugde en
leed en arbeid, waaraan nu alleen nog
maar deze weinige bloemen, enkele door
den wind gehavende appelboomen, en die
deuk in den grond, die een goede schuil
plaats aan eekhoorntjes bood, herinner
den. Het was het gedeelte van de bezit
ting, die het verst van huis was verwij
derd. Ook de andere woningen stonden er
ver vandaan, en dat schonk hem het voor
recht van de eenzaamheid. Dit voorrecht
was iets nieuws voor hem, iets, dat hij in
Harirey nooit had gekend. Dicht bij de
tuinen, zelfs in Bere, waren altijd de
eigenaar, de arbeiders, de klanten en de
buren, die kwamen of gingen. Maar in
Geraldini's weitje vond hij alleen maar
haar, en kraaien; ook roodborstjes en
lijsters, die in het boschje zongen; en
andere vogels, die snel van de eene schuil
plaats naar de andere vlogen. Ook nog
andere diertjes, die over de verweerde mu
ren hepen, waar de wilde wingerd met zijn
bochtige ranken tegenop groeide.
Hij voelde zich op zoo'n uitstapje nooit
eenzaam. In Harfrey was gezelschap iets,
dat nooit een genoegen voor hem was ge
weest, zoodat hij alleenzijn niet vervelend
vond. Veeleer genoot hij van zijn vrijheid,
omdat hij dan zich zelf kon zijn, geen
masker behoefde te dragen en geen rol be
hoefde te spelen. Juist wanneer hij, zooals
nu, alleen was, voelde hij hoeveel van zijn
denken en pogen besteed was geweest aan
het dansen naar de pijpen van anderen.
Bij de Tollivants had hij, in tegenstelling
van de andere kinderen, nooit kunnen
spreken of handelen zonder een bijge
dachte. Als pupil van den Staat had hij
altijd voorzichtig in den omgang moeten
zijn, waardoor hij genoodzaakt was steeds
tweemaal te denken, alvorens iets te doen,
zelfs wanneer het kleinigheden betrof. Dat
altijd tweemaal denken was zoo'n ge
woonte van hem geworden, dat het hem
belette spontaan te handelen. Maar in dit
gezellige weitje gevoelde hij dezelfde ont
spanning ais iemand, die, na op een strak
gespannen koord te hebben gebalanceerd,
weer op den beganen grond loopt.
.(Wordt vervolgd^