REBUS
TOCH SCHAATSENRIJDEN!
RAADSELS.
,,'t Heeft gevroren, vast!'' riep Henk,
sprong uit z'n bed en trok de gordijnen
open. „Ja, hoor, de ruiten staan vol ijs
bloemen."
Henk ademde tegen de ijsruit en kreeg
zoo een dooigaatje, waardoor hij zien kon.
„Heeft 't gesneeuwd ook?" vroeg Jaap,
die overeind was gekomen ln zijn bed.
„Nee. Niet alles te gelijk. Ben Je! Laat
er eerst maar eens een flinke koek Ijs bak
ken. Ik ga me meteen aankleeden."
Buiten rolde 'n vrachtauto door de straat
„Wat klinkt dat hol, hè," merkte Jaap
op, die nu ook uit bed gekomen was.
„Veelbelovend", vond Henk en liet den
bak van de vaste waschtafel volloopen.
,,'t Water is zoo zalig koud", riep hij,
toen hij zich aan 't wasschen ging.
Henk was gauw klaar en liep direct naar
den zolder om z'n schaatsen op te zoeken.
Daar hingen ze, allemaal naast elkaar
aan een paar spijkers in het schuine dak.
..Zal ik jouwe ook meebrengen. Jaap?"
riep Henk naar beneden.
„Wat?"
„Je schaatsen."
„Ja, graag."
Even later was Henk weer terug.
„Geen sikkepit geroest", prees hij, ter
wijl hij de ijzers bekeek. Hij zette zijn
voet op één van zijn schaatsen.
„Ze passen me net nog", glunderde hij.
„Kom, ga je gauw mee kijken, of er ijs op
de sloot ligt?"
„Ja, ik kom zoo."
„Hè, wat ben je toch saai vanmorgen."
merkte Henk op. „Heb je nog slaap?"
„Neen, ik heb 't koud."
„Koukleum. Als je buiten bent, voel je
er niets meer van."
Henk slipte de deur uit, toen de melk
boer geholpen werd, Jaap volgde weldra
en opgewonden kwamen ze terug, toen de
familie zich Juist aan de ontbijttafel zette.
„Een steen gaat er al niet meer door",
juichte Jaap. „En er liep al een hondje
voegde Henk er aan toe.
De weg naar school werd één geglij over
alle bevroren plasjes. En een pas ge
schrobde stoep was reeds in een glijbaan
veranderd. Toen de zon doorkwam, ver
dween 't ijs weer, maar 's nachts vroor 't
opnieuw flink. Kleine jongens waagden
Zich al op 't ijs van de slooten. 's Zater
dagsmiddags zouden ze stellig kunnen rij
den. Henk en Jaap hadden hun schaatsen
al uit het vet gehaald.
Maar toen Jaap 's Zaterdagsmorgens
beneden kwam, zei moeder: „Wat zie jij
er vreemd uit!"
Jaap had een dik, rood gezicht.
„Heb je kiespijn?" vroeg vader.
„Neen, m'n hals doet pijn, op zij. Al een
paar dagen", vertelde Jaap.
„Je hebt de bof', besliste moeder. Ze
voelde zijn pols. „Je hebt koorts ook. Je
moet thuis blijven."
Dat was wat voor den jongen: in huls
blijven, nu er voort 't eerst schaatsen ge
reden werd! De dokter kwam. Ja, 't was
bof. En Jaap moest in bed met een warmen
doek om zijn hoofd.
„Zou 't lang duren, dokter?" infor
meerde de patiënt.
„O, jij denkt aan 't ijs, hè, jongetje,"
lachte de geneesheer. „Met een paar dagen
ben je er af. Als je je gezicht maar ferm
warm houdt."
's Zondags was de koorts minder, maar
het gezicht nog even dik. En toen kwam
grootvader. Met de bus van Veenendaal,
want Opa woonde buiten.
„Jonge, jonge, wat zie ik nou?" zei de
oude heer, toen hij Jaaps ingepakt hoofd
zag. Moeder vertelde het.
„Warm houden", was ook grootvaders
oordeel. Henk kwam thuis met z'n schaat
sen. Hij had een klem- en zei, dat hij
stikte: zóó warm had hij het gekregen van
het rijden.
,Dat zal me een wintertje worden",
praatte de oude man.
,Met veel sneeuw?" vroeg Jaap.
„Neen, met veel ijs."
Koe weet u dat?" informeerde Henk.
„Zooals 't zomert, zal 't ook winteren,
zegt het spreekwoord. We hebben een
echten zomer gehad, dus zullen we ook
een goed wintertje krijgen. En ze hebben
bij ons al drie bunzings gevangen en er
nog meer gezien. Ook waren er machtig
veel beukenoten en eikels. Jonges, jonges,
dan hebben we altijd gezien, dat er een
strenge winter volgde."
En toen begon de oude man met allerlei
verhalen over harde winters, welke hij
had meegemaakt.
's Middags vertrok Henk weer naar het
ijs. Jaap keek hem met leede oogen na.
Het huilen stond hem nader dan het
lachen. Grootvader zag 't en begreep Jaap
(Nadruk verboden)
ook. „Kom, Jongen, de winter duurt nog
lang genoeg", troostte hij.
„Ja, maar de vorst is ook wel eens op
eens over en komt niet meer terug",
bracht Jaap in het midden.
Grootvader bleef voor een paar dagen,
dus zou de patiënt zich niet vervelen. De
oude heer kon zoo gezellig vertellen en
deed ook graag een spelletje met Jaap.
's Maandags mocht de jongen uit bed,
het dikke gezicht was al veel geslonken,
maar de doek moest er nog ontblijven. En
toentoen doolde het plotseling.
Boos en teleurgesteld liep de jongen
door de kamer. Daar had je het nu al!
Afgeloopen was de ijspret.
,En toch zal je schaatsenrijden", voor
spelde grootvader, die zich gereed maakte
om weer naar huis te gaan.
„Met Sint Juttemis zeker", mopperde de
jongen ongeloovig.
„Neen, zoo gauw je beter bent."
„Dan moet er eerst maar ijs wezen."
„Jij zult rijden."
Met een geheimzinnig gezicht vertrok de
oude man. Na een paar dagen was Jaap
beter enal het ijs verdwenen. Wat
kwam er nu uit van grootvaders voor
spelling?
„Ik zal m'n schaatsen maar weer invet
ten", peinsde hij en dat deed hij ook, toen
hij uit school kwam. Toen hij daarmee
bezig was, hield er een auto voor de deur
stil. Zou dat grootvader wezen? Die kwam
wel eens meer met een taxi. Dan zou hij
den ouden man toch eens even ter verant
woording roepen.
Jaap liep naar de voordeur, de schaats
en den vetlap in zijn handen, 't Was een
auto van de posterijen. Moeder hielp den
man al.
„Een pakje, voor jou, Jaap", zei ze.
„Hé, van wie?" vroeg Jaap.
„Van Grootvader. Pak maar eens gauw
uit", drong ze aan. „Ik ben vreeselijk be
nieuwd
„Ik ook", hernam de jongen, legde
schaats en lap weg en begon ae touw y es
los te maken. Er kwam een doos te voor
schijn en daarin lageneen paar
rolschaatsen. Jaap kreeg een kleur, toen
hij het zag.
„O," haperde hij, „diedie heb ik nu
altijd zoo graag willen hebben. Opa had
gelijk: nu kan ik dadelijk gaan rijden."
En hij liet er geen gras over groeien. Di
rect liep hij naar buiten, bond de schaat
sen onder en reed over de breede, gladde
trottoirs. Wat ging het fijn! Want 't was
niet voor het eerst, dat hii het deed Od
de rolschaatsen van zijn vriend had hij al
geoefend.
Warm en moe kwam hij thuis.
„Waar kom jij vandaan?" vroeg Henk,
die intusschen uit de Fransche les was ge
komen.
„Ik heb schaatsen gereden."
„Houd mij nu eens voor den mal" beet
Henk zijn broer toe.
Toen vertelde Jaap, wat hij gekregen had
en het zijn cadeau zien ook.
„Jij mag er natuurlijk ook eens op", be
loofde hij. Jaap schreef een gezelligen be
dankbrief aan grootvader.
En wat die jongens nu schaatsten! Niet
alleen mèt ijs maar ook zonder ijs!
J. H. BRINKGREVE—ENTROP
.(Nadruk verboden.}.
RAADSELS VOOR ALLEN. OM UI
KIEZEN, DE GROOTEREN t
DE KLEINEREN 3.
I.
Ingezonden door Piet de Vrie
Een woord van 6 letters, 2 lette:
1, 2 is het hoofd van het gezin. 3,
vindt men mooi en groot te Schev
Mijn geheel wordt dagelijks bij hl
dingen gebruikt.
II.
Ingezonden door Liesje Tho:
Iemand schreef aan zijn vriend:
7 kom 8
de thee.
Wat beduidde dat?
ni.
t:
n
Ingezonden door Koos Niebo
Mijn geheel van 10 letters is een
in Gelderland 10, 4, 8, 9, 5 is eet
1, 2. 3, 9, 7 een voertuig. 6 is de 9i
van het a.b.c.
IV.
Ingezonden door Carolientje Vei'o
Welken weg kunnen menschen no
wandelen?
V.
Ingezonden door Tootje Kare
Welk spreekwoord staat hier:
E..d g..d .1 g..d
VI.
Ingezonden door Emy Bij lev
Wie houdt er maaltijd zonder etd
VII.
Ingezonden door Elly Bloot,
Welk verschil is er tusschen eft
en een Chinees?
VHI.
Ingezonden door Jeantje de Jo
Ik ben een vogel vuil van aardj
Ik heb geen kop, ik heb geen
Ik heb geen pooten hals of
En echter vlieg ik, vlugge goj'
Met groot gemak de huizen
Ik word geboren op de gloed
En stijg omhoog met rasschen
Ik stijg de lucht in met ge®;
Niet door de deur maar door
Wie ben ik?