ÜEB3S
laargang
Donderdag 8 Februari 1934
No. 6
deugende Gloeilamp.
ZOEKPLAATJE
|gen het plafond van een groote
B-cr zat in een kristallen bol een
Hij was van een doodgewoon
model en er was werkelijk
[iders aan hem te zien, maar de
>nd, dat hij wel degelijk aan
maken op wat meer waar-
bewondering dan hij tot dusver
[en.
hoekje van het bureau stond
schemerlampje met een rond,
l bolletje en achter den grooten
[stond een leeslamp. Het gloei-
Jer.n was van melkglas, düs de
paren alle drie verschillend. De
I bewoond door een student en
werd gebruikt, als hij 's avond3
[zijn stoel geleund, zat te lezen,
aulimpje, wanneer hij zat te
l en de groote lamp aan het
p. er een boek of iets derge-
uorden opgezocht. Dan was
1 licht noodig en daarvoor werd
plicht gebruikt. Het bureau-
I de leeslamp waren heel tevre-
i bestaan, maar de bovenlamp
was hij aan 't mopperen en
lelden en nooit was er iets naar
•en dag was hij zóó aan 't prut-
de belde anderen begon te
[ie hij boos, „straks als 't donker
i ik natuurlijk wel weer van ver
ba slapen, terwijl jullie om de
en branden. Altijd word ik ver-
Alleen als er iets zoek is. ben
lioeg".
toch niet altijd zoo", zei de
vriendelijk, 4k heb al ln drie
IJiet gebrand omdat de student al-
Htyft in plaats van te lezen".
vorige week was lk aldoor uit"
^Tureaulampje, „ik weet gewoon-
Iwat me gebeurt, dat ik nu zoo
ld".
1 geval branden jullie veel meer
[ei het bovenlampje woedend, „en
heusch niet waarom. Is mijn
s niet veel helderder dan dat
Je kunt er alles bij zien",
zoo", suste de leeslamp, maai
■g naar jou kijkt, krijg Je pijn in
terwijl ons licht zachter is en
Tniperd."
|en ik ook niet noodig, als de
l Jullie liever hebben", mokte de
„waarom zoeken ze dan geen
Papieren op bij jullie licht?"
uut niet, daarvoor zij wij niet
oeS en daarvoor moeten ze jou
en. zie Je nu wel, dat je noodig
is bijna nooit iets zoek", mop-
bovenlamp, „waarom ligt alles
Jtijd zoo netjes waar het hoort!"
r eens even, dat weet ik niet",
e de leeslamp ongeduldig, „doe
Petjes je plicht en geef licht,
«et noodig is".
acht het stoute ding, „dat doe
3 lekker niet. Als ze me alleen
»i ,wanncer de twee andere
sterk genoeg zijn, dan moeten
„«„maar weten!"
gluurde hij naar beneden,
oe beide andere lampen naar
en toen hy dacht, dat ze hem
draaide hij zich voorzichtig
g °Pi..., zóó was het goed!
Waar is het muisje?
(Nadruk verboden.)'
Hij zat nu los ln de fitting en als het dcht
werd aangedraaid, kon hij lekker niet
branden. Dan kwamen ze natuurlijk naar
hem kijken en werd er tenminste weer
eens notitie van hem genomenAls er
nu maar Iets moes: worden opgezocht,
anders merkten ze niet eens. dat hll niet
brandde!
De belde andere lampen hadden angstig
toegekeken bij het werk van den waaghals
en durfden niets zeggen. Vol spanning
wachtte deze tot het donker was en
ja hoor. daar werd het knopje al omge
draaid.
„Hè, wat ls dat?" hoorde hij Iemand zeg
gen. „de meter is toch niet leeg?" Meteen
werden de belde andere lampen gepro
beerd ,N«e", zei de student toen ver
wonderd, „die branden Dan ls het boven-
lample zeker stuk. Ik zal er eens even naar
kijken'
De lamp begon te dansen van plezier,
maar door het schudden ging net licht
steeds aan en uit, zoodat nu meteej bleek,
dat het lampje los zat.
„O," lachte de student, „het lampje zit
alleen maar los, dat zal lk morgen wel 's
vastdraaien ik dacht dat het stuk was".
Dagen lang werd er nu weer niet naar
het bovenlicht gekeken en dat begon het
lampje te vervelen .Weet je wat", dacht
hij, „ik draal me maar weer vast, dit geeft
me toch niets en bovendien is het wel een
beetje angstig om zoo los te zitten. Het is
zoo'n onveilig gevoel; stel je voor. dat lk
eens heelemaal losraakte en naar beneden
viel! Ik zal mezelf weer stevig vast
draaien!"
Meteen begon hij zijn plan ten uitvoer
te brengen en draalde, draaldetot hij
werkelijk niet meer verder kon. Met in
spanning van al zijn krachten probeerde
hij zich nog vaster te schroeven, maar dat
ging niet. De fitting kraakte er van, zóó
vast zat de lamp.
„Ziezoo", dacht hij voldaan, „als ze nu
het licht aandraaien brand lk tenminste
weer!"
's Avonds wachtte hij nieuwsgierig af,
wat er zou gebeuren. Iedereen zou na
tuurlijk stom verbaasd zijn, dat hij op
eens weer brandde en niemand zou er
iets van begrijpen.
Daar hoorde hij al iemand aankomen
het knopje werd omgedraaidmaar wat
was dat?! Hij brandde niet!
„O ja, dat ls waar ook, de bovenlamp
zit los," hoorde hij den student zeggen.
„Ik zal hem even vastdraaien".
„Ik zit zoo vast als 't maar eenlgszins
kan", dacht de lamp zenuwachtig, „wat
zou er aan de hand zijn?"
De student kwam terug met een klein
trapje en pakte de gloeilamp beet. „Hé",
zei hij verbaasd, „hij zit juist erg vast.
Dan is hij zeker toch stuk".
„Hoe kan ik nu stuk zijn", dacht de
lamp ongeloovig, „ik ben toch niet naar
beneden gevallen en mijn glas is nog heele
maal heel".
Voorzichtig werd de lamp losgedraaid
en in de fitting van het schemerlampje
gezet, om te zien of hij daar wilde branden,
maar nee hoor! Hij whs en bleef stuk. De
student bekeek de lamp eens goed en
merkte toen, dat de kleine zwarte draad
jes binnenin kapot waren.
„Die kan wel weggeeooid worden", zei
hij toen, „daar is niets meer mee to
beginnen. Ik denk dat het meisje heen
te vast heeft aangedraaid".
Nu begreep de lamp pas. wat hij had
gedaan. In zijn ijver, om toch maar stevig
vast te zitten, had hij te ha™t eed-- -1
en was daardoor gesprongenl Wat had hij
nu een spijt, dat hij niet rustig op zijn
plaatsje was gebleven! Nu kon hij hee'e-
maal niet meer branden en treurig liet
hU zich terugbrengen naar de keuken
De leesla/.np en het schemerlampje
zuchtten er van.
„Dat heeft hij nu voor zijn ontevreden
heid", zei de eerste eindelijk. Nu kan hij
nooit meer branden!"
„Ik weet ten minste wel, dat ik me nooit
zal losdraaien", zuchtte het schemerlampje
rillend. „Dan maar liever een keertje
ininder branden".
Huiverend keken beiden naar de leego
plaats aan het plafond en namen zich
vast voor, nooit het voorbeeld van de
gloeilamp te volgenRIE BEYER,