De Pelikaanweer terug - Vliegramp in België
HAAR AVONTURIER
74!te Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad
FEUILLETON.
De behouden thuiskomst van de „Pelikaan".
NIEU W J A A.R SRE C EPTIE TEN
HOVE. Minister de Graaff Nieuwjaarsdag te Volendam. £)e terugkomst Van de „Pelikaanop Schiphol.
bij aankomst aan het Paleis in
het Ncordeinde. Een hoekje van de wachtende menigte op het vliegveld.
Een episode uit den Dertigjarigen Oorlog.
Oorspronkelijke schets van
O. P. BAKKER.
40)
Het was een doodenrit. De eerste paar
den struikelden over het touw. De huza
ren stortten hals over kop neer. De vol
genden vielen over de eersten. Een drietal
krabbelde weer op de been. De strijd was
spoedig beslist. Slechts de beide achterste
ruiters hadden tijdig hun paarden kunnen
inhouden. Ze wendden den teugel, maar
midden op den weg in het zilveren maan
licht stond een hoog, donker paard, waar
op een lange, magere gedaante zat, het
hoofd bedekt door een zwarten kap met
twee hoog uitstekende horens.
,,De duivel!" gilde een der huzaren.
„Satan komt je halen," klonk een snij
dende stem en door een slag van zijn groot
zwaard, dat op een beulszwaard geleek,
velde hij den ruiter neer.
Een snerpend hoongelach weerklonk
door de wouden, zoo angstwekkend, dat de
strijders hun harten als steen voelden ver
stijven.
De tweede huzaar, een forsche kerel,
schreeuwde: „Duivel of geen duivel, terug
naar de hel," en deed een uitval naar den
vreemdeling. Deze week terzijde, wierp het
zwaard over in de linkerhand en doorstak
zijn tegenstander, maar zijn rechterarm
was getroffen.
Van de tien huzaren was er niet één
meer in leven.
„Het touw oprollen," beval de vreemde
ling. „Tien beulen minder." Toen rolde hij
voorover van zijn paard.
Saxon en Melchior snelden naar hem
toe. Saxon knielde bij hem neer „Hij
leeft", sprak hij. Melchior goot den ge
wonde een teug wijn tusschen de tanden
en begon hem te verbinden. Hij opende
de oogen
„Ik zal mij wel redden", waren zijn
eerste woorden, „vervolg uw tocht".
„Geen denken aan", antwoordde Saxon.
„Probeer op te staan. U gaat met ons
mede".
De mannen hielpen hem op zijn paard,
dat met voorovergebogen kop naar zijn
meester keek.
Melchior steunde hem, den arm om het
middel.
De overste haastte zich naar de prinses.
„Afgeloopen", deelde hij haar mede.
Niemand gewond behalve de vreemdeling.
Een slag op den arm. Zijn tusschenkomst
heeft ons weer gered."
„Den hemel zij dank!" antwoordde zij.
„O, wat ts het wachten afschuwelijk. Tel
kens wilde ik aan den strijd deelnemen.
Het was zoo moeilijk je bevel op te vol
gen. En toen dat akelige hoongelach, juist
als in de onderaardsche gang".
Samen gingen zij naar den vreemde
ling,
„Ik dank u", zei Marion. „Ik hoop u eens
alles te kunnen vergelden". Zij zocht zijn
linkerhand. „Hoe voelt u zich?"
Een flauwe lach verscheen op het
bleeke gelaat. „Het gaat, freule."
Men steeg te paard. In matigen draf
werd de weg vervolgd. Melchior onder
steunde den vreemdeling.
Bij het aanbreken van den dag zagen
zij een oude, grijze vesting opdoemen, om
ringd door breede grachten.
HOOFDSTUK XXI.
Het grijze hoofd van den slotvoogd ver
scheen in de diepe smalle nis boven de
poort, nadat Melchior voor de derde maal
geroepen had.
„Wie daar?" klonk een luide stem.
„Kapitein Saxon met gevolg", ant
woordde de wachtmeester.
„Ben jij daar. Melchior?"
„Zeker Bernhard!"
„Heeft de koekoek geroepen?"
„Dertien maal, zes keer te veel!".
De oude valbrug viel knarsend neer,
sprong nog een paar malen naar boven,
de poort werd geopend, het zware hek
werk rees langzaam omhoog, een solde
nier schoof de groote grendels over de
brug en hoffelijk verzocht de slotvoogd de
gasten binnen te treden.
Hij reikte Saxon eerbiedig de hand en
6prak: „Overste, wees welkom op Bingum-
stein!"
De slotvoogd geleidde de gasten naar de
ruime ridderzaal, die eeuwen oud scheen.
De vloer bestond uit groote, blauwe ardui
nen tegels. Aan de witgekalkte muren hin
gen jachttrofeeën, koppen van evers en
reusachtige hertegeweien.
Langs de wanden stonden op regelmatige
afstanden wapenrustingen van velerlei
soort, van de vroegste tijden af. Harnassen
van grove, ijzeren ringen op een gevuld
lederen onderkleed. Kettingpantsers en
maliënkolders met pothelmen, die als
akertjes op de schouders rustten. Gothl-
sche en Maximiliaanharnassen. En wapen
rustingen uit den bloeitijd der wapen
smeedkunst. Blanke, zwarte, geetste, zil
veren en vergulde harnassen, lichte voor
den oorlog en zware, zooals voor de tour-
noolen werden gebruikt. Sommige waren
prachtig versierd met majestueus ge
pluimde helmen; andere droegen spot-
maskers om den vijand te ergeren of aan
het lachen te brengen, een niet te onder
schatten voordeel.
Naast den Ingang hingen en stonden
allerlei oude wapens, partisanen, krijgs-
zeisen, hellebaarden, lansen en spietsen.
Ter weerszijden hing een zwart bord,
waarop zware zwaarden waren bevestigd;
een- en tweehanders met oude gevesten
vuistringen en ezelsooren. Ook beulszwaar
den, waaruit bleek, dat het halsrecht op
Bingumstein geheerscht had.
Boven de deur zag men over twee ge
kruiste spontons, een groot schild, waarop
het wapen der Von Bingums was aange
bracht: een slang met een vogel op een
lichtviolet veld, de kleur van amatist.
De zoldering was van donker eikenhout,
6teunende op ronde balken.
„Mijn meester is in Berlijn," zei de slot
voogd tegen Saxon, „maar ik zal onmid
dellijk een hartig ontbijt laten opdienen."
En weldra zaten zij allen aan een groota
eiken tafel te eten en te drinken, behalve
de vreemdeling, die dadelijk door Melchior
naar zijn kamer gebracht werd om op
nieuw te worden verbonden.
„Leuchtenberg schijnt bezet te zijn, is u
hier veilig?" vroeg de vaandrig.
„Volkomen," meende Bernhard. „Noch
Zweden, noch keizerlijke troepen vallen
ons lastig."
„Politiek?" vroeg Saxon.
„Hoogere politiek, overste. Daar de keur
vorst van Brandenburg, Georg Wilhelm,
aan wiens hof te Berlijn mijn meester is,
nog nooit een besluit heeft genomen of hij
de zijde van den Zweedschen koning of
van Tilly en de keizerlijken zal kiezen,
worden wij door beide partijen angstvallig
ontzien. Met kleine plunderende benden
kunnen wij zelf wel afrekenen."
„Heeft u den graaf in de laatste dagen
nog gesproken?" vroeg Bernhard
„Neen," antwoordde Saxon. „Wij zijn uit
Maagdenburg gevlucht en nauwelijks aan
de Pappenheimers ontkomen. Wij hebDen
vrijwel den geheelen nacht eereden.
„Dan wilt u zeker rusten? Wenscht u
met den vaandrig in éen kamer te sla-
P<Saxon fluisterde den slotvoogd een paar
woorden in. Deze keek den knappen, jon-
gen vaandrig aan, die bloosde tot over de
ooren.
„Mevrouw," zei hij, „zelden zag ik zoo'n
goéde vermomming."
{"Wordt vervolgd), j
Op het yliegveld Schiphol v.l.n.r. mevr. Grosveld, mevr. Soer, het doch
tertje van Soer, Grosveld, Soer, Beukering en Smirnoff.
Tien dooden bij vliegongeluk in België.
Bij Ruysselede vloog een Engelseh verkeersvliegtuig tegen een radiomast. Boven t
het totaal vernielde vliegtuig. Onder: de afgebroken radiomast.