Sectieverslag over de Leidsche Begrooting voor 1934 LEIDSCH DAGBLAD Derde Blad Dinsdag 2 Januari 1934 MET ANTWOORD VAN B. EN W, financieel beleid. o n. Verschillende leden gaven uiting aan hun waardeering voor het College van B. en W., dat het ondanks de ongunstige tijdsom standigheden kans heeft gezien ook nu we der een sluitende begrooting aan den Raad aan te bieden. Met name verheugde zich een lid er in. dat dit resultaat zonder algemeene salaris verlaging voor het gemeentepersoneel is verkregen, waarbij z.l. de middenstand be lang heeft; gaarne zag hij voorts, dat, zoo mogelijk, subsidies aan vereenigingen, wel ke nuttigen arbeid verrichten, blijven toe gekend. Verschillende andere leden konden zie*1 echter bij die hulde geenszins aansluiten en meenden, dat de hun voorgelegde be grooting stof te over tot critiek bood. Die critiek betrof: lo. het feit, dat, ondanks de mededeellng van B. en W. van het tegendeel, de be grooting niet sluit; 2o. de wijze, waarop getracht is de be- grooting sluitend te maken; 3o. het feit, dat van een ernstig streven tot verdere bezuiniging en versobering niet voldoende is gebleken. ad lum. In de eerste plaats kon een lid de passage ln den brief van B. en W. ten geleide van de ontwerp-begrooting, dat het mogelijk is gebleken om, zonder belasting- verhooging. een nagenoeg sluitende be grooting samen te stellen, niet toejuichen. Kon eenige zelfvoldoening van B. en W. begrijpelijk zijn, indien Inderdaad een slui tende begrooting was verkregen, nu slechts op papier een zoodanig resultaat Is bereikt, is er feitelijk voor die zelfvoldoening geen plE&tS Op een ander lid had de uit den gelelde- brief klinkende toon van zelfvoldaanheid zelfs een onaangenamen indruk gemaakt, eensdeels omdat dit lid het den plicht van B. en W., ln het bijzonder dien van den Wethouder van Financiën, achtte om voor een sluitende begrooting te zorgen en er in het algemeen dus geen aanleiding is zich op het verkrijgen van dit resultaat min of meer te verhoovaardigen, ander deels omdat de begrooting nog niet sluit, doch, nog afgezien van de hieronder nader te bespreken Regeeringsmaatregelen, een ongedekt tekort laat van f. 45.000. Een opsomming van de middelen, waar mede B. en W. dit tekort denken te dekken, had naar de meening van dit lid ln dep geleide-brief niet mogen ontbreken. Een derde lid maakte bovendien bezwaar tegen de mededeeling, dat de begrooting zonder belastingverhooging sluitend was gemaakt; naar de meening van dit lid toch zal de belastingverhooging, welke in 1933 is ingevoerd, eerst in 1934 volledig door werken. Verschillende leden oefenden voorts cri tiek op het feit, dat de begrooting nog niet rekening houdt met het tekort, dat zal ontstaan als gevolg van de door de Re geering voorgestelde korting op de uitkee- ring aan de gemeente uit het gemeente fonds, welke een derving van inkomsten van plm. f. 133.000 zal beteekenen en als gevolg van de door de Regeering voorge nomen verlaging van de rijksbijdrage ln de kosten van werkloosheidszorg, een maat regel, welke de gemeente pl.m'. f80.000 zal kosten; met een stijging van het tekort met rond f. 200.000 moet dus rekening wor den gehouden. In dit verband oefende een lid critiek op de houding der Regeering. die wel den eisch stelt, dlat de Rijksbegrooting sluit, doch die tegelijkertijd maatregelen neemt of voorbereidt, die het sluitend ma ken van de begrootingen der gemeenten zoo al niet beletten, dan toch in hooge mate bemoeilijken en die op den duur, vooral nu het belastinggebied der gemeente reeds zoo sterk beperkt is, de gemeente on bestuurbaar moeten maken; wat Leiden betreft, practisch drijft het reeds op de winsten der bedrijven, zonder welke de be grooting onmogelijk sluitend zou kunnen worden gemaakt. Voorts stelde een lid ln het licht, dat ook de op de exploitatie van de gestichten Endegeest, Voorgeest en Rhijngeest ge raamde winst een twijfelachtige post ge worden is. nu Gedeputeerde Staten zich op het standpunt stellen, dat daarop geen winst meer mag worden gemaakt. Op grond van al het bovenstaande meen den deze leden de conclusie te mogen trekken, dat de begrooting nog geenszins sluit, integendeel dat zij nog veel zorg zal baren en naar de meening van een dier leden had het dan ook meer van wijs beleid getuigd, indien B. en W. de burgerij en het gemeentepersoneel nog niet hadden verblijd met hun mededeellng, dat in 1934 noch tot belastingverhooging, noch tot een algemeene salarisverlaging zal worden overgegaan. In dit verband maakte een lid ook ern stig bezwaar tegen het gedeelte van den geleide-brief, waarin B. en W. mededeelen, dat geen voorstellen zullen worden gedaan inzake een algemeene korting op de sala rissen van het gemeentepersoneel, doch dat te dezen aanzien zal worden afgewacht, welke maatregelen de Regeering zal nemen als uitvloeisel van het rapport der Com missie-Schouten. Naar de meening van dit lid had het van sterker verantwoordelijk heidsbesef getuigd, indien het College zelf standig had beslist, of met het oog op den toestand der gemeentefinanciën dan wel gelet op de salarieering van het personeel in dienst van Rijk, provincie en andere gemeenten of het particulier bedrijf een algemeene salarisverlaging al dan niet noodig was. De thans door B. en W. in dezen aangenomen houding achtte dit lid een gevaar voor de autonomie der ge meente. Een ander lid echter meende reeds bij voorbaat te moeten verklaren, dat hij zich tegen elke verdere algemeene salarisverla ging zal verzetten, nu de werklieden van da laagste loongroep gerekend naar het minimum en maximum dier groep netto weekloonen van f. 23.49 en f. 26.63"/* ver dienen en aan volwassen werklieden op ar beidsovereenkomst zelfs loonen van f. 19.60 per week worden betaald. ad 2um. Zooals reeds gezegd, lokte ook de wijze, waarop getracht was de begroo ting sluitend te maken, critiek uit. Zoo ontmoette het in de eerste plaats ernstige bedenking, dat in strijd met de desbetreffende voorschriften, de over 1933 verwachte meerdere winst van de Licht fabrieken ad f. 200.000 ten goede zal komen aan den dienst 1934, terwijl zij volgens die voorschriften alleen ten bate van den dienst van 1935 zou mogen komen; was het nu zeker, dat de dienst 1933 met een batig saldo sloot, dan ware misschien nog over dit bezwaar heen te stappen, nu echter uit den geleidebrief zelf blijkt, dat als gevolg van dien maatregel met een tekort op dat dienstjaar ernstig rekening moet worden gehouden een tekort, dat dan weder uit de Algemeene Reserve zou moeten worden gedekt achtten deze leden de bovenbe doelde handelwijze ln geen geval toelaat baar. Eenige leden achtten het voorts in strijd met de rekeningsvoorschriften, dat ln ver band met de lagere raming van de op brengst van de opcenten op de gemeente fonds-belasting, de dienst 1933 ten koste van dien van 1934 met een bedrag van f. 35.555 zal worden ontlast. Naar de meening dezer leden zal de be grooting, die men getracht heeft met de beide bovengenoemde middelen sluitend te maken, nimmer de goedkeuring van Gede puteerde Staten verwerven. Een lid had in het bijzonder nog bezwaar tegen dekking van een eventueel tekort door het aanspreken van de Algemeene Reserve; naar zijn meening zullen Gedep. Staten op grond van een ter zake door den Minister van Binnenlandsche Zaken tot hem gerichte circulaire, hieraan ai evenmin hun goedkeuring kunnen geven. En hoe denken B. en W. dan het tekort te dekken? Een ander lid wees er verder op, dat deze reserve, die op zich zelf niet zoo ge ring is, spoedig uitgeput zal zijn, vooral indien als gevolg van de bovenbesproken Regeeringsmaatregelen en de niet-goed- keuring door Gedeputeerde Staten van de beide eveneens reeds besproken maat regelen, het tekort tot pl.m. f. 500000 zou stijgen. Ten slotte kon een lid zich niet ver eenigen met het in 1934 achterwege laten van de extra-reserveering van f. 80.000. door de Leidsche Duinwater Maatschappij voor verbetering van den watervang, voor welk doel ook in 1932 een gelijk bedrag is gereserveerd. Is, zoo vroeg dit lid, de ver betering van den watervang, die tot voor kort nog noodig werd geacht, thans of ln de naaste toekomst in eens niet meer noo dig? Bij bevestigende beantwoording van die vraag zou hij een dergelijke voorlich ting en een dergelijke bedrijfspolitiek al lerminst kunnen bewonderen. In dit verband vroeg een ander lid, of Commissarissen der Leidsche Duinwater maatschappij zich reeds met het achter wege laten van bedoelde extra-reservee ring hebben vereenigd. ad 3um. Een lid sprak als zijn meening uit, dat B. en W- van den ernst van dezen tijd niet voldoende zijn doordrongen en achtte de begrooting niet te staan in het teeken van een algemeen noodzakelijke bezuiniging. Een ander lid verklaarde, ondanks de mededeeling van B. en W., dat bezuini ging op allerlei gebied was verkregen, van die bezuiniging niets te hebben kunnen bemerken. Veeleer zag hij een stijging dan een daling Van uitgaven. De verlaging van de Fabricage-begrooting was z. i. van weinig waarde, was niet veel meer dan een be zuiniging op papier, ter verbeteringen, in vroegere jaren ingevoerd, thans tot verla ging van de uitgaven medewerken. Het zelfde geldt si. voor de verlaging van de onderwijs-ultgaven, die grootendeels het gevolg is van maatregelen der Regeering of van de daling van het aantal leerlingen op de scholen. Gevraagd werd daarom door dit lid een duidelijk résumé van hetgeen er in werkelijkheid is bezuinigd- Omtrent de richting, waarin de bezui niging en versobering zich zouden moeten oewegen, werden verschillende denkbeel den geuit. Meende een lid, dat de saianssen van de hoogere ambtenaren een geschikt object voor verdere bezuiniging zouden kunnen vormen, een tweede lid verwachtte van du benoeming van een bezuinigingsinspecteur in dezen heilzame resultaten Een derde lid, het overigens niet op den weg van een Raadslid achtende te liggen om maatre gelen tot bezuiniging aan te geven, was van oordeel, dat men zou kunnen begin nen met veel „franje af te knippen1', bijv. door aan het personeel van de Brandweer voor dienst op 3 October niet meer 200 a 300% van het normale loon uit te be talen. Een vierde lid betoogde, dat op de z i. ondoeltreffende verzekering van werk lieden tegen ziekte en ongevallen on doeltreffend in zooverre, dat bij parti culiere bedrijven een veel kleiner percen tage zieken voorkomt dan bij de ge meente met succes zou kunnen worden bezuinigd, een betoog, dat door een andet lid weder werd ontzenuwd met de opmer king, dat aldus geen bezuiniging moge lijk is, omdat de kosten dezelfde blijven, ook al is het percentage zieken grooter. Ten slotte werd door verschillende leden, ofschoon andere leden de doeltreffendheid daarvan weder bestreden bepleit de wenschelijkheid van reorganisatie van verschillende diensten. Als voorbeelden werden genoemd: }p, samensmelting van Maatschappelijk Hulpbetoon, den Dienst voor Sociale Zaken en den Geneeskundigen Dienst; 2o. samensmelting van Gemeentewerken en Bouw- en Woningtoezicht; 3o. samensmelting van politie en brand weer; 4o- inkrimping van het personeel der poli lie door uitbreiding van de rijwiel- en I.B .orbrigades. liitusschen waren er ook leden, die meenden, dat voor de gemeente met al leen op het gebied der bezuiniging een taak is weggelegd. Zoo achtte een lid het ln dezen tijd voor de gemeente een veel voornamere taak het hulp bieden aan hen, die door de crisis zijn getrolten, voorzoover dit niet reeds door particuliere of kerkelijke or ganisaties geschiedt, en wel door: lo. ondersteuning in geld; 2o. werkverschaiiing, een bijzonder aan te bevelen middel; 3o. ontslag, als algemeene regel, aan het gemeentepersoneel bij het bereiken van den pensioengerechtigden leeftijd; 4o. ontslag, als algemeene regel, aan gehuwde vrouwen, met kostwinner zijnde, ook bij geheel of grootendeels uit de ge meentekas bezoldigde instellingen. Een tweede üd meende, dat uit de cijfers van de begrooting blijkt, dat de belangen van de werkloozen met voldoende worden behartigd; tegenover uitgaven van f. 600.090 voor openbare veiligheid, plm. f- 1.000.000.voor onderwijs en f. 800.000 voor openbare werken, staat slechts een uitgave van f. 1.500.000.voor ondersteu ning aan behoeftigen en werkloozen, een verhouding, welke met den ernst van dezen tijd met in overeenstemming is. Ook naar de meening van een derde lid wordt onvoldoende voor de noodlij denden gezorgd; vooral nu de heerschende toestand zoolang aanhoudt, wordt de nood voor deze categorie ingezetenen steeds nijpender. Tegen besparing op verschillende nut tige zaken had dit lid bedenking, omdat door de heerschende tijdsomstandigheden particulieren zich meer en meer van dit terrein terugtrekken. Ten opzichte van de salariskorting en het stopzetten van openbarg werken nam dit lid een standpunt in, hetwelk geheej tegenovergesteld is aan dat van B. en W. Z. i. toch zijn thans dergelijke bezuini gingen in economisch opzicht met te ver antwoorden. De crisis toch wordt naar het oordeel van dit lid niet veroorzaakt door een te weinig, doch door oen te veel aan producten; door de bezuinigingsmaatrege len wordt dus de onderconsumpüe be vorderd. Juist thans moeten, zoo ging dit lid voort, zooveel mogelijk openbare werken onder normale omstandigheden worden uitgevoerd en is het geen tijd om allerlei sociale voorzieningen af te breken, den steun aan werkloozen te verminderen en subsidies aan nuttige instellingen te ver minderen of ln te trekken. De gemeente behoort thans, aldus dit lid, met kracht te protesteeren tegen maatregelen der Regeering, welke de ge meente in dit opzicht als het war in een dwangbuis plaatsen, en zij kan er z. i. met mede af zich zonder meer bij die maat regelen neer te leggen. Integendeel, zij be hoort zich daartegen te verzetten en dat verzet moet, opdat het wanhopige van den toestand beter tot uiting komt, met via de Vereeniging van Nederiandsche Ge meenten plaats hebben, doch rechtstreeks door de gemeente bij de Regeering ge schieden. Een vierde lid was ten slotte van mee ning, dat de begrooting blijk geeft van het diepe verval, waarin het kapitalisme thans verkeert. Naar de meening van dit lid hadden B, en W. juist moeten streven naar een ver- hooging van de opbrengst van de belas tingen, o.a. door wedennvoering van de zakelijke belasting op het bedrijf, wijziging van het tarief der personeele belasting, gepaard gaande met invoering van een sterke progressie; ook bezuiniging op het bijzonder onderwijs, dat in vergelijking met het openbaar onderwijs in een vrij gunstige positie verkeert, was nog zeer goed mogelijk geweest. Hadden B. en W. deze maatregelen ge nomen, dan zou er daarnaast van een al gemeene salarisverlaging geenszins sprake behoeven te zijn. Antwoord van B, en W. De gemaakte opmerkingen zooveel mo gelijk op den voet volgend, ontmoeten wij allereerst de bewering, dat de begrooting, ondanks de mededeellng van ons College van het tegendeel, niet sluit. De op deze bewering gegronde critiek wordt geenszins door de feiten gedekt en is dan ook ten eenemnale onjuist. Daargelaten, dat ons College in den geleidebrief met zonder meer van een sluitende begrooting. doch van een nagenoeg sluitende begrooting heeft gesproken, kan deze critiek niet op bouwend worden genoemd, daar zij berust op omstandigheden, die bij de samenstel ling van de begrooting nog bulten rekening moesten worden gelaten, ten deele zelfs onbekend waren. De korting op de rijksuitkeering uit het gemeentefonds kon en mocht niet ln de con cept-begrooting worden verwerkt, omdat toen nog slechts sprake was van een bij de Staten-Generaal Ingediend wetsontwerp omtrent welke lot en de gevolgen voor de gemeentekas niets positiefs bekend was. Dat wil echter met zeggen, dat wij dit wetsontwerp nu maar eenvoudig negeerden integendeel, klj hebben in den geleidebrief aan dit wetsontwerp en de gevolgen voor de gemeentekas alle aandacht geschonken, opdat men in staat zou zijn den toestand ln zijrg geheel zoo goed mogelijk te beoor- deelen. Maar het zou wei zeer voorbarig zijn geweest, indien enkel en alleen op grond van een ingediend wetsontwerp cjl- rect maatregelen tot dekking van een mo gelijk verlies voor de gemeentekas, b.v. in den vorm van verhooging van belastingen, waren voorgesteld. Hoe voorbarig dit wel geweest zou zijn, toont de geschiedenis van het bedoelde wetsontwerp aan Het werd nj. door de Regeering, mede naar aanleiding van de van verschillende zijden gemaakte bezwaren o.a. van de zijde van de Vereeniging van Nederiand sche Gemeenten bij de op 10 November 1933 ingediende Memorie van Antwoord in grijpend gewijzigd, in dien zin, dat de be drijfswinsten vervielen als factor voor de berekening van de korting, een wijziging, die uiteraard voor een gemeente als de onze van groot belang was. Zij beteekende voor het dienstjaar 1934 een lagere korting van niet minder dan f. 50.000, Het aldus gewijzigde wets ontwerp werd, behoudens nog een enkele verandering van ondergeschikt belang, door de Tweede Kamer pas onlangs aan-, genomen. Aangezien thans in de redactie geen wij ziging meer kan worden gebracht en er geen aanleiding is om te verwachten, dat de Eerste Kamer het wetsontwerp afwijst, is nu eerst het oogenblik aangebroken, om met de voorgenomen korting ook ln de be grooting zelve rekening te houden. Zooais wij reeds opmerkten verschilt het bedrag dat over 1934 zal moeten worden gemist, belangrijk van de som, die op de basis van het aanvankelijke wetsontwerp werd becijferd. Leidde die becijfering blij kens den geleidebrief, tot een bedrag van f. 178.148,44 waarvan 3/4 of f. 133.611,33 ten laste van den dienst 1934, thans beloopen deze bedragen resp. f. 111.342,77"/* en rond f. 83.500. Geheel onbekend ten tijde van het op maken van de concept-begrooting was de inmiddels door de Regeering genomen maatregel tot vermindering van de rijksbij drage in de lasten van de werkloozensteun. De concept-begrooting met geleidebrief werd in eindredactie vastgesteld in onze vergadering van 12 October 1933. Op 23 October d.a.v. verscheen de ministerieele beschikking tot vaststelling van een nieuwe algemeene, alleen voor 1933 geldende rege ling inzake de bijdragen van het Rijk in ce kosten van steunverleening en werk verschaffing. Leiden zal, volgens voorloopige berekening, naar de nonnen van deze regeling voor een bijdrage van 45",o in aanmerking komen, doch behoudt krachtens een overgangsbe paling voor dat jaar het over 1932 genoten percentage van 50. Den 4en November 1933 schreef de Minister van Binnenlandscne Zaken vervolgens aan de gemeentebestu ren, dat het in de bedoeling lag ook voor 1934 de berekening van de rijksbijdrage te doen plaats hebben volgens algemeene normen in den geest, als voor 1933 waren vastgesteld, echter met uitschakeling van de genoemde garantiebepaling. Voorts deelde de Minister hierbij mede, dat voor 1933 het Rijk een bedrag van 75V» millioen gulden voor verdeeling unaer ae gemeenten beschikbaar stelde, doch dat voop 1934, met het oog op de zorgvolle om standigheden der rijksfinanciën, slechts op een bedrag van 46 millioen gulden mocht worden gerekend, welk bedrag in geen geval voor verhooging vatbaar zou zijn. Hiermede werd geheel onverwachts een nieuw gat in de begrooting geslagen, ten bedrage van f83.600, een omstandig heid Intusschen, die onder geen beding eenigerlel critiek op de concept-begrooting mag vormen, daar dit feit wel eenige dagen voor den dag der vergadering van de öecties, doch germmen tijd na de rond zending van den geleidebrief publiek werd. Het is dan ook zeer zeker niet in overeen stemming met de chronologische orde der feiten, thans met een verwijzing naar de beide tegenvallers te beweren, dat oe aangeboden concept-begrooting geenszins sluit en dat het van meer wijs beleid had getuigd, indien B. en W. de burgerij en het gemeentepersoneel nog niet hadden ver blijd met de mededeeling, dat in 1934 noch tot belastingverhooging, noch tot een al- gemeene salarisverlaging zal worden over gegaan. Bovendien is den hier aan het; woord zijnden leden blijkbaar ontgaan, dat de desbetreffende mededeeling van den Wethouder van Financiën de restrictie „momenteel" bevatte. Niet ter zake in dit verband is voorts de opmerking van een lid, dat de in 1933 plaats gehad hebbende belastingverhoo ging eerst in 1934 ten volle zal doorwerken en dat daarom niet gezegd mag worden, dat het resultaat der concept-begrooting is bereikt zonder „belastingverhooging". Gelijk vanzelf spreekt, is en kan met onze mededeeling alleen bedoeld zijn, dat niet opnieuw belastingverhooging behoefde te worden voorgesteld. Evenmin op haar plaats achten wij de uitlatingen over zelfvoldoening of zelf voldaanheid van ons College Inzake het resultaat der ingediende begrooting. Wij zijn haast geneigd ook deze opmer kingen toe te schrijven aan een te vluch- t.ge kennisneming van de begrootings- stukken, in het bijzonder van den ge,ei- aebrief, daar anders moeilijk een aanne melijke verklaring is te vinden voor net feit, dat de bedoelde leden de eenig mo gelijke en duidelijke strekking van de des betreffende woorden in den geleidebrief over het hoofd zagen. Deze woorde geven immers uiting aan voldoening over net feit, dat den ingeze tenen vooralsnog een nieuwe belastingver hooging in dezen voor hen toch reeds zoo zwaren tijd kon worden bespaard; geens zins kunnen zij worden opgevat als het steken van de loftrompet over eigen ver richt werk. Onze beschouwingen over de naaste toe komst, waarin wij uitdrukkelijk de aan dacht vestigden op de nog te verwachten groote moeilijkheden zouden trouwens kwalijk zijn te rijmen met een gedaenten gang, ais de bedoelde leden bij ons College veronderstelden. Treffend als vorm van critiek op het resultaat der begrooting is vervolgens de opmerking over de winst van de gestichten „Endegeest" c.a. Afgezien hiervan, dat de desbetreffende missive van Gedeputeerde Stalen ons pas medio September 1933 bereikte, zijn de be zwaren van Gedeputeerde Stalen tegen 't maken winst ten bate van de gemeente kas ontleend, niet aan het gemeentebe lang, doch aan het provinciaal belang. Hun standpunt is derhalve zelfs staats rechtelijk niet verdedigbaar en wij heb ben dan ook niet nagelaten tegen hunne opvatting krachtig op te komen en het goed recht der gemeente tot het maken van winst binnen redelijke grenzen, te ver dedigen. Het is intusschen wel zeer voorbarig om zonder de toallchtlng van ons College om trent deze nog in behandeling zijnde zaak af te wachten, maar dadelijk te conclu- deeren, dat deze winstpost een twijfel achtige post is. Ongegrond is evenzeer de overweging van een lid, dat het van sterker verant woordelijkheidsbesef had getuigd, indien ons College zelfstandig had beslist of een algemeene verlaging van de salarissen a. dan niet noodig was, in plaats van te wachten op wat de Regeering als uitvloei sel van het rapport der Commissie-Schou ten zal doen- Deze klacht zou juist zijn, indien ons College van meening was, dat de salarissen hier ter stede, ln vergelij king met elders, te royaal waren; inder daad had in dat geval goed bestuursbeleid geëischt, dat zelfstandige maatregelen waren genomen. Evenwel ie ons College die meening ten aanzien van de salarissen in het algemeen niet toegedaan en er be stond derhalve voorshands geen aanlei ding om dergelijke op zich zelf staande maatregelen voor te stellen. Inmiddels is, zooals bekend is, de Ambtenarenwet 1929 gewijzigd met het doel een meer doeltref fend, centraal toezicht (van de Kroon) op de salarisregelingen van de lagere corpo raties mogelijk te maken. Nu zal het ook bij deze, onze opvatting omtrent de salarissen, niet mogelijk zijn, buiten beschouwing te laten wat de Re geering, mede naar aanleiding van ver schillende ln het rapport der Commissie Schouten in overweging gegeven denk beelden, zal besluiten. Als onderdeel van den Staat zal Lelden alsdan niet tegen het algemeene landsbe- leid in kunnen handelen, doch in overeen stemming daarmede behooren te blijven. In dezen gedachtengang moet de bedoelde zinsnede worden verstaan en eenig gevaar voor de autonomie der gemeente, voor welks behoud ook wij willen waken, lun daarin derhalve niet zijn gelegen. De critiek op de wijze, waarop getraoht was de begrooting sluitend te verkrijgen, is eveneens ongegrond, zoowel uit theoretisch als uit practisch oogpunt. Wij stemmen volgaarne toe, dat ln nor male tijden elk begrootingsiaar behoort te ontvangen het eventueel batig saldo van den voor-vorigen dienst, ln casu 1934 dat van 1932; wij verkeeren thans echter niet in normale, maar in abnormale omstan digheden, waarin buitengewone maatre gelen, in strijd met wat anders als regel gold, aan de orde van den dag zijn. Een van die afwijkingen van den gg- wonen regel is nu, dat over de verwachte meerdere winst der Lichtfabrieken over 1933 en over een gedeelte der op dat Jaar te boeken ontvangst uit de gemeentefonds- belasting werd beschikt ten bate van 1934, zulks in den administratieven vorm van beschikking over een gedeelte van het ver moedelijk batig slot van den dienst 1933. Dit is niet ln strijd met de bcgrootings- of rekeningsvoorschriften Er is geen be paling in die voorschriften te vinden, die een dergelijke overboeking verbiedt; Ten overvloede zij nog opgemerkt, dat overeenkomstig de voorschriften de ge- heele winst der Lichtfabrieken op het be trokken volgnummer van de rekening 1933 wordt geboekt, en eveneens de opbrengst ter zake van de gemeentefondsbelasting ln die rekening wordt verantwoord met in achtneming van de gestelde regelen. Wat de practische zijde van deze kwestie betreft, herinneren wij aan de in den ge leidebrief gegeven motiveering; wij schre ven, nu ruim twee maanden geleden, dat niet viel te zeggen, of en ln hoeverre de werkelijke opbrengst van de Lichtfabrie ken de raming voor 1934 zou overtreffen: dat echter wel zekerheid bestond ten aan zien van de opbrengst over 1933 en de meerdere winst van f. 200.000 dus kon worden beschouwd als reeds te zijn ver diend en reëel aanwezig te zijn, en dat dus termen bestonden die hoogere bate ten goede te doen komen aan den dienst 1934. Ter toelichting van de uitkeering van het bedrag van f. 35.555.— Inzake de gc- meentefondsbelastlng wezen wij op de vooral in de tegenwoordige tijdsomstan digheden ongelijke verdeeling ten nadeele van 1934. Waar nu bovendien de algemeene re serve tegenover de beide genoemde maat regelen effectief in tact werd gelaten hetgeen toch voor 1935 van groot belang is gaat het o.l. niet aan, om ten aan zien van de aangeboden concept-begroo ting 1934 te spreken van een op papier verkregen resultaat. Wij achten de door ons voorgestelde wijze van handelen ook thans nog ten volle gerechtvaardigd. Of nu de begrooting de goedkeuring van Gedeputeerde Staten zal kunnetn ver werven, is ons uiteraard onbekend, daar dit College naar eigen inzicht de begroo ting beoordeelt- Wel mogen wij vertrouwen dat ook Gedeputeerde Staten de prac- sche mogelijkheden ln het oog zullen houden en ln aanmerking willen nemen, dat, wordt overeenkomstig het door hoogcr gezag in overweging gegeven beleid de al- emeene reserve onaangetast gelaten, in dezen tijd dan zeker niet versterking van de reserve behoeft plaats te hebben. Bezwaarlijk kan men bovendien nog van ons College verlangen, dat wij beslissin gen, waarvan niet eens bekend is, of en in welken geest zij worden genomen, in be schouwing nemen en aangeven wat is te doen bij niet-goedkeuring van de begroo ting; daarover kan eerst worden geoor deeld, wanneer een beslissing is genomen en haar inhoud en gevolgen bekend zijn. Evenmin kunnen wij antwoord geven op de vraag, welke de houding van Gedepu teerde Staten zal zijn ten aanzien van het aanspreken van de algemeene reserve, om dat een feitelijke beschikking over dat fonds niet ls en ook niet wordt voorgesteld. Het is overbodig op te merken, dat de Inzichten van hooger gezag omtrent het financlëel beleid ln het algemeen, daarbij niet uit het oog kunnen worden verloren. Wat ten slotte de hoogere raming der baten uit de Leidsche Duinwater Maat schappij betreft, te dien aanzien bestaat bij het lid, dat over dit punt sprak, blijk baar een misverstand: zoowel ln den ge leidebrief, ais in de toelichting op den be- grootingspost deden wij duidelijk uitko men, dat op goede gronden mocht worden aangenomen, dat de voor den watervang reeds gevormde extra reserve In 1934 niet behoefde te worden versterkt; waar wij de reeds aanwezige reserve derhalve on aangetast willen laten en haar voor de uit breiding van den watervang beschikbaar willen houden, is er geen aanleiding voor de vraag, of de verbetering van den water vang in eens niet meer noodig is ge worden. Over deze aangelegenheid werd inderdaad niet vooraf het advies van Commissaris- ren der Maatschappij ingewonnen; toen het aanvankelijke concept der begvooting met een tekort van eenige honderdduizen den guldens sloot, moesten op korten ter mijn dekkingsmiddelen wordeq aange wezen. Wij konden toen niet met al de ver schillende commissies en colleges op ons gemak vooraf overleg gaan plegen, om dan rustig af te wachten, wat dat overleg ten slotte zou opleveren. Wij streven er steeds naar, de verschillende bij een zaak betrok ken instanties zoo volledig mogelijk van den gang van zaken op de hoogte te hou den en het overleg zooveel mogelijk tos zijn recht te doen komen, maar In geval len als het onderhavige, waarin het om spoedige beslissingen gaat, moet het col lege van B. en W dadelijk handelend kun nen ODtreden; indien wij dit niet deden zou het nog veel langer dan thans duren, eer de begroeting kon worden overgelegd. W i

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 11