Sectieverslag over de
Leidsche Begrooting voor 1934
LEIDSCH DAGBLAD Derde Blad
Dinsdag 2 Januari 1934
MET ANTWOORD VAN B. EN W,
financieel beleid.
o
n.
Verschillende leden gaven uiting aan hun
waardeering voor het College van B. en W.,
dat het ondanks de ongunstige tijdsom
standigheden kans heeft gezien ook nu we
der een sluitende begrooting aan den Raad
aan te bieden.
Met name verheugde zich een lid er in.
dat dit resultaat zonder algemeene salaris
verlaging voor het gemeentepersoneel is
verkregen, waarbij z.l. de middenstand be
lang heeft; gaarne zag hij voorts, dat, zoo
mogelijk, subsidies aan vereenigingen, wel
ke nuttigen arbeid verrichten, blijven toe
gekend.
Verschillende andere leden konden zie*1
echter bij die hulde geenszins aansluiten
en meenden, dat de hun voorgelegde be
grooting stof te over tot critiek bood. Die
critiek betrof:
lo. het feit, dat, ondanks de mededeellng
van B. en W. van het tegendeel, de be
grooting niet sluit;
2o. de wijze, waarop getracht is de be-
grooting sluitend te maken;
3o. het feit, dat van een ernstig streven
tot verdere bezuiniging en versobering niet
voldoende is gebleken.
ad lum. In de eerste plaats kon een lid
de passage ln den brief van B. en W. ten
geleide van de ontwerp-begrooting, dat het
mogelijk is gebleken om, zonder belasting-
verhooging. een nagenoeg sluitende be
grooting samen te stellen, niet toejuichen.
Kon eenige zelfvoldoening van B. en W.
begrijpelijk zijn, indien Inderdaad een slui
tende begrooting was verkregen, nu slechts
op papier een zoodanig resultaat Is bereikt,
is er feitelijk voor die zelfvoldoening geen
plE&tS
Op een ander lid had de uit den gelelde-
brief klinkende toon van zelfvoldaanheid
zelfs een onaangenamen indruk gemaakt,
eensdeels omdat dit lid het den plicht van
B. en W., ln het bijzonder dien van den
Wethouder van Financiën, achtte om voor
een sluitende begrooting te zorgen en er
in het algemeen dus geen aanleiding is
zich op het verkrijgen van dit resultaat
min of meer te verhoovaardigen, ander
deels omdat de begrooting nog niet sluit,
doch, nog afgezien van de hieronder nader
te bespreken Regeeringsmaatregelen, een
ongedekt tekort laat van f. 45.000.
Een opsomming van de middelen, waar
mede B. en W. dit tekort denken te dekken,
had naar de meening van dit lid ln dep
geleide-brief niet mogen ontbreken.
Een derde lid maakte bovendien bezwaar
tegen de mededeeling, dat de begrooting
zonder belastingverhooging sluitend was
gemaakt; naar de meening van dit lid toch
zal de belastingverhooging, welke in 1933
is ingevoerd, eerst in 1934 volledig door
werken.
Verschillende leden oefenden voorts cri
tiek op het feit, dat de begrooting nog niet
rekening houdt met het tekort, dat zal
ontstaan als gevolg van de door de Re
geering voorgestelde korting op de uitkee-
ring aan de gemeente uit het gemeente
fonds, welke een derving van inkomsten
van plm. f. 133.000 zal beteekenen en als
gevolg van de door de Regeering voorge
nomen verlaging van de rijksbijdrage ln de
kosten van werkloosheidszorg, een maat
regel, welke de gemeente pl.m'. f80.000 zal
kosten; met een stijging van het tekort
met rond f. 200.000 moet dus rekening wor
den gehouden. In dit verband oefende een
lid critiek op de houding der Regeering. die
wel den eisch stelt, dlat de Rijksbegrooting
sluit, doch die tegelijkertijd maatregelen
neemt of voorbereidt, die het sluitend ma
ken van de begrootingen der gemeenten
zoo al niet beletten, dan toch in hooge
mate bemoeilijken en die op den duur,
vooral nu het belastinggebied der gemeente
reeds zoo sterk beperkt is, de gemeente on
bestuurbaar moeten maken; wat Leiden
betreft, practisch drijft het reeds op de
winsten der bedrijven, zonder welke de be
grooting onmogelijk sluitend zou kunnen
worden gemaakt.
Voorts stelde een lid ln het licht, dat ook
de op de exploitatie van de gestichten
Endegeest, Voorgeest en Rhijngeest ge
raamde winst een twijfelachtige post ge
worden is. nu Gedeputeerde Staten zich op
het standpunt stellen, dat daarop geen
winst meer mag worden gemaakt.
Op grond van al het bovenstaande meen
den deze leden de conclusie te mogen
trekken, dat de begrooting nog geenszins
sluit, integendeel dat zij nog veel zorg zal
baren en naar de meening van een dier
leden had het dan ook meer van wijs beleid
getuigd, indien B. en W. de burgerij en
het gemeentepersoneel nog niet hadden
verblijd met hun mededeellng, dat in 1934
noch tot belastingverhooging, noch tot een
algemeene salarisverlaging zal worden
overgegaan.
In dit verband maakte een lid ook ern
stig bezwaar tegen het gedeelte van den
geleide-brief, waarin B. en W. mededeelen,
dat geen voorstellen zullen worden gedaan
inzake een algemeene korting op de sala
rissen van het gemeentepersoneel, doch
dat te dezen aanzien zal worden afgewacht,
welke maatregelen de Regeering zal nemen
als uitvloeisel van het rapport der Com
missie-Schouten. Naar de meening van dit
lid had het van sterker verantwoordelijk
heidsbesef getuigd, indien het College zelf
standig had beslist, of met het oog op den
toestand der gemeentefinanciën dan wel
gelet op de salarieering van het personeel
in dienst van Rijk, provincie en andere
gemeenten of het particulier bedrijf een
algemeene salarisverlaging al dan niet
noodig was. De thans door B. en W. in
dezen aangenomen houding achtte dit lid
een gevaar voor de autonomie der ge
meente.
Een ander lid echter meende reeds bij
voorbaat te moeten verklaren, dat hij zich
tegen elke verdere algemeene salarisverla
ging zal verzetten, nu de werklieden van
da laagste loongroep gerekend naar het
minimum en maximum dier groep netto
weekloonen van f. 23.49 en f. 26.63"/* ver
dienen en aan volwassen werklieden op ar
beidsovereenkomst zelfs loonen van f. 19.60
per week worden betaald.
ad 2um. Zooals reeds gezegd, lokte ook
de wijze, waarop getracht was de begroo
ting sluitend te maken, critiek uit.
Zoo ontmoette het in de eerste plaats
ernstige bedenking, dat in strijd met de
desbetreffende voorschriften, de over 1933
verwachte meerdere winst van de Licht
fabrieken ad f. 200.000 ten goede zal komen
aan den dienst 1934, terwijl zij volgens die
voorschriften alleen ten bate van den
dienst van 1935 zou mogen komen; was het
nu zeker, dat de dienst 1933 met een batig
saldo sloot, dan ware misschien nog over
dit bezwaar heen te stappen, nu echter uit
den geleidebrief zelf blijkt, dat als gevolg
van dien maatregel met een tekort op dat
dienstjaar ernstig rekening moet worden
gehouden een tekort, dat dan weder uit
de Algemeene Reserve zou moeten worden
gedekt achtten deze leden de bovenbe
doelde handelwijze ln geen geval toelaat
baar.
Eenige leden achtten het voorts in strijd
met de rekeningsvoorschriften, dat ln ver
band met de lagere raming van de op
brengst van de opcenten op de gemeente
fonds-belasting, de dienst 1933 ten koste
van dien van 1934 met een bedrag van
f. 35.555 zal worden ontlast.
Naar de meening dezer leden zal de be
grooting, die men getracht heeft met de
beide bovengenoemde middelen sluitend te
maken, nimmer de goedkeuring van Gede
puteerde Staten verwerven.
Een lid had in het bijzonder nog bezwaar
tegen dekking van een eventueel tekort
door het aanspreken van de Algemeene
Reserve; naar zijn meening zullen Gedep.
Staten op grond van een ter zake door
den Minister van Binnenlandsche Zaken
tot hem gerichte circulaire, hieraan ai
evenmin hun goedkeuring kunnen geven.
En hoe denken B. en W. dan het tekort
te dekken?
Een ander lid wees er verder op, dat
deze reserve, die op zich zelf niet zoo ge
ring is, spoedig uitgeput zal zijn, vooral
indien als gevolg van de bovenbesproken
Regeeringsmaatregelen en de niet-goed-
keuring door Gedeputeerde Staten van de
beide eveneens reeds besproken maat
regelen, het tekort tot pl.m. f. 500000
zou stijgen.
Ten slotte kon een lid zich niet ver
eenigen met het in 1934 achterwege laten
van de extra-reserveering van f. 80.000.
door de Leidsche Duinwater Maatschappij
voor verbetering van den watervang, voor
welk doel ook in 1932 een gelijk bedrag is
gereserveerd. Is, zoo vroeg dit lid, de ver
betering van den watervang, die tot voor
kort nog noodig werd geacht, thans of ln
de naaste toekomst in eens niet meer noo
dig? Bij bevestigende beantwoording van
die vraag zou hij een dergelijke voorlich
ting en een dergelijke bedrijfspolitiek al
lerminst kunnen bewonderen.
In dit verband vroeg een ander lid, of
Commissarissen der Leidsche Duinwater
maatschappij zich reeds met het achter
wege laten van bedoelde extra-reservee
ring hebben vereenigd.
ad 3um. Een lid sprak als zijn meening
uit, dat B. en W- van den ernst van dezen
tijd niet voldoende zijn doordrongen en
achtte de begrooting niet te staan in het
teeken van een algemeen noodzakelijke
bezuiniging.
Een ander lid verklaarde, ondanks de
mededeeling van B. en W., dat bezuini
ging op allerlei gebied was verkregen, van
die bezuiniging niets te hebben kunnen
bemerken.
Veeleer zag hij een stijging dan een
daling Van uitgaven. De verlaging van de
Fabricage-begrooting was z. i. van weinig
waarde, was niet veel meer dan een be
zuiniging op papier, ter verbeteringen, in
vroegere jaren ingevoerd, thans tot verla
ging van de uitgaven medewerken. Het
zelfde geldt si. voor de verlaging van de
onderwijs-ultgaven, die grootendeels het
gevolg is van maatregelen der Regeering
of van de daling van het aantal leerlingen
op de scholen.
Gevraagd werd daarom door dit lid
een duidelijk résumé van hetgeen er in
werkelijkheid is bezuinigd-
Omtrent de richting, waarin de bezui
niging en versobering zich zouden moeten
oewegen, werden verschillende denkbeel
den geuit.
Meende een lid, dat de saianssen van de
hoogere ambtenaren een geschikt object
voor verdere bezuiniging zouden kunnen
vormen, een tweede lid verwachtte van du
benoeming van een bezuinigingsinspecteur
in dezen heilzame resultaten Een derde
lid, het overigens niet op den weg van een
Raadslid achtende te liggen om maatre
gelen tot bezuiniging aan te geven, was
van oordeel, dat men zou kunnen begin
nen met veel „franje af te knippen1', bijv.
door aan het personeel van de Brandweer
voor dienst op 3 October niet meer 200 a
300% van het normale loon uit te be
talen.
Een vierde lid betoogde, dat op de z i.
ondoeltreffende verzekering van werk
lieden tegen ziekte en ongevallen on
doeltreffend in zooverre, dat bij parti
culiere bedrijven een veel kleiner percen
tage zieken voorkomt dan bij de ge
meente met succes zou kunnen worden
bezuinigd, een betoog, dat door een andet
lid weder werd ontzenuwd met de opmer
king, dat aldus geen bezuiniging moge
lijk is, omdat de kosten dezelfde blijven,
ook al is het percentage zieken grooter.
Ten slotte werd door verschillende leden,
ofschoon andere leden de doeltreffendheid
daarvan weder bestreden bepleit de
wenschelijkheid van reorganisatie van
verschillende diensten. Als voorbeelden
werden genoemd:
}p, samensmelting van Maatschappelijk
Hulpbetoon, den Dienst voor Sociale
Zaken en den Geneeskundigen Dienst;
2o. samensmelting van Gemeentewerken
en Bouw- en Woningtoezicht;
3o. samensmelting van politie en brand
weer;
4o- inkrimping van het personeel der
poli lie door uitbreiding van de rijwiel- en
I.B .orbrigades.
liitusschen waren er ook leden, die
meenden, dat voor de gemeente met al
leen op het gebied der bezuiniging een
taak is weggelegd.
Zoo achtte een lid het ln dezen tijd
voor de gemeente een veel voornamere
taak het hulp bieden aan hen, die door
de crisis zijn getrolten, voorzoover dit niet
reeds door particuliere of kerkelijke or
ganisaties geschiedt, en wel door:
lo. ondersteuning in geld;
2o. werkverschaiiing, een bijzonder aan
te bevelen middel;
3o. ontslag, als algemeene regel, aan het
gemeentepersoneel bij het bereiken van
den pensioengerechtigden leeftijd;
4o. ontslag, als algemeene regel, aan
gehuwde vrouwen, met kostwinner zijnde,
ook bij geheel of grootendeels uit de ge
meentekas bezoldigde instellingen.
Een tweede üd meende, dat uit de cijfers
van de begrooting blijkt, dat de belangen
van de werkloozen met voldoende worden
behartigd; tegenover uitgaven van
f. 600.090 voor openbare veiligheid, plm.
f- 1.000.000.voor onderwijs en f. 800.000
voor openbare werken, staat slechts een
uitgave van f. 1.500.000.voor ondersteu
ning aan behoeftigen en werkloozen, een
verhouding, welke met den ernst van
dezen tijd met in overeenstemming is.
Ook naar de meening van een derde
lid wordt onvoldoende voor de noodlij
denden gezorgd; vooral nu de heerschende
toestand zoolang aanhoudt, wordt de nood
voor deze categorie ingezetenen steeds
nijpender.
Tegen besparing op verschillende nut
tige zaken had dit lid bedenking, omdat
door de heerschende tijdsomstandigheden
particulieren zich meer en meer van dit
terrein terugtrekken.
Ten opzichte van de salariskorting en
het stopzetten van openbarg werken nam
dit lid een standpunt in, hetwelk geheej
tegenovergesteld is aan dat van B. en W.
Z. i. toch zijn thans dergelijke bezuini
gingen in economisch opzicht met te ver
antwoorden. De crisis toch wordt naar het
oordeel van dit lid niet veroorzaakt door
een te weinig, doch door oen te veel aan
producten; door de bezuinigingsmaatrege
len wordt dus de onderconsumpüe be
vorderd.
Juist thans moeten, zoo ging dit lid
voort, zooveel mogelijk openbare werken
onder normale omstandigheden worden
uitgevoerd en is het geen tijd om allerlei
sociale voorzieningen af te breken, den
steun aan werkloozen te verminderen en
subsidies aan nuttige instellingen te ver
minderen of ln te trekken.
De gemeente behoort thans, aldus dit
lid, met kracht te protesteeren tegen
maatregelen der Regeering, welke de ge
meente in dit opzicht als het war in een
dwangbuis plaatsen, en zij kan er z. i. met
mede af zich zonder meer bij die maat
regelen neer te leggen. Integendeel, zij be
hoort zich daartegen te verzetten en dat
verzet moet, opdat het wanhopige van den
toestand beter tot uiting komt, met via
de Vereeniging van Nederiandsche Ge
meenten plaats hebben, doch rechtstreeks
door de gemeente bij de Regeering ge
schieden.
Een vierde lid was ten slotte van mee
ning, dat de begrooting blijk geeft van het
diepe verval, waarin het kapitalisme thans
verkeert.
Naar de meening van dit lid hadden B,
en W. juist moeten streven naar een ver-
hooging van de opbrengst van de belas
tingen, o.a. door wedennvoering van de
zakelijke belasting op het bedrijf, wijziging
van het tarief der personeele belasting,
gepaard gaande met invoering van een
sterke progressie; ook bezuiniging op het
bijzonder onderwijs, dat in vergelijking
met het openbaar onderwijs in een vrij
gunstige positie verkeert, was nog zeer
goed mogelijk geweest.
Hadden B. en W. deze maatregelen ge
nomen, dan zou er daarnaast van een al
gemeene salarisverlaging geenszins sprake
behoeven te zijn.
Antwoord van B, en W.
De gemaakte opmerkingen zooveel mo
gelijk op den voet volgend, ontmoeten wij
allereerst de bewering, dat de begrooting,
ondanks de mededeellng van ons College
van het tegendeel, niet sluit. De op deze
bewering gegronde critiek wordt geenszins
door de feiten gedekt en is dan ook ten
eenemnale onjuist. Daargelaten, dat ons
College in den geleidebrief met zonder
meer van een sluitende begrooting. doch
van een nagenoeg sluitende begrooting
heeft gesproken, kan deze critiek niet op
bouwend worden genoemd, daar zij berust
op omstandigheden, die bij de samenstel
ling van de begrooting nog bulten rekening
moesten worden gelaten, ten deele zelfs
onbekend waren.
De korting op de rijksuitkeering uit het
gemeentefonds kon en mocht niet ln de con
cept-begrooting worden verwerkt, omdat
toen nog slechts sprake was van een bij
de Staten-Generaal Ingediend wetsontwerp
omtrent welke lot en de gevolgen voor de
gemeentekas niets positiefs bekend was.
Dat wil echter met zeggen, dat wij dit
wetsontwerp nu maar eenvoudig negeerden
integendeel, klj hebben in den geleidebrief
aan dit wetsontwerp en de gevolgen voor
de gemeentekas alle aandacht geschonken,
opdat men in staat zou zijn den toestand
ln zijrg geheel zoo goed mogelijk te beoor-
deelen. Maar het zou wei zeer voorbarig
zijn geweest, indien enkel en alleen op
grond van een ingediend wetsontwerp cjl-
rect maatregelen tot dekking van een mo
gelijk verlies voor de gemeentekas, b.v. in
den vorm van verhooging van belastingen,
waren voorgesteld.
Hoe voorbarig dit wel geweest zou zijn,
toont de geschiedenis van het bedoelde
wetsontwerp aan
Het werd nj. door de Regeering, mede
naar aanleiding van de van verschillende
zijden gemaakte bezwaren o.a. van de
zijde van de Vereeniging van Nederiand
sche Gemeenten bij de op 10 November
1933 ingediende Memorie van Antwoord in
grijpend gewijzigd, in dien zin, dat de be
drijfswinsten vervielen als factor voor de
berekening van de korting, een wijziging,
die uiteraard voor een gemeente als de
onze van groot belang was.
Zij beteekende voor het dienstjaar 1934
een lagere korting van niet minder
dan f. 50.000, Het aldus gewijzigde wets
ontwerp werd, behoudens nog een enkele
verandering van ondergeschikt belang,
door de Tweede Kamer pas onlangs aan-,
genomen.
Aangezien thans in de redactie geen wij
ziging meer kan worden gebracht en er
geen aanleiding is om te verwachten, dat
de Eerste Kamer het wetsontwerp afwijst,
is nu eerst het oogenblik aangebroken, om
met de voorgenomen korting ook ln de be
grooting zelve rekening te houden.
Zooais wij reeds opmerkten verschilt het
bedrag dat over 1934 zal moeten worden
gemist, belangrijk van de som, die op de
basis van het aanvankelijke wetsontwerp
werd becijferd. Leidde die becijfering blij
kens den geleidebrief, tot een bedrag van
f. 178.148,44 waarvan 3/4 of f. 133.611,33 ten
laste van den dienst 1934, thans beloopen
deze bedragen resp. f. 111.342,77"/* en rond
f. 83.500.
Geheel onbekend ten tijde van het op
maken van de concept-begrooting was de
inmiddels door de Regeering genomen
maatregel tot vermindering van de rijksbij
drage in de lasten van de werkloozensteun.
De concept-begrooting met geleidebrief
werd in eindredactie vastgesteld in onze
vergadering van 12 October 1933. Op 23
October d.a.v. verscheen de ministerieele
beschikking tot vaststelling van een nieuwe
algemeene, alleen voor 1933 geldende rege
ling inzake de bijdragen van het Rijk in
ce kosten van steunverleening en werk
verschaffing.
Leiden zal, volgens voorloopige berekening,
naar de nonnen van deze regeling voor een
bijdrage van 45",o in aanmerking komen,
doch behoudt krachtens een overgangsbe
paling voor dat jaar het over 1932 genoten
percentage van 50. Den 4en November 1933
schreef de Minister van Binnenlandscne
Zaken vervolgens aan de gemeentebestu
ren, dat het in de bedoeling lag ook voor
1934 de berekening van de rijksbijdrage te
doen plaats hebben volgens algemeene
normen in den geest, als voor 1933 waren
vastgesteld, echter met uitschakeling van
de genoemde garantiebepaling.
Voorts deelde de Minister hierbij mede,
dat voor 1933 het Rijk een bedrag van 75V»
millioen gulden voor verdeeling unaer ae
gemeenten beschikbaar stelde, doch dat
voop 1934, met het oog op de zorgvolle om
standigheden der rijksfinanciën, slechts
op een bedrag van 46 millioen gulden
mocht worden gerekend, welk bedrag in
geen geval voor verhooging vatbaar zou
zijn. Hiermede werd geheel onverwachts
een nieuw gat in de begrooting geslagen,
ten bedrage van f83.600, een omstandig
heid Intusschen, die onder geen beding
eenigerlel critiek op de concept-begrooting
mag vormen, daar dit feit wel eenige
dagen voor den dag der vergadering van
de öecties, doch germmen tijd na de rond
zending van den geleidebrief publiek werd.
Het is dan ook zeer zeker niet in overeen
stemming met de chronologische orde der
feiten, thans met een verwijzing naar de
beide tegenvallers te beweren, dat oe
aangeboden concept-begrooting geenszins
sluit en dat het van meer wijs beleid had
getuigd, indien B. en W. de burgerij en het
gemeentepersoneel nog niet hadden ver
blijd met de mededeeling, dat in 1934 noch
tot belastingverhooging, noch tot een al-
gemeene salarisverlaging zal worden over
gegaan. Bovendien is den hier aan het;
woord zijnden leden blijkbaar ontgaan, dat
de desbetreffende mededeeling van den
Wethouder van Financiën de restrictie
„momenteel" bevatte.
Niet ter zake in dit verband is voorts
de opmerking van een lid, dat de in 1933
plaats gehad hebbende belastingverhoo
ging eerst in 1934 ten volle zal doorwerken
en dat daarom niet gezegd mag worden,
dat het resultaat der concept-begrooting
is bereikt zonder „belastingverhooging".
Gelijk vanzelf spreekt, is en kan met
onze mededeeling alleen bedoeld zijn, dat
niet opnieuw belastingverhooging behoefde
te worden voorgesteld.
Evenmin op haar plaats achten wij de
uitlatingen over zelfvoldoening of zelf
voldaanheid van ons College Inzake het
resultaat der ingediende begrooting.
Wij zijn haast geneigd ook deze opmer
kingen toe te schrijven aan een te vluch-
t.ge kennisneming van de begrootings-
stukken, in het bijzonder van den ge,ei-
aebrief, daar anders moeilijk een aanne
melijke verklaring is te vinden voor net
feit, dat de bedoelde leden de eenig mo
gelijke en duidelijke strekking van de des
betreffende woorden in den geleidebrief
over het hoofd zagen.
Deze woorde geven immers uiting aan
voldoening over net feit, dat den ingeze
tenen vooralsnog een nieuwe belastingver
hooging in dezen voor hen toch reeds zoo
zwaren tijd kon worden bespaard; geens
zins kunnen zij worden opgevat als het
steken van de loftrompet over eigen ver
richt werk.
Onze beschouwingen over de naaste toe
komst, waarin wij uitdrukkelijk de aan
dacht vestigden op de nog te verwachten
groote moeilijkheden zouden trouwens
kwalijk zijn te rijmen met een gedaenten
gang, ais de bedoelde leden bij ons College
veronderstelden.
Treffend als vorm van critiek op het
resultaat der begrooting is vervolgens de
opmerking over de winst van de gestichten
„Endegeest" c.a.
Afgezien hiervan, dat de desbetreffende
missive van Gedeputeerde Stalen ons pas
medio September 1933 bereikte, zijn de be
zwaren van Gedeputeerde Stalen tegen 't
maken winst ten bate van de gemeente
kas ontleend, niet aan het gemeentebe
lang, doch aan het provinciaal belang.
Hun standpunt is derhalve zelfs staats
rechtelijk niet verdedigbaar en wij heb
ben dan ook niet nagelaten tegen hunne
opvatting krachtig op te komen en het
goed recht der gemeente tot het maken
van winst binnen redelijke grenzen, te ver
dedigen.
Het is intusschen wel zeer voorbarig om
zonder de toallchtlng van ons College om
trent deze nog in behandeling zijnde zaak
af te wachten, maar dadelijk te conclu-
deeren, dat deze winstpost een twijfel
achtige post is.
Ongegrond is evenzeer de overweging
van een lid, dat het van sterker verant
woordelijkheidsbesef had getuigd, indien
ons College zelfstandig had beslist of een
algemeene verlaging van de salarissen a.
dan niet noodig was, in plaats van te
wachten op wat de Regeering als uitvloei
sel van het rapport der Commissie-Schou
ten zal doen- Deze klacht zou juist zijn,
indien ons College van meening was, dat
de salarissen hier ter stede, ln vergelij
king met elders, te royaal waren; inder
daad had in dat geval goed bestuursbeleid
geëischt, dat zelfstandige maatregelen
waren genomen. Evenwel ie ons College
die meening ten aanzien van de salarissen
in het algemeen niet toegedaan en er be
stond derhalve voorshands geen aanlei
ding om dergelijke op zich zelf staande
maatregelen voor te stellen. Inmiddels is,
zooals bekend is, de Ambtenarenwet 1929
gewijzigd met het doel een meer doeltref
fend, centraal toezicht (van de Kroon) op
de salarisregelingen van de lagere corpo
raties mogelijk te maken.
Nu zal het ook bij deze, onze opvatting
omtrent de salarissen, niet mogelijk zijn,
buiten beschouwing te laten wat de Re
geering, mede naar aanleiding van ver
schillende ln het rapport der Commissie
Schouten in overweging gegeven denk
beelden, zal besluiten.
Als onderdeel van den Staat zal Lelden
alsdan niet tegen het algemeene landsbe-
leid in kunnen handelen, doch in overeen
stemming daarmede behooren te blijven.
In dezen gedachtengang moet de bedoelde
zinsnede worden verstaan en eenig gevaar
voor de autonomie der gemeente, voor
welks behoud ook wij willen waken, lun
daarin derhalve niet zijn gelegen.
De critiek op de wijze, waarop getraoht
was de begrooting sluitend te verkrijgen, is
eveneens ongegrond, zoowel uit theoretisch
als uit practisch oogpunt.
Wij stemmen volgaarne toe, dat ln nor
male tijden elk begrootingsiaar behoort
te ontvangen het eventueel batig saldo van
den voor-vorigen dienst, ln casu 1934 dat
van 1932; wij verkeeren thans echter niet
in normale, maar in abnormale omstan
digheden, waarin buitengewone maatre
gelen, in strijd met wat anders als regel
gold, aan de orde van den dag zijn.
Een van die afwijkingen van den gg-
wonen regel is nu, dat over de verwachte
meerdere winst der Lichtfabrieken over
1933 en over een gedeelte der op dat Jaar
te boeken ontvangst uit de gemeentefonds-
belasting werd beschikt ten bate van 1934,
zulks in den administratieven vorm van
beschikking over een gedeelte van het ver
moedelijk batig slot van den dienst 1933.
Dit is niet ln strijd met de bcgrootings-
of rekeningsvoorschriften Er is geen be
paling in die voorschriften te vinden, die
een dergelijke overboeking verbiedt;
Ten overvloede zij nog opgemerkt, dat
overeenkomstig de voorschriften de ge-
heele winst der Lichtfabrieken op het be
trokken volgnummer van de rekening 1933
wordt geboekt, en eveneens de opbrengst
ter zake van de gemeentefondsbelasting ln
die rekening wordt verantwoord met in
achtneming van de gestelde regelen.
Wat de practische zijde van deze kwestie
betreft, herinneren wij aan de in den ge
leidebrief gegeven motiveering; wij schre
ven, nu ruim twee maanden geleden, dat
niet viel te zeggen, of en ln hoeverre de
werkelijke opbrengst van de Lichtfabrie
ken de raming voor 1934 zou overtreffen:
dat echter wel zekerheid bestond ten aan
zien van de opbrengst over 1933 en de
meerdere winst van f. 200.000 dus kon
worden beschouwd als reeds te zijn ver
diend en reëel aanwezig te zijn, en dat
dus termen bestonden die hoogere bate
ten goede te doen komen aan den
dienst 1934.
Ter toelichting van de uitkeering van
het bedrag van f. 35.555.— Inzake de gc-
meentefondsbelastlng wezen wij op de
vooral in de tegenwoordige tijdsomstan
digheden ongelijke verdeeling ten nadeele
van 1934.
Waar nu bovendien de algemeene re
serve tegenover de beide genoemde maat
regelen effectief in tact werd gelaten
hetgeen toch voor 1935 van groot belang
is gaat het o.l. niet aan, om ten aan
zien van de aangeboden concept-begroo
ting 1934 te spreken van een op papier
verkregen resultaat. Wij achten de door
ons voorgestelde wijze van handelen ook
thans nog ten volle gerechtvaardigd.
Of nu de begrooting de goedkeuring van
Gedeputeerde Staten zal kunnetn ver
werven, is ons uiteraard onbekend, daar
dit College naar eigen inzicht de begroo
ting beoordeelt- Wel mogen wij vertrouwen
dat ook Gedeputeerde Staten de prac-
sche mogelijkheden ln het oog zullen
houden en ln aanmerking willen nemen,
dat, wordt overeenkomstig het door hoogcr
gezag in overweging gegeven beleid de al-
emeene reserve onaangetast gelaten, in
dezen tijd dan zeker niet versterking van
de reserve behoeft plaats te hebben.
Bezwaarlijk kan men bovendien nog van
ons College verlangen, dat wij beslissin
gen, waarvan niet eens bekend is, of en in
welken geest zij worden genomen, in be
schouwing nemen en aangeven wat is te
doen bij niet-goedkeuring van de begroo
ting; daarover kan eerst worden geoor
deeld, wanneer een beslissing is genomen
en haar inhoud en gevolgen bekend zijn.
Evenmin kunnen wij antwoord geven op
de vraag, welke de houding van Gedepu
teerde Staten zal zijn ten aanzien van het
aanspreken van de algemeene reserve, om
dat een feitelijke beschikking over dat
fonds niet ls en ook niet wordt voorgesteld.
Het is overbodig op te merken, dat de
Inzichten van hooger gezag omtrent het
financlëel beleid ln het algemeen, daarbij
niet uit het oog kunnen worden verloren.
Wat ten slotte de hoogere raming der
baten uit de Leidsche Duinwater Maat
schappij betreft, te dien aanzien bestaat
bij het lid, dat over dit punt sprak, blijk
baar een misverstand: zoowel ln den ge
leidebrief, ais in de toelichting op den be-
grootingspost deden wij duidelijk uitko
men, dat op goede gronden mocht worden
aangenomen, dat de voor den watervang
reeds gevormde extra reserve In 1934 niet
behoefde te worden versterkt; waar wij
de reeds aanwezige reserve derhalve on
aangetast willen laten en haar voor de uit
breiding van den watervang beschikbaar
willen houden, is er geen aanleiding voor
de vraag, of de verbetering van den water
vang in eens niet meer noodig is ge
worden.
Over deze aangelegenheid werd inderdaad
niet vooraf het advies van Commissaris-
ren der Maatschappij ingewonnen; toen
het aanvankelijke concept der begvooting
met een tekort van eenige honderdduizen
den guldens sloot, moesten op korten ter
mijn dekkingsmiddelen wordeq aange
wezen.
Wij konden toen niet met al de ver
schillende commissies en colleges op ons
gemak vooraf overleg gaan plegen, om dan
rustig af te wachten, wat dat overleg ten
slotte zou opleveren. Wij streven er steeds
naar, de verschillende bij een zaak betrok
ken instanties zoo volledig mogelijk van
den gang van zaken op de hoogte te hou
den en het overleg zooveel mogelijk tos
zijn recht te doen komen, maar In geval
len als het onderhavige, waarin het om
spoedige beslissingen gaat, moet het col
lege van B. en W dadelijk handelend kun
nen ODtreden; indien wij dit niet deden
zou het nog veel langer dan thans duren,
eer de begroeting kon worden overgelegd.
W i