hlgisch stoomschip op de Engelsche kust gestrand - 40 jaar R. A. I. haar avonturier Jaargang LE1DSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON. Belgisch schip gestrand. Belgische stoomschip Charles José" strandde bij Slapton (Engeland). Door middel van eon reddingsapparaat werden de bemanning en de vrouw van den kapitein gered. De kapitein wilde aan boord blijven. TER GELEGENHEID VAN HET Ift-IARIG BESTAAN VAN DE R.A.I. hield het bestuur te Amsterdam een receptie. De voorzitter van den A.X.W.B., de heer Edo Bcrgsma, feliciteert den.voorzitter van de R.A.I.den heer Leonard Lang. «UITSCHE EX-KROONPRINS als gast op het bal van de vliegsportvereeniging in den Dierentuin te Berlijn. HET R1JKSDAGBR AN ui'ttüCES TE LEIPZIG. Torgler, tegen wien de doodstraf geëischt is, bij zijn verdediging. OM HET KAMPIOEN SCHAP van Nederland op de schaats voor vrouwen. Mej. Feitsema uit Hylaard reed de 140 M. in 16 3/10 sec. GEEN LAST VAN DE KOU. Groep vrou welijke studenten van de technische hoogesehool te Berlijn bij een veldloop door besneeuwde landerijen. IN HET GEZICHT VAN DE KUST GESTRAND. Een vrachtauto, welke een lading aardappelen uit de Rijp over het ijs naar Marken bracht, zakte bij Marken door het ijs. 1 eprvl?e uit den Dertigjarigen Oorlog. Oorspronkelijke schets van G. P. BAKKER. oovSvS? ^ti verlangde naar dat za- iar mS. "oh"' dacht ze, „als ik hem riang a? dat dt naar zijn liefde Jf hem maar mocht zeggen, gJljrcj}ts in stilte .bid voor zijn ge- i rrZÏ 1 de scheidsmuur tusschen vallen". "tep- fdr*d zaten ze bij elkaar. Ieder ver in sterirl e,n gedachten, maar onbewust Um ^elegemeenschap voelend. 1 en 200101 Annette met Ru- mj "™oi°r klopten, omdat 't oogen- L^AnnettA"1 onderhbud aangebroken was. fcfiie «ji, sprak Saxon, „wil je voor !h Jfn°D een vermomming bedenken, t onta.2?, er niet het minste gevaar nj»t bestaat? De mogelijkheid len ""gesloten, dat hier bezoek zal :er w ,,daten van Von Pappenheim iul'i. natuurlijk niets, evenmin ?Jaar we moeten de grootste I lheld acht nemen. Von Pap- 1 aem 1 Wn ''awe man. Rudolf weet, 1 te doen staat". „Maar Saxon. eigenlijk heb je geen en kele reden zoo ongerust te zijn. De luit kan meegenomen zijn door een willekeurige persoon, die niets van de gebeurtenissen weet", meende Marion. „Die mogelijkheid bestaat natuurlijk", antwoordde Saxon. „Maar iets waarschuwt mij op mijn hoede te zijn. Ik kan dat niet nader uitleggen". „Kunnen we dan niet samen vluchten?" vroeg ze. ..Neen neen, niet meer; de herberg kan reeds onder bewaking staan. We moeten een beter oogenblik afwachten. Misschien dezen nacht, als het donker is. Ik zal pro- beeren een goed plan te bedenken." Hij gaf haar de hand. „En nu, Mardon, -het kan zijn dat ik moet vertrekken. Als het afscheid onverwacht komt. denk er dan aan, dat ik zoo gauw mogelijk terug zal komen. Je kunt Rudolf en Annette vertrouwen, zooals je het mij hebt leeren doen". Hij reikte haar de hand; zij beant woordde zijn druk en zei zacht: „Saxon, ik onderwerp mij blindelings aan je bevelen. Ik weet. dat ik mijn lot veilig in jou handen kan leggen. Maar denk aan jezelf, je bent gewond". Hij boog zich over haar hand, drukte er zijn lippen op en zei: .Princesse. toujours votre serviteur" (Prinses, altijd uw dienaar). Een glim lachje verhelderde haar gezicht en met een teeder blosje antwoordde ze lachend: „Cher chevalier, je ie sais". (Mijn waar de ridder, dat weet ik). Maar toen ze in haar kamer was, druk te ze een hartstochtelijken zoen op de plek. die zijn lippen hadden aangeraakt en brak in snikken uit. radeloos van smart en berouw. Toen Annette aan de deur klopte, her stelde zij zich met groote zelfbeheersching. „Freule, uw vermomming is klaar. Ik kan u geen voorname plaats in de wereld geven, maar het zal veilig zijn". „Annette!" antwoordde ze, „de eenvou digste plaats is niet altijd de ongelukkig ste. Ik zal doen, wat je ook besloten hebt" en ze dacht er niet aan, dat haar eens zoo fiere trots verdwenen scheen. HOOFDSTUK XVIII. Stofwolken vlogen op boven den land weg. Paardehoeven konken. Staal kletterde Rudolf zag voor het venster een eska dron huzaren rennen in hollende vaart. Plotseling werd halt gehouden. Een wachtmeester met acht ruiters drong door in de bosschen. De overigen vervolgden hun rit naar de herberg. „Afstijgen", klonk het commando. Ru- dolf haastte zich achter de tapkast en was druk in gesprek met een der knech ten, toen een jonge officier de gelagzaal binnentrad „Schenk mij een beker Rijnschen wijn en bedien mijn manschappen buiten van bier", klonk het bevel. De ruiters hadden hun paarden vast gebonden aan de palen en zich vroolijk neergezet op de banken, die voor de her berg stonden. De luitenant ging aan een tafel in de zaal zitten. „De wijn is goed", merkte hij op. „Waard, heb je hier de laatste dagen ook verdachte personen gezien?" vroeg hij. „Er komt hier altijd van allerlei slag volk. Wat verstaat u onder verdacht? Wie zoekt u?" „Een zanger, een troubadoer met een luit en een vermomde dame". „Neen, kapitein. Zulke reizigers zijn me niet opgevallen. Maar een paar uren ver der aan den anderen kant van den heu vel is een zeer druk bezochte herberg". De luitenant tikte tegen de ruit. Een wachtmeester en twee huzaren versche nen op het tooneel. De wachtmeester, een oude militair met een lange grijze knevel, keek Rudolf on derzoekend aan. „Waarachtig, als dit de oude Rudolf niet is", sprak hij, liep naar den herber gier en schudde hem hartelijk de hand. „Jörgen, kerel, leef jij nog?" „Gezond als een vlsch. Maar hoe kom jij hier in een herberg verzeild?" „Toen do hertog Von Friedland afge dankt werd, heb ik ontslag genomen en ben met Annette getrouwd, je weet wel, onze marketenster. Wij houden, zooals je ziet, hier de herberg", „Man, jij hebt op een goed paard gewed". De luitenant luisterde met ongeduld naar dit gesprek. „Maar hoe kom jij bij de huzaren? Ben je lichtgewicht geworden?" vroeg Rudolf. „Wachtmeester, ben je klaar met je praatjes?", klonk scherp de stem van den luitenant. „Je zietwilde Jörgen vervolgen. „Wachtmeester". „Tot uw orders luitenant!" „De dienst tegenwoordig vervolgde hij zijn ge sprek met Rudolf. .Huiszoeking", brak de luitenant barsch af. „Waard, ik hoor dat je in dienst bent geweest, dan behoef ik je niet uit te leg gen, wat ik met huiszoeking bedoel. Ik vraag: heb je verdachte lieden geher bergd. Als je tracht mij om den tuin te leiden, zal de roode haan kraaien". „Dat zou zeer onverstandig van u zijn, kapitein. De herberg is het eigendom van vorst Wallenstein, hertog van Friedland; ik ben slechts de pachter. Ik zg] u de papieren toonen" en hij wilde zich ver wijderen. „Niet noodig, blijf", sprak de officier op iets minder bruten toon. „Heb je gasten?" „Slechts één. Een kapitein van het leger van den hertog, die hier sinds eenige da gen verblijf houdt." „Ga voor", .(Wordt vervolgd)j

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1933 | | pagina 5