LEIDSCh DAGBLAD
rgang
Donderdag 9 November 1933
No. 45
IRTISNIEUWS
IIUCD
door
3. J. VISSCHER.
In 't Apenhuis.
menschen van een jongen
s zoo vlug als een aap", dan
daarmee: „Hij is bijzonder
bken daarbij aan de vlugheid
tdigheid, waardoor wij, apen,
meeste dieren onderscheiden.
voor mij zelf, dat ik het zeg-
naar toen ik nog een kleine
[was. muntte ik volstrekt niet
fcheid.
heerlijk, dat de boomen in
Ijk bosch op het eiland Suma-
pt bij elkaar stonden. Dat was
als we een tochtje moesten
jdcn grond kwamen we zelden
rde mij altijd doodbedaard van
loom naar den anderen.
Ie wel. dat moeder zé:- .Jan!
je hoofd in den hoogen palm-
n moO'e kokosnote-Klim eens
oven en gooi er dan een paar
n Ik begin trek te krijgen in
ten."
i ik te rekken en te geeuwen
schuin naar boven, alsof ik
!e kokosnoten wel vanzelf naar
iden komen.
ar zitten, luiwammes! Ik zal
o" zei moeder dan en ze vloog
am op.
waarvoor je gced zou zijn?"
in keer. „Je zou op je plaats
pension voor apen. Eten en
ilapen op je tijd en den heelen
tje luieren, dat zou je op den
vallen!"
el wat jaren geleden, dat mijn
fir dit tegen mij zei. Ik ben nu
aapje meer, maar een flinke
uderde orang-oetan, met een
n baard, die er zijn mag en ik
ad hoewel niet uit vrijen wil
een pension voer apen. ni.
i van „Artis", de Asmterrtam-
rde
r niet van, om oude koeien uit
halen en daarom zal ik maar
r de manier, waarop ik gevan-
i ik zal ook niets vertellen van
n boord ln een flinke, ruime
zeren trahes en teen de boot
am voor den wal kwam werd
en ai opgetild en op een
gezet: ..Na een heerlijk ritje
"r den hoofdingang van Artis.
d op alles wat ik zag en voor-
r binnen ging, zag ik in een
den overkant allerlei lekkers;
boven de deur te lezen: „Apen-
-kjes, klontjes voor de apen!"
r wel dadelijk naar toe gewild
ervelende tralies I
aat riepen een paar vrouwen
met gevulde zakjes in de
Mootjes! Wie wil er apen-
pen?" ik had wel naar buiten
gen, maar dat kon ik natuur-
jjhet.grcote hek opengemaakt
ent mij langs lanen van prach-
naar mijn toekomstig verblijf.
ik groote, viervoetige dieren
met één en twee bulten; ik kende ze niet.
Die kwamen op Sumatra niet voor. Wie ik
wél kende, das walen de papegaaien ten
minste een paar scorten, want er waren
er heel wat Zij zagen mij en schreeuwden:
„Hé! Daar heb je een orang-oetan! Hoe
gaat het thuis? Hoe is het in Langkat
gesteld? Ben je al lang :r. Holland'"
Ik gaf geen antwoord. Ik heb nooit veel
met die kakelende, jjrenkerige klanten op
gehad. s»
Ik werd naar het voor mij bestemde
verblijf gebracht Ik kreeg ln ons pension,
of het z.g. Apenhuis, een ruime zitslaap-
kamer. De voorwand was van dik glas, met
uitzicht op een none breede gar.a De zij
wanden waren geheel dicht, maar de
achterwand was van ijzeren traliewerk.
Aan die zijde was een achterkamer en
dwars daar diorheen had ik uitzicht op
den mooien tuin, waar ik zoo pas door
gekomen was.
Mijn verblijf was flink hoog en er be
vond zich een klimstok, een touwladder en
een liggende doode boom. met eeniee
dikke takken. ..Juist!" dacht ik, ..dat zijn
miin toestellen vcor kamergymnastiek".
Ik ging een paar keer kopieduikelen en
toen zag ik. dat er aan den voorkant
iemand met blijkbaar welgevallen door de
ruit naar mij stond te kijken,
Weet Je, wie dat was? Dat was mijn
oppasser Diezelfde man maakte even
daarna een luikje epen en in een hoekje
op den grond zette hij een bakje met
meik en ook leede "lij er twee banv-pn bij
Toen ging hij weg. Een poosje later kwam
hij terug en nu waren de bananen ook
weg en de melk was eveneens verdwenen.
Om de waarheid te zeggen: in 't begin
was ik verwaand genoeg, om te denken,
dat hij alleen voor mij aangesteld was en
ik beschouwde hem als een soort huis
knecht. of heerenknecht, of hoe Je hem
dan neem en wilt.
Van die dwaling werd ik weldra ge
nezen. want daar zag ik in een donkeren
hoek van de aangrenzende achterkamer
iets bewegen en.-.aar kwam zoowaar 'n
andere orang-oetan. oneeveer van mijn
grootte, op het traliewerk af. t Was een
dame, ook van Sumatra, en zij vroeg mij
in mijn moedertaal, of ik een goede reis
gehad had. Oo fluisterenden toon soraken
we een poosje met elkaar Ik vroeg Inlich
tingen omtrent den „huisknecht" en die
mocht de antwoorden niet hooren. Maar
mijn buurvrouw zei al heel gauw: ..'t Is
geen hulsknecht: hij is onze oppasser en
hij houdt met behulp van een paar jongere
bedienden toezicht op alle apen, die hier
in huis zijn."
„Zijn er dan nog meer apen?" vroeg ik.
„Of er nog meer zijn?" zei buurvrouw
verbaasd. Ze behoefde niets te zeggen
want daar hoorde ik op korten afstand
een geweldig geschreeuw en gegil. .Ken ]o
dat geluid?" vroeg buurvrouw lachend.
„Ik zou zeggen", zei ik „dat het een
Sl'mang was. zoo'n zwarte langarmaap,
ook uit Sumatar.
„Juist! Dat is het ook en
„Hoep! Hoep! Hoep!" werd er geroepen.
„Een wouwou?" vroeg ik.
.Precies! Je kent je oude landslieden
nog goed. En kijk nu ens door Je voorruit,
naar links en naar rechts. Zeg mij dan
maar wat Je ziet. dan kan ik Je misschien
wel vertellen, wat het is."
Ik deed het en dadelijk riep ik:
„O hé! Dat heb lk nog nooit gezien!
Hier schuin over woont een spierwitte
aap!"
,X>at is een albino. Kijk maar; hij heeft
roode oogen. Die komt van 't eiland Java.
„En daarnaast een pikzwarte!"
„Een moor-aap van Celebes! Kijk nu
eens den anderen kant uit!"
,Hè! Neen maar! Ik dacht, dat het een
rat was en het ls toch een aapje. O, wat
een kleintje!"
„Dat is een zwartoor, Ouistltl, de klein
ste apensoort van de heele wereld.'
„En het kleintje, dat naast hem zit?
Precies een doodshoofd!"
„Goed bekeken! Daarom woidt hij ook
het doodshoofdaapje genoemd."
„Wat gebeurt daar achter u in rt"n
tuin?" vroeg ik op eens „Kijk die men
schen eens loopen! Zou er rmsscnien een
aap in 't water gevallen zijn?"
„Neen!" lachte buurvrouw, „t Is heel
wat anders! Nu moet Je goed kijken. Daar
gaat onze oppasser. Zie Je hem?"
„Ja, ik geloof dat hij zijn zoontje aan
de hand heeft."
„Neen! dat is zijn zoontje niet. Dat is
Tommy, de chimpansé. en dus ook een
aap. Kijk! Nu gaan ze naar het grasveld
en alle menschen staan erom heen. Die
Tommy kan op een stoel gaan zitten, en
uit een beker drinken en dan schenkt hij
zichzelf melk in uit een kannetje, en hij
kan hobbelen op een hobbelpaard, en op
een trapje klimmen. Dat vinden de groote
menschen en vooral de kinderen eenig
om te zien en dan staan ze te lachen, dat
ze bijna omvallen. Tommy vindt dat spel
heerlijk. Och! Spelen doen rie meeste apen
graag, maar je moet ook eens zien, wat een
massa koekjes en biscuitjes en apen-
nootjes hij krijgt. Maar de oppasser zorgt
ervoor, dat Tommy er niet te veel van eet.
Wat er over is. wordt onder de andere
apen verdeeld.
Tommy ls dol op dat speeluurtje. De op
passer laat het nooit te lang duren, en
telkens laat hij zijn leerline een nons
rusten. Weet Je, wat lk er van denk? Ik
houd er voor, dat Tommy studeeri voor
mensch en dat hij later ook nog tens op
passer hoopt te worden, maar ik geloof
nooit, dat hij het zoo ver zal brengen!"
Toen dat spelletje buiten afgeloopen
was, werd Tommy weer binnen gebracht
en kwamen de menschen mij bekijken. Ik
moest heel wat hooren!
„Precies een oude manl Wat een rood
creatuur! Wat een platte neus heeft hij!
Wat zit hij te loeren! Nu is hij zeker
kwaad!" De menschen bevielen mij niet.
Maar één ding is gelukkig: ik heb niets
met hen te maken Wél met den oppas
ser en dat is een beste man. Hij Houdt
van mij en ik begin al van hém te houden
Hij geeft mij heerlijk eten en drinken, alles
op zijn tijd en hij zorgt voor mij, alsof hij
mijn vader was.
Daarbij ls mijn kamer heerlijk ver
warmd. Ook daarvoor zorgt de oppasser.
Recht tegenover mijn woonvertrek
hangt het portret van Sultan, een orang-
oetan, die hier op zeer hoogen leeftijd ge
storven is. Ik ben veel jonger dan hij was,
maar als ik het mag houden zooals lk
het nu heb. zou het mij niet verwonderen,
of lk zal het hier ook nog Jaren en jaren
kunnen uithouden.
(Nadruk verboden.)