laargang Donderdag 2 November 1933 No. 44 Ije en de groentesoep. zat met een boos gezichtje aan dat gebeurde maar heel zelden, lêtje was een lief en vroolijk kle.n lat flink en gezond was. Ja, Joostje jgezcnd, dat hij, vooral aan tafel, |nger had en nooit zei: „Dat lust noeder". vonden vader en moeder het al emd, dat Joostje nog geen hap feten van de heerlijke groentesoep, der hit de soepterrine op zijn lad geschept. Ije geen honger, baasje?" vroeg vandaag heel den dag op bezoek t, die anders altijd heel beleefd iide, als men hem iets vroeg, zei Ihudde alleen zijn noofd en bleef Jaar de soep en zijn bordje staren. |daar begTepen Joostje's vader en niets van. hij kuren?" dacht vader, beder keek bezorgd haar jongen |vroeg„Wat heb je, Joostje? Toe eh eens aan je soep! Kijk toch, I groenten er in ronddrijven kind ik juist niet lekker", pruilde Jen hij schoof zijn bordje wat weg. |u eerst al die dingen er maar uit! liet de „gehakjes". die lust ik I' Nu zaten dien dag voor de eerste tukjes prei en fijngesneden uitjes pep. omdat oma die geurige dingen at, maar die Joostje nog nooit |soep had aangetroffen. Hij begon weer met te zeggen: „Ik lust ep met „gehakjes" er in. moe- f met alles er in, of heelemaal geen st" zei vader. Zoo kreeg toen dien (>stje geen soep. ostje de taai der groenten, die in dreven, had kunnen verstaan, zou 1st heel verbaasd zijn geweest. Want Ijks had hij gezegd: Neemt u eerst Idingen er maar uit, of de selderij tot de doperwtjes: „Wel, wel. en houdt die jongen toch wèl veel van ons houdt hij erg veel", zei- erwtjes. ons eet hij zelfs op, als we nog liockt zijn" beweerden de worteltjes. Zijn jullie gekookt en ziet hij ons gezellig in de groentenschaal bij- kn vindt hij ons toch ook wel fijn, ■fluisterden de blaadjes peterselie lde kervel en de prei spraken een Ie mee. En de stukjes bloemkool len alleen hun witte kruintjes, als hoe beleedigd zij zich voelden. IJoostje ook hen niet wilde eten. pukjes ui hadden een poesje rustig ferd naar het gesprek der andere Jen. Eerst toen allen zwegen, begon lein uitje, dat niet was doorgesne- ftert eens, ik weet iets, waardoor t ons voortaan wèl zal willen eten Ijij die altijd zoo erg uiig (grappig) pal natuurlijk wel weer een grapje Pen" sprak nichtje Prei. heelemaal geen grapje, hoor nicht" kleine uitje. J wil jullie alléén voorstellen, den die het land aan ons schijnt te hebben, vannacht, als hij slaapt, een be zoek te brengen. Wij allen, die nu in dit bordje soep bijeen zijn, zullen tot hem gaan en hem vertellen „Hoe zullen 'we tot hem gaan?" viel een stukje bloemkool in. „Op onze voetjes, die Klaas Vaak ons wel voor dezen nacht, zal willen leenen", legde het uitje uit. Allen vonden het voorstel van 't kleine uitje nog zoo kwaad niet. Vooral omdat het grappige, kleine ding beloofde, zoodra Klaas Vaak kwam, hem voor hen allen "n paar voetjes te leen te zullen vragen. „En we krijgen ze beslist", zei hij. Dien nacht, toen Joostje reeds lang sliep, en Klaars Vaak met zijn nu geheel leegen zandzak wilde heen gaan. deed het kleine uitje hem de zéér ongewone vraag, hem en de andere groenten uit Joostjes soepbord een paar voetjes te willen lee nen voor dezen éénen nacht. Endit gebeurde toen werkelijk! Achter elkander liepen ze naar boven. Ook Joostje was dien avond, denkende aan de door hem zoo versmaadde groentesoep, naar bed ge gaan en toen de groenten uit zijn soepbord trippelende op hun geleende voetjes, zijn kamertje binnenkwamen, droomde hij juist van de stukjes ui en prei, waarvan hij heelemaal niet hield. Ja, hij drcomde zelfs luid, hij riep: „Bah, jij vieze ui! Ga uit mijn soep! Je ruikt heelemaal niet lek kerEn jij óók niet, prei!" „Hoor je dat?" fluisterde nichtje Prei tot haar neef Ui. „Wacht maar. nichtje", stelde het uitje haar gerust. „Hij is nog wat boos op ons. Maar ik breng hem wel weer in zijn hu meur." „Luister toch eens, Joostje", begon hij tot het slapende ventje, „we zijn gekomen om. „Ga toch weg, jij nare groente uit de groentesoep!" riep juist weer Joostje heel bo:s uit. „Ga dadelijk wee. of ik overrijd jullie met mijn nieuwe auto. „Dat zul je toch niet doen. hè Joostje", begon nu heel vriendelijk een worteltje. „We zijn toch zoo goed voor je. Zelfs eens, toen je ziek was en geen vruchten mocht eten, maar wèl worteltjes, nou toen vond je ens heel lekker. Weet je dit nu heele maal niet meer?" „Ja, dat weet ik nog best, hoor", zei Joostje. „Maar toen lagen die worteltjes niet in de soep." „En zijn wij dan niet gezond en voed zaam?" vroegen de doperwtjes. „En toen je ons op een dag naast een haring zag liggen en je moeder den haring op de koffietafel neerzette, wie vroeg toen het allereerste: „Moeder, krijg ik óók een stukje ui?" vroeg het kleine uitje?" „Ja, dat vroeg ik ook," stemde Joosje toe. „Maar toen lag je niet in de soep.Je lag toen naast den haring, en Je smaakte zoo lekker zuur. „Zuur of niet zuur," zei het uitje. „Een ui blijft altijd een ui. En zelfs al leg je ons in jam of stroop, onzen heerlijken geur be houden wij altijd." „Ga heen. jij met je heerlijken geur!" bromde Joostje nijdig. „En mij plukte je, toen ik nog in het peterselie-bed stond," vertelde een takje peterselie. „Lag je toen in de soep. naast dien ui, dan zou ik je stellig niet geplukt hebben," zei Joostje „Maar van mij hield je toch altijd heel veel, Joostje," begon heel vriendelijk de bloemkool „En ik lag toch óók in de soep, die je niet wilde eten „Ik houd nog heel veel van je," zei Joostje. „Gestoofd, en met een sausje be dekt, smaak je heerlijk. Maar je lag zoo dicht bij die akelige dingen, die zoo naar ruiken, en daarom at ik je niet „O, hij bedoelt ons!" riep vroolijk het kleine uitje, tot de stukjes ul en de preitjes. De prei kreeg toen op eens oók een vroo- Hjke bui. Ze begon te dansen en de andere preitjes dansten, op hun van Klaas Vaak geleende voetjes, met haar mee. En de ul. die al heel uiig van zichzelf was, werd door hun gedans nóg uiiger, en wel zóó, dat hij een versje maakte op het wijsje van een bekend ulenliedje. En hij zong zóó luid, dat Joostje, of hij wilde of niet. de woorden wel moest verstaan: „Joostje, Joostje, hoepla hoep Domme Joostje lust geen soep. Hoepla, hoepla, hoep, Joostje krijgt geen soep!" Aangevuurd door Uitjes vroolijke liedje, begonnen nu alle groenten, dansende op hun geleende voetjes, te zingen: „Hoepla, hoepla, hoep, Joostje krijgt geen soep!" Ja, ze werden op het laatst zóo vroolijk, dat zij over en om Joostje's hoofdkussen gmgen dansen. Dit vroolijke gedoe deed toen al spoedig Joostje's booze bui verdwijnen. Hij werd toen óók weer vroolijk, klapte van pret in zijn handjes en riep: „O, ik wist echt niet, dat uitjes en preitjes zoo grappig konden zijn!" „Zul je dan voortaan altijd je soep op eten, als daarin ook uitjes en preitjes zijn?" vroegen de bloemkool en de wor- teltjes „Een héél bord vol soep eet lk morgen op!" beloofde Joostje. „Dat is best, best!" zongen toen weer de groenten. „Dan zijn we allen weer heel tevreden en blij!" Dansend op hun geleende voetjes ver lieten alle groenten toen weer het ka mertje. Buiten, waar het nog heel donker was, wachtte hun Klaas Vaak. Die kreeg toen de geleende voetjes weer terug, stopte deze in zijn leegen zandzak en ging heen. In den kelder stond nog de half met soep gevulde soepterrine. Daarin keerden toen alle groenten terug en daarin bleven ze rusten tot dien middag. Toen werd de soep gegoten in een pan; de pan werd op het vuur gezet, en daarna kwam weer de soep in de soepterrine op tafel. En Joostje deed werkelijk, zooals hij dien nacht in zijn droom aan bloemkool en worteltjes had beloofd. Hij at zijn bordje keurig leeg, zelfs al vond hij de uitjes en preitjes niet zoo héél lekker, en nooit zei hij weer: „Ik lust alléén soep met „ge hakjes" er in!" 1) gehakt-balletjes. (Nadruk verboden). o- TANTE JOH.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1933 | | pagina 13