Het ongeluk met de militaire vliegtuigen te Lienden
74,le Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
FEUILLETON.
De Moord op Abbotshall
COEHOORN VAN SMINIA.
LUITENANT JIIR. A. .1. M. VAN
De vliegtuigramp in de Betuwe.
De beide boven Lienden tegen elkaar gebotste militaire vliegtuigen Beide toestellen zijn totaal vernield De vier inzittenden
werden op slag gedood.
De veenbrand te Emmen-Erf scheidenveen.
Arbeiders in den verstikkenden rook bezig het vuur, dat over een oppervlakte van twee bij twee K.M. woedt, te blusschen.
SERGEANT-VLIEGER W.
HARDEVELD.
SERGEANT-MAJOOR VLIEGTUIG.
MAKER A. G. VERMEULEN.
Een Detective-verhaal
door PHILIP MAC DONALD.
Geautoriseerde vertaling door H. A. C. S.
38)
HOOFDSTUK XII.
Bewijsstukken.
De deur van de cel viel dicht achter
noyd. Deacon stond, in zijn vollen om-
yang van zijn stoel op om Anthony te
®J°S!:en' schudden elkaar de hand.
t Duurde niet lang dat ik om Je hull-
he grinnikte de misdadiger. „Neem den
stoel Ik zal wel op het bed zitten".
keek, terwijl hij zat, de cel
J™"- Er waren de stoel, waarop hij zat,
net bed op rolletjes, 'n tinnen waschtafel,
een plank, een handkoffer van Deacon,
en, in een hoek, een pak van dik bruin
papier-
gezellig, broeder, vindt je niet?"
■uth COn Skmlachte. „Ik baad me ln weelde.
3 ^hfen hier heel blij mee geweest
indertijd, toen we ln die ellende
ln Frankrijk. Ik zou je willen vra-
tou je geen lust hebben om mijn
mif,?.?.!650 enis te schrijven? „Enkele
Ldadigers, die ik gekend heb: nummer
Jo uü. Tl11 ra°°rdenaar van AbbotshaU"
Je kent die verhalen".
Anthony lachte. „Nou, je vat het nogal
•lij k op. ik ben bang, dat ik afwis
selend in woede en neerslachtieheid zou
verkeeren."
Een oogenblik ontmoetten Deacon's
blauwe oogen de zijne en Anthony zag er
een soort van wanhopige angst in. Maar
slechts voor een halve seconde. Daarna
was er weer de oude. lachende blik. Meer
dan ooit voelde Anthony bewondering
en een wanhopend verlangen om dezen
reus van een man uit zijn kleine cel te
bevrijden; hem weer vrij te krijgen
even vrij als de warme, gloeiende stralen
van de ondergaande zon, die door het
getraliede venster binnengedrongen en een
breede streep van goud teekenden op den
vuilen vloer. Maar om hem er uit te krij
gen, moest hij werken
„Hoe ls het met die vingerafdrukken?"
vroeg hij plotseling.
„Je hebt mij in je macht", zei Deacon.
„Dat is het meest wonderlijke van dezen
geheelen hocus pocus. Wat denk jij er
van?"
„Zij hebben zeker," zei Anthony, „een
luchtje van hocus pocus Sinds ik weet,
dat ze van jou zijn en dat jij Hoode niet
vermoordde, geloof ik, dat zij dat moe
ten zijn. Maar heb je de houtvijl gezien?"
„Ja. Bij het verhoor".
„Nooit tevoren?"
„Voor zoover ik weet niet ouwe heer.
Heusch ik kan bijna zweren „nooit".
Maar ik ben de grootste ezel op 't punt
van werktuigen. Een figuurzaag of een
heiblok, ze zijn precies hetzelfde voor mij"
„Heb je op het handvat gelet?" vroeg
Anthony.
„Met belangstelling, omdat zij zeiden,
dat er het merk van mijn klauw op zat".
„Heb je het ooit tevoren gezien? Los,
bedoel ik".
Deacon schudde zijn hoofd „Nooit." Hij
zweeg, zeide daarna; „ik vermoed, dat
deze vingerafdrukken van niemand anders
kunnen zijn?"
„Ik ben bang van niet," zei Anthony. „Je
weet, het is zoo goed als bewezen dat geen
twee menschen dezelfde vingerafdrukken
hebben. Zij vergeleken die op het hout met
die op het stuk papier dat Boyd je liet
vasthouden en hun deskundigen maken
geen fouten. A propos, ik vermoed, dat je
je hebt gerealiseerd, bij het verhoor, hoe
ze je gesnapt hebben?"
Deacon glimlachte. „Niet bij het verhoor,
broeder, maar op het oogenblik zelf. Ik
heb veel te veel snap—den-moordenaar-
verhalen in mijn tijd gelezen om niet te
weten wat een speurhond wil, wanneer hij
mij een stuk papier in handen geeft, en
vraagt, of ik het ooit gezien heb. Maar het
kon mij niet schelen op dat oogenblik, be
grijp je, omdat ik niet wist van die ver
vloekte vijl. Ik vraag, Gethryn, zijn we
gek? Of is het alles een bloedige nacht
merrie? Ik verzeker je, dat ik den baas
niet vermoord heb, en toch, t ding, waar
mede hij gedood is, is vol van mijn vinger
afdrukken! En voorzoover ik weet zag ik
het moordwapen nooit tevoren! 't Hopt
niet, is het niet?"
„t Is zoo," zei Anthony. „Verdomd, ik
zal het laten kloppen. Maar, wat weet je
van de onvergetelijke Vanda?"
Deacon floot. „Hoe kwam je daar ach
ter?" vroeg hij verbaasd.
„Je kent mijn methodes, beste Deacon.
Maar wat weet je van Vanda? Behalve het
feit, dat zij de meest wondervolle danseres
van alle tijden is?"
„Iets weten doe ik eigenlijk niet. maar
ik heb een klein, listig vermoeden, dat zij
het liefje was van den baas."
„Dat was zij. Maar, daar je niet werke
lijk iets weet, maak ik er uit op, dat je mij
hierin niet verder '-elpen kur.t,"
„Jammer niet. Aan den eenen kant is
mijn vermoeden gegrond op iets, dat toe
vallig gebeurde, en aan den anderen kant
heb ik niet 't flauwste idee, waar je naar
toe wilt."
„Zij willen dat allen zeggen," zuchtte
Anthony. „En het is juist, wat ik zou wil
len, dat iemand mij vertelde, 't Doet er
niet toe, wij zullen doorgaan met de
bewijsstukken. Heb je dit ooit gezien?" Hij
nam uit een volle zijzak een klein papie
ren pakje, maakte het open, en gaf den
inhoud Deacon in handen.
Het v/as een knoetje vuil, zwart bevlekt
zijden koord. Nieuwsgierig schudde de ge
vangene het uit elkaar en liet het eene
einde op den grond vallen. Hij zag nu, dat
het op bepaalde afstanden geknoopt was,
over de geheele lengte, die meer dan zes
tien voet was.
„Zag het nooit in mijn leven." Hij"keek
op naar Anthony. „Wat ls het?"
„Blijkbaar een lang zijden koord," zei
Anthony, „met, wat je waarschijnlijk zeg
gen kunt, knobbels er op."
„Ik bedoel: waar vondt je het? Wat be-
teekent het?"
„Ik vond het," zei Anthony langzaam,
„in je slaapkamer op Abbothshall."
„Wat?"
„In Jouw kamer. Op een richel ln dien
wondervollen ouden schoorsteen, ongeveer
zes Inches hooger dan de schoorsteenman
tel. Vandaar de vuilheid. Ik kan zien, dat
het koord eens wit was, en nog niet zoo
lang geleden."
Deacon staarde op den grond. „Nou, het
is of het daar ln den schoorsteen geweest
is sinds ik in het huis kwam in Mei was
dat of anders is het daar ingebracht. Ik
heb het nooit vroeger gezien."
„Goed." Anthony wond het koord op,
wikkelde het in het papier en stopte het
pakje weer in zijn zak.
„Maar wat beteekent dat beestachtige
stuk touw? Wat heeft het met mij of met
jou of met iets van deze geschiedenis te
maken? Vertel mij dat!"
„Zal ik niet," zei Anthony. „Ik ben er
zelf nog niet zeker van. Je zult moeten
wachten."
Deacon haalde zijn breede schouders op.
„Goed. 't Volgende alsjeblieft."
Anthony's hand verdween ln zijn borst
zak. Uit een leeren portefeuille nam hij
een bundeltje krantenuitknipsels.
,Deze," zei hij, „vond ik in een vol
maakt geheime Ia van de schrijftafel van
je vroegeren chef. Weet je iets er van af?
Of, waarom ze daar waren?"
Zwijgend las Deacon elk stuk. Toen hij;
ze gelezen had, zei Anthony: „En?"
„Zij beteekenen niets in mijn jonge le
ven. Deze drie vodden het Zoeklicht, De
St Stephen Gazette en het weekblad Vox
Popuil waren altijd fel tegen den baas.
Ik kan er geen touw aan vastmaken, waar
Je heen wilt, Gethryn. Werkelijk niet!"
Anthony bromde. „Daar ga je weer.
't Doet er niet toe, maar vertel mij dan, ot
je wist, dat Hoode deze uitknipsels be
waarde?"
„Neen."
„Had hij het nooit over de voortdurende
aanvallen van die drie bladen?"
„Neen."
„Neen? Jammer." Anthony stond op. „Ik
moet gaan .Heb je nog iets noodig? Boe
ken? Eten? Tabak?"
(Wordt vervolgd),, J