KERMIS IN MUIZENSTAD DE VLIEGER. „Gaan jullie mee 'n eindje wandelen?" vroeg Guus aan z'n zusjes, die beiden ver diept waren in een boek. „Nee zei Rie. Maar Joop, het jongere zusje, riep di rect: „Ja, waarheen?" „Naar 't heitje." „Toe. Rie, ga jij nu ook mee," drong Joop aan. ,,'t Waait zoo," wierp Rie tegen. „Meid, dat 's juist leuk," meende de broer. Hij vond 'tsaai alleen te wandelen en hij had helaas nog geen vrienden op het dorp, waarheen ze na de zomervacan- tie verhuisd waren met het oog op vaders gezondheid. Deze had de boschlucht noo- dig en daardoor kwam het ook, dat hun huisje een eind van het eigenlijke dorp af lag en de jongens, die Guus op school had leeren kennen, nog geen vrienden van hem geworden waren. Rie besloot toch maar mee te gaan en weldra was het drietal op weg. Er woei een frisch windje, waarvan ze tusschen de bosschen niet veel merkten Maar nauwelijks waren ze op het open terrein van de hei, of de haren van de meisjes fladderden om haar ooren en Guus' bruine blazer, die los hing. woei bol op achter zijn rug. ,.Wat 'n vliegers!" riep Joop opeens en telde: „Eén. twee, drie, vier." ..Neen. vijf," verbeterde Guus „Daar staat er nog een. Die staat hoog. 't is net 'n stip." „Dat is de mijne," hoorde het drietal op eens vlak bij zich zeggen. Ze keken op en daar stond een jongen met een vlieger touw om zijn middel gebonden. Het touw, dat aan den vlieger zat, hield hij boven dien goed vast. „Voel eens. hoe hij trekt," zei de geluk kige bezitter van den vlieger. Joop voelde aan het touw. ..Och," riep ze, „je kunt het touw bijna niet omlaag krijgen." Toen moest Rie eens onderzoeken. ,,'t Is maar goed. dat je nogal dik bent. Anders kon je misschien wel mee de lucht ïn genomen worden." merkte ze lachend op. ..Hoor die 's!" grinnikte de jongen. „Weet je, hoe groot m'n vlieger is?" Guus keek de lucht in. „Een meter." raadde hij. „Nog grooter dan ik." glunderde de ion gen. „Hoe heet je?" vroeg Joop. „Alwien." Wat 'n prachtige naam," prees Rie. Een je ook op de school van meester Bast?" ..Neen, op de Christelijke. Ik heb èr tweehonderd meter touw in." „O óch! Zeg. Guus. hoor je dat? Tweehonderd meter touw zit er aan den vlieger," herhaalde Joop. Guus stond in gedachten. Het vorig najaar had hij ook zoo'n reuzevlieger ge had. Hij had 'm met vader geplakt en samen hadden ze hem verscheiden malen op laten gaan tot hij tenslotte in de telegraafdraden verward was geraakt. Dit jaar was er geen sprake van dat vader hem daarmee helpen kon Guus voelde 'n tikje jaloezie, dat hij daar stond zonder vlieger. En toen wou hij den jongen laten merken, dat hij goed op de hoogte was met het oplaten van vliegers. „Kan jij een telegram naar je vlieger sturen?" vroee hij. „Wat is dat?" Nou, een papier met 'n booodschap er op dat regelrecht naar je vlieger gaat," legde Guus uit. „Neen. Hoe doe je dat?" „Zal ik het eens voor je doen?" „Ja." Guus zocht aan den kant van het heitje en vond het deksel van een kar tonnen doosje. Dat knipte hij met zijn zakschaartje rond en boorde er met de punt van de schaar in het midden een gaatje in. Met een stompje potlood schreef hij er op: „Hou je goed." „Dat 's de boodschap," zei hij. „Maak nu dat touw om je middel los. Ik zal den vlieger vasthouden." Na 'n oogenblik had Alwien met hulp van de meisjes den knoop er uit gepeu terd. „Nu, moet je het touw door het g at duwen," commandeerde Guus „Goed zoo! Pak nu je touw van onderen weer stevig vast, want ik laat zoo los." Alwien volgde den raad op. Guus schoof het kartonnetje wat omhoog de wind kwam er achter en floep 'liep het in groote haast langs het touw omhoog naar door O. E. DE IÜLLE HOGERWAARD. Jn Miuizenstad is 't kermis; Elk heeft er dolveel pret. Er zijn toch zooveel kramen Op t Muizenpleta gezet. En dan de groote mole<n! Die draait den heelen dag. Hij zit steeds vol met muisjes O, ais je dat eens zag! Een schiettent is er ooik nog En zelfs een poppenkast, Die juist wat gaat vertoonen. Dus, muisjes, opgepast! Het is echt avontuurlijk: Twee muizen vechten saam Maar wat is dat? Wie staat, er Te kijken voor het raam? 't Is Felix Snor de kater. Daar komt hij heusch al aan De beide muisjes zijn er Heel vlug van door gegaan! 't Puhliek, dat staat te kijiken. Is nu toch opgelucht 't Idee alleen: een kater Kost menigeen een zucht! En 'op de kermis moet het Toch altijd vroolijk zijn, Want die geeft vreugd aan allen, Aan muisjes groot en klein In Muizenstad is 't kermis, 't Is daar nu volop feest! Eén ding kan mij maar spijten: Ik ben er niet geweest! 'Nadruk verboden). den vlieger. Het was moeilijk om het op 't laatst nog in het oog te houden. „Nu, wat zeg je ervan?" vroeg Guus opgetogen. „Reuze ging 't," vond de nieuwe vriend. „Nog eens." Guus maakte weer een telegram klaar. Maardien tweeden keer waren stellig de voorzorgsmaatregelen niet voldoende. Want vóór de jongen het touw door het gaatje had kunnen trekken, vloog het touw uit zijn hand. gleed schrijnend door Guus' handen heen en de lucht in. Een kreet van schrik klonk uit vier monden tegelijk en vier paar ontdane oogen blikten naar het door de lucht fladderende touw en den buitelenden vlieger ginds in de hoogte. „Hij valt!" riep Joop. ..'t Is jouw schuld!" verweet Alwien zijn helper. ..Jij hebt 'ttouw niet goed vastgehouden." ,,'t Was 'n rukwind. Ik voelde 't," ver dedigde Guus zich. Maas als jij niet over dat sturen van een telegram begonnen was, dan.... had hij nu nog gestaan Ik.... ik ben.... 'm kwijt. Zoo'n mooi ding," haperde Alwien. „Ik ga 'm zoeken Ga je mee?" vroeg Guus. Met z'n vieren liepen ze de richting uit, waar ze dachten, dat de vlieger neergekomen was. Ze volgden het touw en ten slotte ontdekte Rie het kleurige ding boven in een hoogen spar. Guus bedacht zich niet, maar klom naar boven. De zusjes hielden haar hart vast-, maar Guus seinde, dat hij heel veilig zat. Hij trok aan het touw en gooide het naar beneden. „Trek jij nu maar, Alwien, tot je het be gin hebt", raadde Joop en hielp meteen mee. Rie zorgde, dat het touw niet in de war kwam. „Hij is kapot, de vlieger!" riep Guus van boven. ,,'t Geraamte?" vroeg Alwien. „Neen, 't papier". „O, dat is zoo erg niet". „Daar komt hij. Vang 'm!" Meteen tuimelde het gevaarte omlaag. Met z'n drieën vingen ze het op. Ja, het ding was wel wat gehavend Guus beloofde met het plakken te helpen en ze'f voor het papier te zorgen. Toen bracht hij zijn nieuwen vriend weg. Alwien droeg het kluwen touw, Guus het overschot van den vlieger. Den volgenden dag na schooltijd trok Guus met het papier en 'n paar mooie ster ren van goudpapier, welke vader voor hem geknipt had, naar Alwien. De vlieger werd nog mooier dan hij geweest was. Toen hij goed droog was, maakten ze er den nieu wen staart aan en gingen 'm oplaten. Hij kwam er weer prachtig in. „We zullen maar geen telegrammen meer sturen hè", merkte Guus lachend op, toen hij naast Alwien in de hei zat. „Neen, laten we dat maar niet meer doen. Ik ben met dezen vlieger nog blijer. Hij is mooier, 't Zijn net zonnetjes, die er op zitten". Guus had ook schik. Wanthet onge luk met den vlieger had hem een vriend bezorgd. J. H. BRINKGREVEENTROP. (Nadruk verboden).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1933 | | pagina 15