HIJ KON HET WEL
RAADSELS.
ONS ZUSJE
Robby was vier jaar. Hij was dus veel
grooter dan zijn kleine zusje van twee.
Alles kon hij veel beter dan dat kleine
ding. Hij kon veel beter ballen en bou
wen. Hij kon veel harder loopen en veel
mooier zingen. Maar er was één ding, dat
zus veel beter kon. En dat was eten. Ja,
eten, dat kon Rob heelemaal niet goed.
Wél taartjes en koekjes. Die waren er
echter maar heel zelden. Maar geen
boterhammen en middageten. En weet je,
hoe dat kwam? Aan tafel zat Rob altijd
te soezen. Dan dacht hij niet aan zijn
boterham. Maar bij voorbeeld aan de
musch, die in den boom zat, Of aan de
kat, die over het dak liep En dan vergat
hij te kauwen.
Vader riep dan: „Eten, Rob!"
Een oogenblik kauwde hij dan door. En
Moeder stopte hem gauw een nieuw hapje
in den mond.
't Is toch te gek, dat een jongen van
vier jaar gevoerd moet worden", zei vader
dan. „Zus eet al alleen, als 't geen soep is".
„Ik kan het niet wegkrijgen", zei Rob
dan half huilend.
„Dat's maar gekheid", zei Vader, „je
moet kauwen en slikken"
Rob zat altijd het laatste aan tafel Moe
der begon ten slotte maar vast af te rui
men, want op hem alleen konden ze niet
zoo lang wachten Rob vond dat wel erg
vervelend maar Moeder zei: „Dan had je
maar door moeten eten".
Op een morgen dat ze aan het ontbijt
zaten ,had Vader al drie maal moeten
roepen: „Happen, kauwen, slikken!" Ten
slotte begon dat Vader te vervelen. Hij
schoof Robby's stoel van de tafel en zei:
„Neem je bord en ga maar in de gang
eten .Als je bordje leeg is, mag je terug
komen".
Ach wat vond Robby dat ongezellig.
„Laat hem die stoof meenemen", zei
Moeder, „dan kan hij daarop gaan zitten".
Vader nam de stoof en zette die in de
gang Rob kwam er aan met zijn boter
ham en ging op de stoof zitten, het bordje
op zijn knieën Vader ging weer naar bin
nen en daar zat Rob nu heel alleen. Wat
vond hij dat naar! Maar gelukkig kreeg
hij gezelschap, want poes kwam de gang
in. Ze mauwde zacht en streek langs
Robby's beenen. „Och", dacht Robby. „Poes
heeft honger". En hij hield haar een
stukje van zijn boterham voor. Poes rook
er eens aan maar hapte niet. Toen legde
Rob het op den grond. Poes rook er nog
eens aan en veegde toen met haar lin
ker achterpoot langs den grond. Dat deed
poes altijd, als ze iets niet lekker genoeg
vond Toen liep ze opeens naar boven en
zat Rob weer alleen. Het stukje brood
lag nog op de mat. Dat kon hij natuur
lijk niet opeten. Weet je wat? Hij zou 't nu
in de stoof leggen. Plotseling kreeg hij
een inval, 't Was zoo saai alleen in de
gang. Vader had toch gezegd: Als je
bordje leeg is, mag je binnen komen. Dus
keerde Rob zijn bordje om in de stoof en
ging met het leege bordje naar binnen.
„Bordje leeg!" zei Rob, toen hij binnen
kwam.
„Zie je wel", zei Vader, „als je wilt, kan
je het best."
Robby vond, dat hij Vader nu eens eenig
gefopt had. Even later ging Vader naar 't
kantoor.
Maar toen Moeder 's morgens de stoof
naar binnen bracht, vond ze het brood. Ze
was erg boos op Rob en gaf hem een
geducht standje.
„Wat is hier te doen? vroeg Vader, die
juist thuis kwam.
Moeder vertelde nu, wat ze in de stoof
gevonden had. Vader was ook heel boos.
Rob begreep niet, dat Vader en Moeder 't
zoo erg vonden.
„Ik heb jullie gefopt", zei hij. „Ik had
mijn bordje toch leeg".
„Neen", zei Vader, „dat is bedriegen. Je
weet best wat ik bedoelde met dat „leeg".
Dat beteekende natuurlijk „opgegeten".
„En", zei Moeder, „bovendien weet je
heel goed, dat we niet met het eten
knoeien mogen. Het brood, dat in die
stoffige stoof gelegen heeft, kun je na
tuurlijk niet meer opeten. Ik heb het voor
de vogeltjes gestrooid".
„En nu gauw aan tafel", zei Vader. )rAls
je weer niet dooreet, zal ik andere maat
regelen nemen".
Robby vond het echt vervelend, dat
Vader zoo boos om zijn grapje was. Maar
nu zou hij eens een beter grapje uithalen.
Hij keek heel niet naar de musschen en de
katten, maar alleen naar zijn boterham.
En toen had hij zijn bordje het eerste
leeg. Was dat nu geen aardig grapje? En
daar was Vader heelemaal niet boos om!
J. H. BRINKGREVE—ENTROP.
(Nadruk verboden).
RAADSELS VOOR ALLEN OM DIT TE
KIEZEN, DE GROOTEREN 4.
DE KLEINEREN 3.
1.
Ingezonden door Francima de Wit.
Ik ben iets kleiner dan een paard.
En om myn koppigheid vermaard.
Ja ook mijn domheid roemt men zeer,
Je raadt mijn naam wel deze keer.
Zet nu één letter voor mijn kop,
En lees het heele woord eens op
Dan ben 'k iets grooter dan een rat,
Of. zoo je wiilt een Duitsche stad.
n.
Ingezonden door Gerda Spiiecker.
Een plaatsje in Groningen van 2 letter
grepen, 8 letters. De le lettergreep is iet*
dat dagelijks gebruikt wordt in het eten
mijn 2e lettergreep is iets waar 's zomer;
jongens en meisjes veel naar toe gaan
vooral in de laatste jaren.
ni.
Ingezonden door Li-esje Thors.
Verborgen plaatsen in ons land.
Wij gaan bij Oom Mendelse logeeren.
Hebt ge ai meloen gegeten dezen comer!
IV.
Ingezonden door Marie Borreman.
Ik toen een huisje klein en wit,
Waar geen enkel raampje in zit.
Ra ra wat is dat?
Ingezonden door Mairjanna v. d. Anker.
Waarmee eten die Javanen?
VI.
Ingezonden door Johannes Planje.
Welk spreekwoord staat hier?
..n g.k k.n m..r vr.g.n d.n t..r
w.z.n h.m k.nn.n .ntw..rd.n.
vn.
Ingezonden door Mientje Planjer.
Een plaats in België van 3 lettergrepen,
9 letters. 4, 6. 8, 9 een verkorte meisjes
naam; 1, 5, 6, 4 een vinger; 7, 8, 9 een
altijd: groene boom; 7, 5. 2, 9 een hoogt*
bij de zee. De 3e letter is een x.
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Zeg, kom j' eens bij ons kijken
We kregen.raad eens wat!
't Heeft lieve, blauwe oogjes
En o, het is zoo'n schat!
't Ligt meestal zoet te slapen,
Meer zeg ik jullie niet
Het is.het is.een Zusje
Van Karei, mij en Piet!
't Ligt in het rose wiegje
Soms kijkt 't ons even aan.
Als wij juist met ons drietjes
Om Zusje's wiegje staan.
Wat denk je, zou z'ons kennen,
Of is ze nog te klein?
Zou ze dan heel niet weten,
Dat wij haar broertjes zijn?
Haar vingers zijn garnaaltjes
Een perzik elke wang
En als z' eens huilt, dan duurt het
Heusch werk'lijk nooit heel lang.
Ze kan toch nog niet zeggen:
'k Heb honger, dorst of pijn!
Wij moeten dus maar raden,
Waarom die traantjes zijn.
Maar één ding weet ik zeker:
Is Zusje ooit in nood,
Dan zullen wij haar helpen,
Want wij, we zijn toch groot!
<Nadruk verboden).