EEN REEKS WETSONTWERPEN INGEDIEND. LEIDSCH DAGBLAD - Vierde Blad Woensdag 20 September 19; Een coupon-belasting - Verhooging tabaksaccijns. De uitkeeringen aan de Gemeenten. SCHEEPSTIJDINGEN. i Heffing Couponbglasting. Ingediend is een wetsontwerp tot hef fing van een couponbelasting. Aan de memorie van toelichting wordt het vol gende ontleend: De minister heeft gemeend deze belas ting te moeten gieten in den vorm van een meer eenvoudige zakelijke belasting tot een laag percentage, zonder vrijstel lingen (behoudens eenige op utlliteit.;- gronden) en zonder verrekening met de inkomstenbelasting, waarbij getroffen worden de opbrengsten van Nederlandsche obligaties en van bultcnlandsche effecten. Zoodanige heffing is in ons belastingstel sel niet misplaatst. Wij kennen als zake lijke belastingen reeds de grondbelasting en de dividend- en tantlemebelasting Naast deze belastingen van het onroerend kapitaal cn van dc winstuitdcelingen is een belasting op een ander deel van het roerend kapitaal alleszins verdedigbaar, yooral waar dit deel althans voor zoo ver de binnenlandsche obligaties betreft minder dan andere vermogensbestand- dcelen zijn opbrengst heeft zien dalen als gevolg van den nood der tijden. Ten aanzien van de binnenlandsche effecten is uitgegaan van het beginsel dat aan de belasting onderworpen zullen zijn de opbrengsten van alle effecten, uitge geven door hier te lande gevestigde licha men, behalve van die, welker opbrengst ieeds door de dividend- en tantième belasting is getroffen. In hoofdzaak zijn dus vrijgesteld de binnenlandsche obliga ties, zonder onderscheid wie hiervan eige naar is. De heffing van belasting is hier vrij eenvoudig te regelen. Zij kan geschieden bij dc bron; degene die de opbrengst (in hoofdzaak dus de obligatierente) moet uitbetalen wordt tot schuldenaar van de belasting verklaard met het recht om de belasting af te houden bij de uitbetaling ,van de opbrengst aan de daarop recht hebbenden. Controle is vrij gemakkelijk. De belastingschuldenaren toch zijn hier in hoofdzaak óf publiekrechtelijke licha men, óf corporaties, welker winstuitdee- Jingen aan de heffing van dividend- en tantièmebelasting onderworpen zouden kunnen worden, treden bij het uitgeven van hunne obligaties toch ook min of meer in het openbaar op, zoodat hun be staan aan het oog van den fiscus be zwaarlijk kan ontgaan. De opbrengst van de bultenlandsche fondsen is aan de belasting onderworpen verklaard, indien zij toekomt aan een per soon, die hier te lande woont of aan een lichaam, dat hier te lande is gevestigd. De opbrengst van de in het wetsontwerp bedoelde effecten raamt de minister op 320 milliocn gulden, zoodat. bij een per centage van 2 ten honderd de opbrengst der belasting zou bedragen f. 6.4 millioen. Verhooging tabaksaccijns. Ingediend is een wetsontwerp tot ver hooging van den acclh.s op tabak De accijns, die oorspronkelijk voor si garen en rook- en pruimtabak en snuif zou worden verhoogd tot 20 pCt van den kleinhandelsprijs en voor sigaretten zou blijven bepaald op 25 nCt. van den klein handelsprijs, Is dienovereenkomstig ver hoogd voor sigaren en gekorven tabak tot 22'/« pOt. en voor sigaretten tot 37'/t pCt. van den kleinhandelsprijs. Bij de raming van de opbrengst welke door de voorgestelde verhooging zal wor den verkregen, is uitgegaan van de vol gende gegevens. Gedurende het jaar 1932 2ijn uitgegeven zegels voor: sigaren tot een accijnsbedTag va;, f. 8.092.575: rook tabak. enz. tot een accijnsbedrag van plm. f. 4.089.183: 'sigaretten, tot een accijnsbe drag van f. 12.644 560: te zamen alzoo f. 24.726.318 Hierbij moet gevoegd worden voor opcentenzegels or> den slgarettenac- cijns verstrekt gedurende de periode van 1 April 1932 tot en met 31 Maart 1933 1.5.447.733. totaal f.30 174.051, of rond f. 30.000.000 De verhoogde acciins over een vol jaar berekend zou een hoo"<--e opbrengst kun nen leveren voor: sigaren var. rond f. 10 000.000: rooktabak, enz. var. rond f. 2 000.000; sigaretten van rond f. 2,000.000 te zamen f. 14 000 000, Voor wat betreft de heffing van den verhoogden accijns op sigaren, die op 1 Januari 1934 voorhanden zijn bij winke liers en grossiers, is het systeem .evolgd, dat bi) de verhooging van den accijns op sigaretten en rooktabak, enz. in 1925 en bij de opcentenheffingen op den ste.relten- accijns vain 1931 en '.932 Is toegepast en dat hierin bestaat dat den winkeliers is toegestaan gedurende 3 maanden na het in werking treden van wet te verkoo- pen. zonder dat in dat tb'dvak de verhoog de accijns zal moeten worden betaald. Eerst van de op 1 Aoril 1934 nog bij debi- tanten in liet. vrije verkeer voorhanden si garen zal dan de verhoogde acciins ver schuldigd zijn. De winkeliers zullen dus een zekeren tijd hebben om hun voorraden van de hand te doen. Met betrekking tot rook-, pruimtabak en snuif en sigaretten is van navordering af gezien. De practijk heeft geleerd dat ge korven tabak niet bii groote hoeveelheden door debltanten teeeh wordt ingeslagen, terwijl het verschl' t.usschen den thans geheven wordenden siffarettenacc (33 1 3 pCt. van den kleirhar.delsDrlls! en den voorgestelden accijns (371/; pCt van den kleinhandelsprijs) niet van zoodenige be- teekenis is. dat ovenrroote inslagen voor 1 Januari 1934 door kleinhandelaren en grossiers behoeven worden gevreesd De uitkeering aan de gemeenten. Ingediend is een wetsontwerp tot ver mindering der uitkeering bedoeld in artikel 3, onder b, der wet van 15 Juli 1929, en wijziging der wet van 18 Maart la32. De wei van 15 Juli 1929 tot regeling der financieele verhouding tusschen het Rijk en de gemeenten bepaalt, dat de uitkee ringen per hoofd van de bevolking telkens voor een tijdvak van vijf jaren worden vastgesteld. Het gekozen tysteem bracht met zich. dat dc eenmaal vastgestelde uitkeering gedurende vijf jaren aan de gemeenten bleef verzekerd, doch het is daarbij nim mer de bedoeling geweest, dat dit zou be- teekenen, dat het Rijk tekorten van tien tallen millioenen in het gemeentefonds zou moeten gaan bijpassen. Hier, als op zoo menig ander terrein, heeft de crisis dc gemaakte rekeningen volkomen in de war gestuurd. In plaats van het normale accres ver toonde de opbrengst der gemeentefondsbe lasting schrikbare dalingen. Aan dezen toestand zal in het jaar 1936 .(937 een einde komen. Met dat jaar vangt de tweede vijfjarige periode aan. De uitkeeringen uit het gemeentefonds zullen dan opnieuw moeten worden berekend naar de opbrengst der middelen van het for.is over het jaar 1936/37, die, naar zich laat aanzien, aan merkelijk beneden het niveau der opbrengst over het jaar 1931 '.932 zal liggen. Het Rijk zal dus over het jaar 1936/37 geen tekort in het fonds heb ber, bij te passen en het te kort over 'ie volgende vier jaren zal naar menschelijke berekening binnen zeer enge grenzen blij ver beperkt Deze loop van zaken zal zoowel voor het Rijk als voor de gemeenten groote bezwa- reen met zich brengen Voor het Rijk is het ondoenlijk bü den toch reeds zeer moeiljjken toestand der geldmiddelen over de eerstvolgende jarer de geweldige te korten te blijven aanzuiveren. Voor de ge meenten zal het groote moeilijkheden met zich brengen, wanneer zij tot en met het Jaar 1935'36 blijven in het genot der tegen woordige uitkeeringen, om dan plotseling terug te vallen op een veel lager peil. Kei is daarom noodzakelijk, dat in het belang van beide partijen maatregelen ".ot vermindering der uitkeeringen worden ge troffen Dc eenvoudigste weg. om tot de hierbe- doelde korting te komen, zou zijn, om over de geheele linie de uitkeeringen met één zelfde percentage te verminderen. De regeering is evenwel van oordeel, dat daardoor de budgetten van tal van ge meenten onevenredig zwaar zouden wor den belast, terwijl andere gemeenten die een korting van grooteren omvang zonder bezwaar zouden kunnen lijden, slechts een geringen druk van de toe te passen kor ting zouden ondervinden. Daarom verdient het aanbeveling een kortingsregeling te treffen, welke met de uiteenloopende draagkracht der gemeen ten rekening houdt. Bij de samenstelling van een draag kracht factor moet worden gekozen tus schen twee beginselen' als maatstaf voor de draagkracht der gemeenten wordt ge nomen de feitelijke heffmg en opbrengst der belastingen (belastingdruk. De regeering heeft de voorkeur gegeven aan het tweede beginsel. In de belasting- capaciteit ziet zij een objectieven en zui veren maatstaf ter bepaling van de draagkracht, aangezien op den belasting druk andere factoren, als b.v. het finan cieel beleid der gemeente, invloed kan hebben. Zij meent, dat als maatstaf voor de draagkracht der gemeenten moet worden genomen de belastingcapaciteit, gemeten naar de opbrengst van de belangrijkste al gemeen geheven plaatselijke belastingen, bij heffing tot het wettelijk maximum, waaraan verder is toe te voegen de Rijks- uitkeering van 3/4 gedeelte van de hoofd som der grondbelasting. Voorts kunnen naar de meening van de regeering voor de vergelijking van de draagkracht der gemeenten niet worden uitgeschakeld de winsten van bepaalde productiebedrijven, welke in vele gemeen ten tengevolge van de hoogte waartoe zij worden opgevoerd, als verteringsbelasting voor een belangrijk deel de plaats innemen van andere belastingen. In den draagkrachtfactor zullen daarom moeten worden verwerkt de werkelijke winsten eener gemeente met de totaalsom van deze opbrengst in alle gemeenten van het Rijk, omgerekend in een bedrag per inwoner, resp. van die gemeente en van alle gemeenten te zamen, stelt de ontwor pen regeling voor elke gemeente vast. hoe veel haar draagkracht beloopt in pet. van de gem. draagkracht van alles gemeen ten des Rijks terwijl aan de hand van het gewone percentage wordt bepaald, met hoeveel procent de uitkeering, bedoeld in artikel 3, onder b, der wet van 15 Juli 1929 wordt verminderd. Uit een schaal, zooals die in artikel 1 van het wetsontwerp is opgenomen, blijkt, dat van de korting zijn vrijgesteld de ge meenten met zeer geringe draagkracht, dat zijn degenen, waarvan de draagkracht per inwoner, minder dan 30 pet. beloopt van de draagkracht, gerekend per inwo ner, van alle gemeenten des Rijks. Op de uitkeeringen aan de gemeenten, wier draagkracht 30 pet. en meer beloopt dan de gemiddelde Rijksdraagkracht, wordt een progressieve korting toegepast. Op grond van gemaakte berekeningen kan worden verwacht, dat de korting op de uitkeeringen over het jaar 1934/35 aan de hand van de voor dat jaar ontworpen schaal, een vermindering van uitgaven van het gemeentefonds zal opleveren van rond 13 millioen. Voor het geval evenwel later bij toepas sing der desbetreffende bepalingen het be drag der verminderingen in totaal meer mocht beloopen dan de benoodigde som van 13 millioen, wli de Regeering dit meerdere zoodra zulks een bedrag van meer dan f. 100.000 zou gaan beloopen als nog aan de gemeenten restitueeren. Deze restitutie zou pondpondsgewijze moeten geschieden. Steun aan noodlijdende gemeenten. Ingediend is een wetsontwerp tot steun aan noodlijdende gemeenten. De wet van 15 Juli 1929, welke de finan cieele verhouding tusschen het rijk en de gemeenten opnieuw heeft geregeld, heeft niet kunnen verhinderen, dat een belang rijk aantal gemeenten in financieele moei lijkheden is geraakt. Voor een deel zijn die moeilijkheden een direct gevolg van de crisisomstandigheden, welke zich na het in-werking-treden der wet hebben ge openbaard, voor een deel ook zijn zij ver oorzaakt of versterkt door de veelal be langrijk uiteenloopende plaatselijke om standigheden, waarmede de algemeene ver- deelingsformule van de wet van 1929, hoe theoretisch juist die ook moge zijn, uiter aard geen rekening heeft kunnen houden. Het steeds grooter wordend aantal ge meenten. die tot steun in haar financieel beroep een beroep op het rijk komen doen. eischt dringend voorziening. De post welke op de begrooting voor Hoofdstuk V ls uitgetrokken voor steun aan noodlij dende gemeenten, is bij den tegenwoordi- gen omvang der noodiijdendheid vele ma len te klein gebleken. Het aantal gemeen ten, dat zich om financieelen bijstand tot de regeering heeft gewend, bedraagt thans reeds oiigeveer 120 en is nog voortdurend stijgende; het bedrag, dat deze gemeenten voor 1933 meenen noodig te hebben, be draagt in totaal rond f. 6.5 millioen. Dit bedrag is wel is waar in vele gevallen te hoog berekend, maar in vergelijking met de f. 575 000, die voor dit doel op het thans niet sluitende rijksbudget van 1933 is uit getrokken. geeft dit cijfer toch eeniger- mate een beeld van den toestand. Behalve door den evengenoemden pose op Hoofdstuk V der Rijksbegrooting, heeft het rijk aan de gemeenten hulp geboden door de wet van 11 Febr. 1932, de z.g. Kasvoorschottenwet. Deze wet voorziet echter alleen in het geval, dat een ge meente door bijzondere oorzaken, samen hangende met de constellatie van de geld markt, tijdelijk in credietmoeilijkheden geraakt en kan dus in het bovengenoemde bezwaar niet voorzien. Daartoe is een maatregel van meer algemeene strekking noodig. Bij de overweging van dien maatregel dient nadrukkelijk op den voorgrond te worden gesteld, dat op het rijk geen ver plichting rust om de vastgeloopen finan ciën eener gemeente met bijdragen uit 's rijks kas weder vlot te maken De ge meente is een autonoom rechtspersoon met eigen financiën: de bijdragen uit 's rijks kas aan de gemeenten worden berekend op grond van algemeene regelen en de raad. die onder toezicht van Gedeputeer de Staten de gemeente bestuurt, is voor het in orde houden der "meente-finan- ciën verantwoordelijk. Anderzijds echter heeft de Draktijk dei- laatste jaren wel geleerd dat het rijk de gemeenten in nood niet aan haar lot kan overlaten, omdat de consequentie toepas sing van het overigens juiste beginsel, dat de gemeente als zelfstandig rechtsper soon met uitsluiting van ieder ander aan sprakelijk is voor haar eigen financiën, een te groote schade zou doen aan andere algemeene belangen. De regeering staat derhalve op 't stand punt. dat de noodliidendc gemeenten op practische gronden door het rijk geholpen moeten worden, maa' «a de bovenstaande uiteenzetting zal het géén uitvoerig be toog meer behoeven dat de aanvaarding van dit standpunt waarborgen eischt, eenerzijds in het welbegrepen belang der gemeentelijke 'autonomie, anderzijds ten einde het der regeer:-" mogelijk te maken de verantwoordelijkheid voor 'sr'ks finan ciën te blijven draven. Die waarborgen kunnen niet uitsluitend hierin bestaan, cfat aan het verleene-n van een buitenge woon rijkssubsidie voorwaarden worden verbonden, opdat de gemeentelijke uitga ven zooveel moeel'ik worden verlaagd en de inkomsten tot d - toelaatbare grenzen worden verhoogd. Immers de ervaring tot dusver opgedaan met den bovenaange- haalden begrootinesoost. van hoofdstuk V. heeft geleerd, dat daardoor het rijk te veel achter de feiten aanloopt en de hulp der regeering eerst wordt ingeroepen als het kwaad een moeiliik te herstellen om vang heeft aangenomen Het risico, dat het rijksbudget loopt door de aanvaar ding van het beginsel, dat de noodlijden de gemeenten uit 's rijks kas gesteund moeten worden dwingt ertoe de regeering de bevoegdheid tot ingrijpen reeds in een vroeger stadium te verleenen ei wel zoo dra zich duidelijke en algemeene sympto- nen afteekenen, dat de gemeentelijke uit gaven bij een voortgaan in dezelfde lijn weldra niet meer door de gemeentelijke inkomsten gedekt zullen kunnen worden. De regeering meent als zoodanige symp- tonen te moeten aanmerken een niet slui tend gemeentelijk budget en een oneven redig sterk stijging van den gemeentelij ken schuldenlast Het hierbij gaan de wetsontwerp st rekt eenerzijds om aan den steun aan noodlij dende gemeenten een wettelijken grond slag te geven en anderzijds om aan de aanvaarding van dit beginsel zoodanige voorwaarden te verbindenals in het alge meen financieel belang des rijks noodza kelijk zijn te achten. Voorloopige voortzetting van heffingen. Ingediend is een wetsontwerp tot voor loopige voortzetting der heffing van en- kelijke tijdelijke invoerrechten en verhoog de invoerrechten en van de opcenten op sommige invoerrechten. Het wetsontwerp stelt voor de bestendi ging tot 31 December 1934 van de invoer rechten en verhoogde invoerrechten op paarden, verschillende vleeschsoorten en aardappelen, van die op bananen, citroe nen, mandarijnen en sinaasappelen en van de geheven opcenten op sommige invoer rechten. Voorts voorziet het wetsontwerp in de bestendiging van de verhooging van invoerrecht voor suikerwerken en derge lijke goederen. De geheele in het hierbij aangeboden wetsontwerp vervatte voorloopige regeling strekt slechts tot handhaving van den thans bestaanden toestand op tariefgebied ott de aanstaande herziening van het ta rief van invoerrechten. Bij die herziening zal de geheele materie opnieuw en meer definitief geregeld kunnen worden. Tarief inkomstenbelasting. Ingediend is een wetsontwerp tot tech nische herziening van het tarief der in komstenbelasting. De afschaffing van de Verdedigings belasting II en de verwerking van haar verlaagd tarief in het tarief der inkom stenbelasting bij de wet van 24 Januari 1930, bracht de ongelijkheid mede, dat de toeneming van het inkomen tusschen f. 1150 en f. 1200 aanzienlijk zwaarder wordt belast dan de toeneming van het inkomen tusschen f. 1100 en f. 1150 en die tusschen f. 1200 en f. 1250. Onder het vi- geerend tarief wordt bij een inkomen van f. 1100 een bedrag van f. 4,60 geheven en bij een inkomen van f. 1150 een bedrag van f 5.40: dit verschil van f. 0,80 stijgt tot een bedrag van f. 1-60 bij inkomens van f. 1200 (geheven wordt daar f. 7.00), terwijl het daarentegen weder daalt tot een verschil van f. 1 00 bij inkomens van f 1250. Het onderhavige wetsvoorstel streeft er naar. deze ongelijkheid weg te nemen door de belastingbedragen voor de inkomens beneden f. 1600 meer geleidelijk te doen opklimmen. Daarnaast wordt voorgesteld, het hef- fingspercentage voor inkomens boven f. 70.000 iets te verhoogen Voor inkomens boven f. 70.000 t/m f 85.000 en voor in komens boven f. 85.000 zal de toeneming van het inkomen worden belast met res pectievelijk f .13.50 en f 15.00 in plaats van f. 13.30 en f. 13.50. voor elk geheel bedrag van f 100. Het resultaat van een en ander zal zijn, dat de inkomstenbelas ting voor het dienstjaar 19341935 in hoofdsom naar schatting f. 1.900.000 meer zal opbrengen dan bij behoud van het bestaande tarief het geval zal zijn. Van dit bedrag komt 2/3 of f. 1.266.000 ten bate van de Rijksbegrooting voor het dienst jaar 1934. Wijziging Comptabiliteitswet. Bij de Tweede Kamer is ingediend een wetsontwerp tot wijziging van de Compta biliteitswet 1927. Het ligt n.l. in de bedoe ling der regeering om het aantal leden der Algemeene Rekenkamer te verminderen tot drie. Ter toelichting daaarvan wordt nog op gemerkt, dat, nu het aantal leden tot drie zal worden verminderd, de behoefte wordt gevoeld om ook plaatsvervangende leden te benoemen, ten einde te voorkomen, dat bij tijdelijke afwezigheid of ontstentenis van leden het aantal te klein zou kunnen worden. Opheffing van de gezondheids commissies. Ingediend is een wetsontwerp tot wijzi ging van de Gezondheidswet. De hoogst zorzeliike toestand van de financiën van het Rijk en de gemeenten dwingt er toe zoo'eel mogelijk versobe ringen in de openbare huishouding aan te brongen. De minister heeft na riip beraad gemeend, hiertoe wat den dienst der volks gezondheid betreft, te kunnen medewer ken, door opheffing van de gezondheids commissie. Hii doet dit voorstel met groot leedwezen, omd at hij waardeering heeft voor het vele. goede werk. dat staatsbur gers in die commissie voor het algemeen belang hebben verricht: maar terwijl ver sobering dringend geboden is. heeft hij er naar gestreefd, zooveel mogelijk vitale voorzieningen inzake de volksgezondheid te sparen. Opheffing van de gezondheidscommissies behoort tot de minst schadelijke maatre gelen. De Riiksbegrooting kan daardoor met f 53.200 verminderd worden: ook de gemeentelijke begrootingen zullen verlich ting van lasten ondervinden Opcenten Gemeentefondsbeiasting en Vermogensbelasting. Ingediend is een wetsontwerp tot hef fing van opcenten on de gemeentefonds belasting over het belastingjaar 1934/'35. De toestand van s Rijks financiën vor dert, dat de heffing van ODcenlen op de gemeentefondsbelasting en de vermogens belasting, zooals dit bii de wet van 1 Maart 1933 voor het belastingjaar 1933- '34 is geregeld, in afwachting van nadere voorziening, voor één jaar wordt verlengd. De opbrengst ran de voorgestelde hef fing over 1934/'35 wordt geraamd voor de opcenten op de gemeentefondsbeiasting op f. 21.000.000 «n voor de opcenten op Je vermogensbelasting op f. 3 390.00r Van het totaal ad f 24.390 000 zal 2/3 of f 16 260.000 ten goede komen aan de Rijksbegrooting voor het dienstjaar 1934 Opheffing Leeningfonds 1914. Ingediend is een wetsontwerp tot aan vulling van artikel 31 der Leeningwet 1914 zooals dat artikel is gewijzigd bij de wet van 15 Mei 1931. Opheffing Reservefonds. Ingediend is een wetsontwerp tot rege ling van de afboeking ingevolge de wet van 15 December 1927 van het overgeble ven nadeelig saldo der algemeene reken'ng van de Staatsontvangsten en -uitgaven van de dienstjaren 1910 tot en met 1924 en vergelijking brenging en afboeking van de saldi van de Rijksrekeningen der jaren 1935 tot en met 1928, tegen de opbrengst van de in diezelfde jaren gesloten ge d- leeningen. Wijziging en aanvulling van de Comptabiliteitswet 1927 en opheffing v„n het bij de wet van 19 Decembei 1931 in gestelde Reservefonds. Zuiderzeefonds. Ingediend is het wetsontwerp tot vast stelling van de begrooting van inkomsten en uitgaven van het Zuiderzeefonds voor het dienstjaar 1934. Aan de Memorie van Toelichting ont- leenen we het volgende: De regeering wil met de inpoldering van het IJselmeer doorgaan, althans wanneer deze arbeid geldelijk binnen practische mogelijkheden ligt Intusschen kan zij thans nog niet met voorstellen tot uitvoe ring van werken aan den Noord-Oost- polder komen: zij heeft daarom op de be grooting van het Zuiderzee-fonds een memorlepost uitgetrokken. Het nieuwe kabinet heeft onder de oogen gezien of. ondanks de ongunstige tijdsomstandigheden de droogmakings- arbeid in de Zuiderzee dadelijk worden voortgezet, waarna in de t» plaats zou zijn na te gaan op welke deze arbeid, naar de tot nu toe opgei ervaring, op meer economischen en mercieelen grondslag zou kunnen womJ uitgevoerd. De toestand in den Nederlani schen landbouw is op het oogenblik weta bemoedigend en zelfs van dien aard 7 hier en daar de meening verkondigd inrf dat landbouwgrond een negatieve pad waarde zou bezitten. De vraag is dus wettigd of het juist is. om voort te n. met kostbaren arbeid tot het verkrljn. van meer cultuurland, waaraan wellid geen behoefte bestaat. Blijven de economische vooruitzicht# even onzeker als op dit oogenblik, dan de Nederlandsche landbouw meer aaal dacht moeten gaan besteden aan de van gewassen voor binnenlandsche cool sumptie en daarmede noodgedwongJ terugkeeren op het eenmaal verlaten uil Wanneer dit noodzakelijk zal zijn voor oJ zelfstandig volksbestaan en ook voor hi behoud van een gunstige handelsbalai zullen de cultuurlanden, welke door verdere indijkingen in het IJselmeer 1 schikbaar komen voor de teelt, juist zeer begeerlijk en gezien den te geringd omvang van de bestaande voor die bel geschikte oude cultuurlanden bijna nid te missen bezit blijken te zijn. Ziet raeï de toekomst evenwel niet zoo donker id dan zal ongetwijfeld de waarde van lid argument, gelegen in de behoefte aan cul tuurland, zijn kracht blijven behouden7 Een ander argument iigt in de werkva ruiming in het heden en in de werkved ruiming in de toekomst. De aanlegkosten dienen binnen bepaaldl grenzen gehouden en den dienst, die a dezen aanleg zal worden belast, zal zorgen hebben voor een sluitende rek?) ning. al behoeven niet alle aanlegkosten J drukken op den polder, wijl tot den aan] mede werd besloten op grond van oogerJ blikkelijke werkverruiming. Omstreeks procent van de jaarlijksche uitgave, aanvankelijk gemiddeld op 11 miilioe werden geraamd, is als arbeidsloon beschouwen. Waar men thans op een belangrijk paal is aangekomen in de geschiedenis van dij afsluitdijk en gedeeltelijke droogmakia der Zuiderzee, acht de minister een reo: ganisatie van de diensten aan welke iJ dusver het Zuiderzeewerk is opgedrarnJ wenscheiijk en stelt hij zich voor die a bereiken door instelling van één enkele] .Dienst voor de Staatsinpolderingen in j IJsselmeer". Zou eventueel uit een deiil nitieve raming van een geheel uitgewerkf plan blijken, dat de bovengestelde seta.liij verre van het bereikbare liggen, dan ui de regeering alsnog hebben te overweg#] v/at te doen staat. KON. HOLL LLOYD. ORANIA, thuisreis, 18 Sept. van Santos. MAATSCHAPPIJ NEDERLAND. JOHAN VAN OLDENBARNEVELT, 19 Sfj^ van Batavia te Amst. CHR. HUYGENS, uitreis, pass. 18 Se;t| Gibraltar. HOLLAND—AMERIKA LIJN. BINNENDIJK, 18 Sopt. van New York t Philadelphia. DINTELDIJK, 18 Sept. van R'dam te Ssn| Francisco. DELFTDIJK, 16 Sept. van Los Angeten R'dam. VOLENDAM. 19 Sept. van New York vmJ gaats van den N. Waterweg; wordt opp| houden door mist. DAMSTERDIJK. Pacific Kust n. R'tó 18 Sept. van Southampton. ROTTERDAM—ZUID-AMERIKA LJLV ALDABI, uitreis, pass. 18 Sept. St. Vin-| cent. ALPHACCA uitreis, 18 Sept. te Monteur ALCHIBA, 17 Sept. van B. Aires naar fiot-l terdam. L ALPHERAT, 18 Sept. van B. Aires te Ro-'| terdam. ROTT. LLOYD. JACATRA, uitreis, pass. 19 Sept. v.m. 6 tl Suez. I KOTA BAROE, uitreis, pass. 18 Sept Kas'l del Armi. I DEMPO, thuisreis, pass. 18 Sept. Kaap fe Armi. KON. NEDERL. STOOMB. MIJ. AJAX 18 Sept. V. Melilla n. CarthageH- ATLAS 16 Sept v. Curacao n. Jacm^ BARALT 16 Sept. v. Curacao n. St. Man-» FAUNA. 16 Sept. v. Georgetown n Lo»K° GANYMEDES. 18 Sept. v. Istanbonl n- Panderma. HERMES 18 Sept. v. Salondca n. IRENE 18 Sect v Carthagena n MalaP- MIDAS 14 Sen! v Curacao n. Puerto W ORION 19 Sept v Calamata te Antwerpen ORPHEUS. 17 Sept. v. Kopenhagen Gdynia. TITUS 18 Sept v. Cadix n Ceut-a. ULYSSES 18 Sept. v. Lissabon n. *»'- ORANJE NASSAU 19 Sept. v, Amst u-j W.-Indië. JAVA—NEW-YORK LIJN. TABIAN, 15 Sept. v. Java te Boston. HOLLAND-BRITSCH INDIE LIJN STREEFKERK, uitr., 19 Sept. van Madras- HOLLAND—OOST-AZIE LIJN- WAALKERK, thuisr.. 18 Sept. te Shanghai HOLL AND-AFRIKA LIJN KLIPFONTEIN, uitr., 19 Sept. te Ka3ps a verwacht. DIVERSE STOOMVAARTBERKHTE> n TROMPENBERG, 18 Sept. van Hunda Rouaan. san BRITSUM. 17 Sept. van Rosano Nicolas. san MIRACH, 16 Sept. van Ramallo Pedro. i nass. 18 YILDUM, R'dam n. Archangel. V- Sept. Honnigsvaag. Hull- ALCOR, 18 Sept. van Archangel n. op ST. ANNALAND. 18 Sept. van de Tyne. MAANSTROOM. 18 Sept. van Bristol. /-„racao MANVANTARA. 17 Sept. van Thamsehaven. rvifziil M BEYERLAND, 17 Sept. van 1»" Blyth. Amst- oP GELDERLAND, 17 Sept. van Tyne. J-4

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1933 | | pagina 14