IVERDRACHT VAN HET RECTORAAT DER LEIDSCHE HOOGESCHOOL. Lie Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Maandag 18 September 1933 Derde Blad No. 22546 )e lotgevallen der Universiteit in het afgeloopen jaar. JEDERLAND's WETENSCHAPPELIJKE TOEKOMST BEDREIGD. KUNST EN LETTEREN. KERK^ EN SCH00LNIEUWS BEVESTIGING EN INTREDE VAN Ds. R. 00STERH0FF. Howl feaszj rramd readd line:] afin ■st oj l.y. i het groot auditorium van het acade- (egebouw aan het Rapenburg heeft de tredende rector magnificus der Leidsche diversiteit, prof. dr. J. Huizinga heden iddag de rectorale waardigheid overge ven aan zijn opvolger prof. mr. D. Blom. De aftredende rector-magnificus. prof. dr. J. Huizinga. |Prof. Huizinga hield daarbij een rede, sarin hij verslag heeft uitgebracht van de fctgevallen der universiteit in den afge lopen cursus en waarin hij in de eerste ■laats de overleden hoogleeraren her- lacht, Prof. Zaayer, die kort nadat hij het lectoraat had aanvaard ziek werd, prof. fckhof, prof. Kluyver, prof. van Vollen loven, prof. Van Gijn, en prof. Storm van «eeuwen. Twee eeredoctoren der Leidsche pniversiteit gingen heen, R. T. A. Innes, irecteur van de Sterrewacht te Johannes burg en P. S. Allen, president van het «rpus Christi College te Oxford. Uitvoe rig behandelde spr. vervolgens de veran deringen in de bezetting van academische functies. Daarbij dankte hij o.m. prof. Irom, die bereid is gevonden opnieuw ■oor een termijn van vijf jaren op te tre ilen als prosecretaris van den academi- phen senaat. Wat de reëele verrijkingen fen verarmingen der universiteit aangaat [Valt alleen te spreken, voorzoover het peuwe voorzieningen van rijkswege be- |ett, van zaken, die of hun voltooiing ds naderen, of om bijzondere redenen Uitgang moesten hebben. Het verbouwde gereorganiseerde museum voor Geologie [en Mineralogie werd geopend, met de ver plaatsing van de heelkundige afdeeling HTvr het nieuwe academisch ziekenhuis pn de overbrenging van dc polikliniek Toor orthopaedie naar de Anna-kliniek poor Orthopaedie is de verhuizing van het (geneeskundig centrum der hoogeschool afgeloopen en kon worden begonnen met [de inrichting van het oude ziekenhuis voor *ijn bestemming tot Ethnografisch mu seum. In den Hortus zijn belangrijke ver- ■beteringen in uitvoering. I Dezer dagen is de Clasiustuin geopend, |®en natuur getrouwe reconstructie van |den kruidhof in 1594 met aanvullingen tot 11608 wat zijn 2000 planten een aanschou welijk beeld van den stand der botanie [omstreekt 1600; elke plant draagt den louden en den nieuwen Latijnschen en Nederlandschen naam. Een gift van H. K. K. Prinses Juliana heeft tot het tot stand komen van dit werk belangrijk bijgedra gen; eer van uitvoering komt toe aan hortulanus. den heer Veendorp en ir.ei. Thea Simons. Bij de bespreking der aanwinsten wees spr er op. dat Leiden's beteekenis voor de siudie van het Chineesch en Japansch steeds toeneemt Het Sinilogisch Instituut verwerft hoogstwaarschijnlijk, krachtens een regeling tusschen China en Nederland, een iaarlijksche ondersteuning uit de rente van hst fonds der Boxerindemniteit. Van Buyvendak's werkzaamheid aan de Co lumbia University te New York had het nuttige gevolg, dat Amerikaansche studen ten naar Leiden komen om hier hun studie Jn het Chineesch of Japansch te voltooien. Jetwat ontmoedigend steken hierbij de bezuinigingsmaatregelen af, die ook deze studiën hebben getroffen. De hulpleeraar in het Chineesch. de heer Yen Fu-Ch'ing, werd met ingang van 1 Juli !933 van zijn taak ontheven. Hetzelfde lot trof de hulpleeraren in het Maleisch en het Jsvaansch. de heeren Ismail en Soejoed Martosoehardsjo. Het woord bezuiniging klinkt heden ten dage dwingender dan °Jtt. Maar het heeft er toch iets van, als of men van de locomotief den stoker naar buis zendt. De ongeveer 400 studenten, die *]aast het wetenschappelijk onderwijs in {te beide laatstgenoemde talen in 's lands belang ook elementair onderwijs behoeven, ^uden door deze maatregelen, die ook ooor den steun van Curatoren niet te Jp.eren bleken, in hooge mate gedupeerd t indien niet het Universiteitsfonds, het instituut Kern en de bereidwilligheid van Jon heer Ismail en den student Prijono het hogelijk hadden gemaakt, dit onmisbare onderwijs althans op bescheiden voet voort te zetten. Spr. behandelde vervolgens de oprich ting van enkele nieuwe instituten en dis puten en kwam daarna tot het aantal stu denten, dat gestadig blijft toenemen en ln het afgeloopen academiejaar 2778 bedroeg. In de vijf voorgaande jaren was het hon derdtal achtereenvolgens 2, 3, 4, 5 en 6. Het aantal vrouwelijke studenten bedroeg 695 tegen 681 verleden jaar. Het aantal der eerstingeschrevenen liep terug van 657 tot 647. het aantal promoties daalde van 87 tot 73. Uitvoerig besprak prof. Huizinga daarna de belangrijkste gebeurtenissen, jubilea en onderscheidingen, w.o. de Oranje-herdenking in tegenwoordigheid der Koninklijke Familie op 6 Januari. Juist thans, nu de toestand van 's lands geldmiddelen iedereen verplicht, zich be perking te getroosten, mits afbraak wordt voorkomen, acht ik het nuttig aldus vervolgde prof. Huizinga zijn rede een oogenblik zeer algemeen van gebreken en gevaren te spreken, die den gezonden groei der Nederlandsche universiteit belemme ren en haar toekomst bedreigen. Die ge varen liggen diep. die gevaren zijn ernstig. Het staat er met Nederland's wetenschap pelijke toekomst naar zijn overtuiging niet gunstig voor. Men hoort bij allerlei gelegenheden de meening verkondigen als zou in Nederland de wetenschap in hooge eere zijn. Dit is een fabel te achten. Het tegendeel is waar. Er bestaat bij ons te lande ook in ontwik kelde kringen gering begrip voor de be teekenis der wetenschap en het wezen der universiteit. Men kan in de Tweede Ka mer lang en breed over universiteitsbelan- gen hooren spreken, alsof zij met weten schap niets te maken hadden, enkel met onderwijs. De Maatschappij voor Nijverheid en Handel geeft een brochure uit over cen trale leiding van ons hooger onderwijs, en scheert daarin universiteiten en hooge- scholen volkomen over één kam. Benig be grip van het belang der wetenschap heb ik er vergeefs in gezocht. Er wordt een Oeconomische Raad ingesteld; terstond kan men in een hoofdartikel van de ,.N. R. Ct." lezen, dat er ..een te groote plaats aan de wetenschap toegekend" is: onder de 15 leden zijn .liefst 6 hoogleeraren". Een onzer oud-rectoren zei niet lang gele den: de maatschappij in Nederland heeft maling aan de wetenschap, tenzij zij er onmiddellijke technische of economische winst in ziet. Een sprekend staaltje: de Rockefeller-stichting vraagt, als voorwaar de voor het toekennen van haar milde sti pendia tot studie buitenslands steeds: be staat er uitzicht, dat de gegadigde na het beeindigen van zijn studie een weten schappelijke werkkring in zijn vaderland vindt? Uit Nederland moet. althans voor de afdeeling der z.g. sociale wetenschap pen. het antwoord bijna altijd luiden: niet het geringste. En de lijst der voormalige Rockefeller-fellows uit alle landen van Europa toont hen inderdaad overal thans in leidende wetenschappelijke posities, be halve de Nederlandsche. Er zijn hier te lande veel te weinig betrekkingen, waai de jongere onderzoeker door althans in hoofdzaak zuiver wetenschappelijken ar beid in zijn levensonderhoud kan voorzien. Het is voorgekomen, dat een ambtenaar van Financiën met een vrijmoedigheid, die enkel in onkunde haar verontschuldiging vindt, bij de faculteit van Scaliger aan kwam met het- voorstel, het hoogleeraars- schap in het Hebreeuwsch op te heffen. Ik herhaal: wij vragen op dit oogenblik geen uitbreiding, enkel vrijwaring tegen afbraak. Met te meer klem moet daarom nogmaals worden gezegd wat ons ont breekt Het blijft bedroevend, dat de beide grootste universiteiten des rijks een be hoorlijke bezetting der moderne philologie nog altijd ontberen, nog bed roeven der. dat wanneer op verbetering van dat gebrek wordt aangedrongen, een beweging ont staat om de moderne philologie in de sfeer der middelbare examens te houden Het blijft onwaardig, dat de Leidsche facultei ten van godgeleerdheid en van de letteren zich nu welhaast zestig jaren behelpen in absurde lokaliteiten, terwijl elke lagere school over de toonbank een splinternieuw gebouw kreeg. De grond van dit euvel zit diep. De uni versitaire wetgeving is van den beginne af (1815) weinig gelukkig geweest. Zij heeft aan de universiteiten ontnomen, wat haar kostbaarste beginsel was de zelfstandig heid Zij heeft het College van Curatoren verlaagd van een werkelijk bestuur met gedelegeerde macht-tot-beschikken tot een halfslachtige positie van adviseurs, beheer ders en toezieners, met onvoldoend om schreven bevoegdheid, zoodat de heilzame werking van het instituut slechts gewaar borgd wordt door de groote toewijding en het inzicht der personen, die zich voor de lastige en steeds meer eischende taak ge lukkig nog altijd laten vinden Van de waardigheid van den Rector Magnificus met haar internationale traditiën die tot lang vóór 1575 terug reiken, heeft men in 1815 mets begrepen. Men kan tal van om standigheden aanwijzen die de beslissin gen van 1815 verklaren en verontschuldi gen doch het resultaat ervan wordt er niet anders om. Van dezen kapitalen misslag der onzelf- standigmaking der hoogescholen nemen alle gebreken van het universitaire leven in Nederland hun oorsprong. De student vindt de universitetit zelve, door zijn ver laging tot louter staatsschool ongeschikt gemaakt als centrum van corporatieve aanhankelijkheid een Alma mater onder curateele. De gestudeerde Nederlander voelt zich op gezette tijden reünist, slechts bij uitzondering permanent alumnus Zijn liefde geldt doorgaans meer het corps dan de universiteit. Zoolang ook het jaarver slag van het Leidsch Studenten Corps nog een spoor vertoont van de opvatting alsof de universiteit een vreemde mogendheid ware. hapert er nog altijd iets aan het juist begrip der civitas academica. In het nauwste verband hiermee staat de zeld zaamheid van groote particuliere schen kingen voor universitaire doeleinden. Het kapitaal der universiteitsfondsen is beschamend klein. Het bekostigen der wetenschap is staatszaak, meent in het algemeen de vermogende Nederlander Een derde euvel acht spr. het gebrek aan effec tief medezeggenschap van het doceerend lichaam der universiteit in haar leiding en bestuur. Men blijft in Nederland de meening toegedaan, dat een man van we tenschap als zoodanig een stoethaspel is en tot praktische werkzaamheid onge schikt. Met de grootste waardeering voor den geest, waarin het Leidsche curatorium zijn taak opvat als een van overleg en samenwerking, blijf ik op dit punt hervor ming van het universiteitsbestuur, op grondslag van autonomie gewenscht ach ten. In dit verband maakt spr. een verge lijking met de Britsche en Italiaansche universiteiten. In beide landen ziet men in de universiteit opgenal de groote le vende orgaan van wetenschap, cultuur en opvoeding. Opleiding en onderwijs, hoe essentieel en gewichtig, blijven secundair. Bij ons roept de publieke opinie: „onder wijs, opvoeding" en verheft de luide leus van „eischen der moderne maatschappij". Laat men bedenken, dat wetenschap de voedingsbodem is van onderwijs, vakoplei ding en opvoeding, doch niet omgekeerd. Laat men oppassen, dat in ons brave va derland het onderwijs niet de wetenschap verstikt. De Universiteit blijve, wat zij in haar aard altijd geweest is. ook onder ongun stige omstandigheden, een centrum van wetenschappelijke cultuur. En laten het zelfstandige centra zijn in de mate waarin ons staatsbestel dit veroorlooft. Niets zou voor den geestelijken bloei van het land zoo gevaarlijk zijn als de „centrale lei ding". waarmee kopstukken uit de zaken wereld ons gelukkig willen maken. Wij verlangen niet, op Engelsch model, voor elke Universiteit twee zetels in de Staten- Generaal Maai- wanneer door een geluk kigen loop van zaken een Universiteit als de Leidsche, die haar academische kabi netten zag uitgroeien tot rijke musea, daarin iets meer bezit dan bloote onder wijsmiddelen. dan verwachten wij iets anders dan een telkens herhaald geroep om haar daarvan te berooven. Bij de ontwerpbegrooting voor 1933 werd vergeleken bij 1931 op het geheele departement van onderwijs 3 3/4°/o bezui nigd, op het lager onderwijs 1 op het hooger onderwijs 18%>. Al werd bij de toe passing op het lager en middelbaar on derwijs belangrijk meer bezuinigd, de cij fers blijven getuigen van de proportio- neele waardeschatting der drie takken van dienst bij de regeering. En dit terwijl het hooger onderwijs reeds onvoldoende geoutilleerd is en te rekenen heeft met een sneller accres van leerlingen. Men zoekt naar verdere bezuiniging door het ontoegankelijker maken der universi teit door verhooging der studiekosten hier toch al hooger dan elders, eerlang wellicht in beperking der toelating. Men roept om wering van buitenlandschc studenten. Al die maatregelen hebben een trek gemeen, het zijn alle negatieve middelen van anti- cultureele strekking. Er zijn echter andere dingen noodig om universiteit en weten schap op peil te houden en te brengen. Een beter inzicht moet doordringen, bij publiek en regeering beide, aangaande de beteekenis der wetenschap voor den aard en instandhouding der beschaving Een beter inzicht, dat zich in daden uite. Wil Nederland op het gebied der wetenschap mee vooraan blijven, dan dient het zich te gewennen, om aan de organen der weten schap naar verhouding een ruimer deel, zoowel van 's lands middelen, als van de nationale milddadigheid ten koste te leggen. Spr. gaf vervolgens het woord aan den prosecretaris, prof. dr. N. J. Krom tot het voorlezen van het oordeel der faculteit van wis- en natuurkunde over de bekroonde prijsvragen. Op de eerste prijsvraag, uitgeschreven door de Faculteit der Wis- en Natuurkunde luidende: .De Faculteit verlangt een be redeneerd overzicht der methoden van ver ven. welke in vroeger eeuwen in de Leid sche textielindustrie werden toegepast", is één antwoord ingekomen onder de ken- spre.-J? „Artem experientia fecit',', De nieuwe rector-magnificus, prof. mr. D. van Blom. De schrijver geeft hierin een uitvoerig overzicht van de methoden van verven, welke ln Leiden gebruikt zijn. Hij heeft daarbij een ruim gebruik ge maakt van de bronnen tot de geschiede nis van de Leidsche textielnijverheid, ver zameld door prof. mr. N. W. Posthumus, en uitgegeven in zes deelen van de Rijks Ge schiedkundige Publicatiën. Bovendien heeft hij zelf gegevens ver zameld uit het Archief van de Hallen, aan wezig in het Leidsche gemeentearchief. Hij is daardoor in staat geweest het ge bruik van verfstoffen als meekrap, weede, indigo, cochenille, looistoffen, verfhout enz. na te gaan en de werkwijzen, welke werden toegepast voor het verven in verschillende kleuren nader toe te lichten. De schrijver blijkt goed bekend te zijn met de oudere literatuur over de ververij, en slaagde erin vast te stellen, dat een zeer bijzonder boekje „Ars tinctoria experimentalis", dat ln 1685 in Duitschland verscheen, het Duit-sche origineel is van een werk dat in 1705 in het Engelsch werd vertaald onder den naam „The whole art of dyeing". Terwijl in de bronnen tot de geschiede nis der Leidsche textiel-industrie van prof. Posthumus voornamelijk de aandacht wordt gevestigd op de economische ver houdingen en de arbeidsverdeeling, heeft de schrijver van de prijsvraag uit de plaat selijke verordeningen en keuren en uit de boekjes die de verzamelde geheimen der ververij openbaren, de niet gemakkelijke taak volbracht, de werkwijze, die door de ververs werd toegepast, op te sporen. Hij heeft dit toegelicht met de in onzen tijd verkregen kennis over de chemische sa menstelling der gebruikte verfstoffen, en slaagt erin een duidelijke voorstelling te geven van de wijze waarop in vroeger eeuwen met eenvoudige hulpmiddelen en gebrekkige chemische kennis zulke verras send schoone resultaten werden verkregen. In de verhandeling komt 't enkele ma len voor. dat de schrijver literatuur aan haalt, zonder nauwkeurig aan te geven, wat op de genoemde plaatsen vermeld staat. Deze aanhalingen kunnen echter gemakkelijk worden toegevoegd. Het geschrift bevat een zoo groot aantal belaugrijke gegevens en getuigt van een zoo uitgebreide en grondige studie van het voorhanden materiaal, dat het een belang rijke vermeerdering beteekent voor de kennis van de methoden der ververij, welke in de Leidsche textielindustrie vroe ger werden toegepast. De faculteit stelt daarom voor. aan den schrijver de gouden eerepenning toe te kennen. Bij opening van het naambriefje bleek de schrijver te zijn de heer W. L. J. de Nie, chem. cand. te Leiden. De tweede prijsvraag van de Faculteit der Wis- en Natuurkunde luidde: „Het is bekend, dat de variabele ster van het Algoltype RZ Cassiopeiae seculaire veran deringen van haar periode vertoont. De Faculteit wenscht een kritische behande ling van alle beschikbare waarnemingen met het oog op een mogelijke verklaring van de waargenomen periodenveranderin- gen als zijnde slechts schijnbaar en het gevolg van de beweging van de dubbel ster RZ Cassiopeiae om een derden com ponent van het systeem". Hierop kwam één antwoord in onder de kenspreuk „E e X sin E n (t 1„)" Het gebruikte waarnemingsmateriaal is kritisch samengesteld en door eigen waar nemingen uitgebreid. Deze eigen waar nemingen zijn èn talrijk èn van hooge nauwkeurigheid, maar tot een betrekke lijk klein tijdsinterval beperkt. Voor dit laatste feit is echter de schrijver uit den aard der zaak niet verantwoordelijk. De mathematische behandeUng van het geheele materiaal is uitgevoerd op een wijze, die ook in de toekomst zal kunnen worden gevolgd, wanneer de waarnemin gen in kwantiteit en kwaliteit belangrijk superieur zullen zijn aan die welke de schrijver te zijner beschikking heeft ge had. Het hoofdresultaat van het onderzoek en tevens het antwoord op de prijs vraag is dat de afwijkingen van een lineaire ephemeride voor de minimum epochen van RZ Cassiopeiae een plau sibele verklaring vinden in de veronder stelling van Kepplersche beweging van het eklipssysteem om een met een derde ster gemeenschappelijk zwaartepunt heen. Deze beweging toont zelfs een vrij dui delijke excentriciteit <e .40 12 <m.f.)) en de massafunctie blijkt een in dit ver band redelijke grootte te hebben. Enkele onbelangrijke rexenfoutjes doen aAn deze uitkomst niets af. Aangezien de beantwoording van de prijsvraag op bevredigende wijze is gege ven, met volledige gebruikmaking van al het beschikbare, door uitstekende eigen waarnemingen belangrijk uitgebreide materiaal is de faculteit van meening, dat de beantwoording de uitgeloofde prijs verdient Bij opening van het naambriefje bleek de schrijver te zijn de heer A. de Sitter, astr. docts te Leiden. Daarna droeg prof. Huizinga de recto rale waardigheid over aan prof. van Biom met den wensch, dat zijn ambtsjaar voor spoediger zal mogen zijn voor de univer siteit, ypor het yaderland en voor allee. A. M. GORTER, t De kunstschilder A. M. Gorter, oud voorzitter der Maatschappij „Arti et Ami- citiae" is overleden. Het „Hbld." deelt over hem het vol gende mede: Arnold Marc Gorter werd ln 1866 te Al melo geboren. Hij ontving zijn opleiding aan de Amsterdamsche Academie en legde zich, door groote liefde tot de natuur ge dreven. op het landschapschllderen toe. Hij exposeerde op ..Arti" en op de „Vier- jaarlijksche" en in vele buitenlandschc kunststeden, waar zijn landschappen groote bewondering vonden en tal van onderschei dingen hem ten deel vielen. Hij was o.m. correspondeerend lid van de Académie des Beaux-Arts en officier van de Oranje Nas- sau-orde. „Arti" als „St Lucas" hebben van zijn beleid als voorzitter bij herhaling gepro fiteerd. In 1922 viel hem de eer te beurt om, als gast van de Koningin, gedurende vijf weken een reis naar Noorwegen mee te maken. Zijn werken vindt men in vele buiten- landsche musea; de Fransche regeering kocht een zijner landschappen aan voor het Petit Palais 'Parijs), ook in hét mu seum te Elberfeldt en in tal van Ameri kaansche verzamelingen is hij vertegen woordigd. Bekend is zijn groote landschap in het Stedelijk Museum te Amsterdam Gorter hield van de dichterlijke stille natuurmonumenten; van den prillen lente morgen als de boomen prijken in volle blanke bloesempracht, van den naderen den avondstond als een stemming van ernst en plechtigheid zich aan het land schap meedeelt; van de rust en de weldsch- held van het sneeuwgezicht Een oprecht natuurminnaar, een welwillend mensch, een hartelijk vriend voor zijn kunstgenoo- ten is met Arnold Gorter heengegaan. PREDIKBEURT. BENTHUIZEN. Geref. Gem Dinsdag nam. 8 uur. ds. Lamain van Rotterdam. NED. HERV. KERK. Beroepen: Te Woudsend. H. Marra te Huizlnge (Gron.). Te Annerveen: H. Bax te Andijk. Bedankt: Voor Akkerwoude J P. Snoep te Nijehaske; Voor Eerbeek (toez.j W. H. Hoek te Amsterdam; Voor Ee: H. O. Mole naar te Idsegahuizen. GEREF. KERKEN. Aangenomen: Naar Assen, ds. D. Scheele te Middelburg. BIJ DE GEK. KERK TE HOOFDDORP. Gistermorgen had in de Gereformeerde Kerk te Hoofddorp onder groote belang stelling de bevestiging plaats van ds. R. Oosterhoff uit Wanswerd (Fr.), die in de afgeloopen week in de naast de kerk ge bouwde nieuwe pastorie met zijn gezin reeds zijn intrek had genomen. Ds. Oosterhoff, geboren 18 Februari 1899, werd candidaat te Kampen ln 1925 en deed op 14 Maart 1926 zijn intrede te Hemelum c.a. Na een 3-tal jaren aldaar als herder en leeraar werkzaam te zijn geweest, ging hij naar Wanswerd, waar hij ruim 4 jaren heeft gearbeid, om daarna het beroep naar Hoofddorp aan te nemen. Ds. P. van Strien van den Aalsmeerder- weg, die den nieuwen predikant in zijn ambt bevestigde, had hierbij tot tekst ge kozen Openbaringen 1: 16 eerste gedeelte „En hij had zeven sterren in zijn rechter hand." In de avondbijeenkomst hield de nieuwe leeraar zijn intreepredlkatie. Het kerk gebouw was ook thans weder stampvol. De predikant sprak naar aanleiding van het tekstwoord uit Jesaja 40: 9 en bepaal de zijn gehoor bij de verkondiging van de goede boodschap, meer in het bijzonder bij de beteekenis, de kracht en den inhoud daarvan. Aan het einde gekomen van zijn rede, waarnaar met groote aandacht werd ge luisterd, richtte ds. Oosterhoff zich aller eerst tot den Kerkeraad, de hoop uitspre kend op broederlijke samenwerking, daar na tot de gemeente, vragend om de voor bede en aanvaarding van zijn arbeid in haar midden; verder tot den vertegen woordiger van het gemeentebestuur de vertegenwoordigers van de omringende Geref. Kerken, die allen vertegenwoordigd waren en in het bijzonder tot ds. Van Strien, die het consulentschap tijdens de vacature heeft waargenomen en wien hij namens den Kerkeraad daarvoor hartelijk dankzegde. Ds Van Strien heette den nieuwen her der en leeraar welkom namens de ge meente, de classis Haarlem en de »ena- buurde Kerken. Op verzoek van ds. Oosterhoff werden geen toespraken gehouden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1933 | | pagina 9