IVERDRACHT VAN HET RECTORAAT
DER LEIDSCHE HOOGESCHOOL.
Lie Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Maandag 18 September 1933
Derde Blad
No. 22546
)e lotgevallen der Universiteit in het afgeloopen jaar.
JEDERLAND's WETENSCHAPPELIJKE TOEKOMST BEDREIGD.
KUNST EN LETTEREN.
KERK^ EN SCH00LNIEUWS
BEVESTIGING EN INTREDE
VAN Ds. R. 00STERH0FF.
Howl
feaszj
rramd
readd
line:]
afin
■st oj
l.y.
i het groot auditorium van het acade-
(egebouw aan het Rapenburg heeft de
tredende rector magnificus der Leidsche
diversiteit, prof. dr. J. Huizinga heden
iddag de rectorale waardigheid overge
ven aan zijn opvolger prof. mr. D.
Blom.
De aftredende rector-magnificus.
prof. dr. J. Huizinga.
|Prof. Huizinga hield daarbij een rede,
sarin hij verslag heeft uitgebracht van de
fctgevallen der universiteit in den afge
lopen cursus en waarin hij in de eerste
■laats de overleden hoogleeraren her-
lacht, Prof. Zaayer, die kort nadat hij het
lectoraat had aanvaard ziek werd, prof.
fckhof, prof. Kluyver, prof. van Vollen
loven, prof. Van Gijn, en prof. Storm van
«eeuwen. Twee eeredoctoren der Leidsche
pniversiteit gingen heen, R. T. A. Innes,
irecteur van de Sterrewacht te Johannes
burg en P. S. Allen, president van het
«rpus Christi College te Oxford. Uitvoe
rig behandelde spr. vervolgens de veran
deringen in de bezetting van academische
functies. Daarbij dankte hij o.m. prof.
Irom, die bereid is gevonden opnieuw
■oor een termijn van vijf jaren op te tre
ilen als prosecretaris van den academi-
phen senaat. Wat de reëele verrijkingen
fen verarmingen der universiteit aangaat
[Valt alleen te spreken, voorzoover het
peuwe voorzieningen van rijkswege be-
|ett, van zaken, die of hun voltooiing
ds naderen, of om bijzondere redenen
Uitgang moesten hebben. Het verbouwde
gereorganiseerde museum voor Geologie
[en Mineralogie werd geopend, met de ver
plaatsing van de heelkundige afdeeling
HTvr het nieuwe academisch ziekenhuis
pn de overbrenging van dc polikliniek
Toor orthopaedie naar de Anna-kliniek
poor Orthopaedie is de verhuizing van het
(geneeskundig centrum der hoogeschool
afgeloopen en kon worden begonnen met
[de inrichting van het oude ziekenhuis voor
*ijn bestemming tot Ethnografisch mu
seum. In den Hortus zijn belangrijke ver-
■beteringen in uitvoering.
I Dezer dagen is de Clasiustuin geopend,
|®en natuur getrouwe reconstructie van
|den kruidhof in 1594 met aanvullingen tot
11608 wat zijn 2000 planten een aanschou
welijk beeld van den stand der botanie
[omstreekt 1600; elke plant draagt den
louden en den nieuwen Latijnschen en
Nederlandschen naam. Een gift van H. K.
K. Prinses Juliana heeft tot het tot stand
komen van dit werk belangrijk bijgedra
gen; eer van uitvoering komt toe
aan hortulanus. den heer Veendorp en
ir.ei. Thea Simons.
Bij de bespreking der aanwinsten wees
spr er op. dat Leiden's beteekenis voor de
siudie van het Chineesch en Japansch
steeds toeneemt Het Sinilogisch Instituut
verwerft hoogstwaarschijnlijk, krachtens
een regeling tusschen China en Nederland,
een iaarlijksche ondersteuning uit de rente
van hst fonds der Boxerindemniteit. Van
Buyvendak's werkzaamheid aan de Co
lumbia University te New York had het
nuttige gevolg, dat Amerikaansche studen
ten naar Leiden komen om hier hun studie
Jn het Chineesch of Japansch te voltooien.
Jetwat ontmoedigend steken hierbij de
bezuinigingsmaatregelen af, die ook deze
studiën hebben getroffen.
De hulpleeraar in het Chineesch. de heer
Yen Fu-Ch'ing, werd met ingang van 1 Juli
!933 van zijn taak ontheven. Hetzelfde lot
trof de hulpleeraren in het Maleisch en het
Jsvaansch. de heeren Ismail en Soejoed
Martosoehardsjo. Het woord bezuiniging
klinkt heden ten dage dwingender dan
°Jtt. Maar het heeft er toch iets van, als
of men van de locomotief den stoker naar
buis zendt. De ongeveer 400 studenten, die
*]aast het wetenschappelijk onderwijs in
{te beide laatstgenoemde talen in 's lands
belang ook elementair onderwijs behoeven,
^uden door deze maatregelen, die ook
ooor den steun van Curatoren niet te
Jp.eren bleken, in hooge mate gedupeerd
t indien niet het Universiteitsfonds, het
instituut Kern en de bereidwilligheid van
Jon heer Ismail en den student Prijono het
hogelijk hadden gemaakt, dit onmisbare
onderwijs althans op bescheiden voet voort
te zetten.
Spr. behandelde vervolgens de oprich
ting van enkele nieuwe instituten en dis
puten en kwam daarna tot het aantal stu
denten, dat gestadig blijft toenemen en ln
het afgeloopen academiejaar 2778 bedroeg.
In de vijf voorgaande jaren was het hon
derdtal achtereenvolgens 2, 3, 4, 5 en 6.
Het aantal vrouwelijke studenten bedroeg
695 tegen 681 verleden jaar. Het aantal der
eerstingeschrevenen liep terug van 657
tot 647. het aantal promoties daalde van
87 tot 73. Uitvoerig besprak prof. Huizinga
daarna de belangrijkste gebeurtenissen,
jubilea en onderscheidingen, w.o. de
Oranje-herdenking in tegenwoordigheid
der Koninklijke Familie op 6 Januari.
Juist thans, nu de toestand van 's lands
geldmiddelen iedereen verplicht, zich be
perking te getroosten, mits afbraak wordt
voorkomen, acht ik het nuttig aldus
vervolgde prof. Huizinga zijn rede een
oogenblik zeer algemeen van gebreken en
gevaren te spreken, die den gezonden groei
der Nederlandsche universiteit belemme
ren en haar toekomst bedreigen. Die ge
varen liggen diep. die gevaren zijn ernstig.
Het staat er met Nederland's wetenschap
pelijke toekomst naar zijn overtuiging
niet gunstig voor.
Men hoort bij allerlei gelegenheden de
meening verkondigen als zou in Nederland
de wetenschap in hooge eere zijn. Dit is
een fabel te achten. Het tegendeel is waar.
Er bestaat bij ons te lande ook in ontwik
kelde kringen gering begrip voor de be
teekenis der wetenschap en het wezen der
universiteit. Men kan in de Tweede Ka
mer lang en breed over universiteitsbelan-
gen hooren spreken, alsof zij met weten
schap niets te maken hadden, enkel met
onderwijs.
De Maatschappij voor Nijverheid en
Handel geeft een brochure uit over cen
trale leiding van ons hooger onderwijs, en
scheert daarin universiteiten en hooge-
scholen volkomen over één kam. Benig be
grip van het belang der wetenschap heb
ik er vergeefs in gezocht. Er wordt een
Oeconomische Raad ingesteld; terstond
kan men in een hoofdartikel van de ,.N.
R. Ct." lezen, dat er ..een te groote plaats
aan de wetenschap toegekend" is: onder
de 15 leden zijn .liefst 6 hoogleeraren".
Een onzer oud-rectoren zei niet lang gele
den: de maatschappij in Nederland heeft
maling aan de wetenschap, tenzij zij er
onmiddellijke technische of economische
winst in ziet. Een sprekend staaltje: de
Rockefeller-stichting vraagt, als voorwaar
de voor het toekennen van haar milde sti
pendia tot studie buitenslands steeds: be
staat er uitzicht, dat de gegadigde na het
beeindigen van zijn studie een weten
schappelijke werkkring in zijn vaderland
vindt? Uit Nederland moet. althans voor
de afdeeling der z.g. sociale wetenschap
pen. het antwoord bijna altijd luiden: niet
het geringste. En de lijst der voormalige
Rockefeller-fellows uit alle landen van
Europa toont hen inderdaad overal thans
in leidende wetenschappelijke posities, be
halve de Nederlandsche. Er zijn hier te
lande veel te weinig betrekkingen, waai
de jongere onderzoeker door althans in
hoofdzaak zuiver wetenschappelijken ar
beid in zijn levensonderhoud kan voorzien.
Het is voorgekomen, dat een ambtenaar
van Financiën met een vrijmoedigheid, die
enkel in onkunde haar verontschuldiging
vindt, bij de faculteit van Scaliger aan
kwam met het- voorstel, het hoogleeraars-
schap in het Hebreeuwsch op te heffen.
Ik herhaal: wij vragen op dit oogenblik
geen uitbreiding, enkel vrijwaring tegen
afbraak. Met te meer klem moet daarom
nogmaals worden gezegd wat ons ont
breekt Het blijft bedroevend, dat de beide
grootste universiteiten des rijks een be
hoorlijke bezetting der moderne philologie
nog altijd ontberen, nog bed roeven der. dat
wanneer op verbetering van dat gebrek
wordt aangedrongen, een beweging ont
staat om de moderne philologie in de sfeer
der middelbare examens te houden Het
blijft onwaardig, dat de Leidsche facultei
ten van godgeleerdheid en van de letteren
zich nu welhaast zestig jaren behelpen
in absurde lokaliteiten, terwijl elke lagere
school over de toonbank een splinternieuw
gebouw kreeg.
De grond van dit euvel zit diep. De uni
versitaire wetgeving is van den beginne af
(1815) weinig gelukkig geweest. Zij heeft
aan de universiteiten ontnomen, wat haar
kostbaarste beginsel was de zelfstandig
heid Zij heeft het College van Curatoren
verlaagd van een werkelijk bestuur met
gedelegeerde macht-tot-beschikken tot een
halfslachtige positie van adviseurs, beheer
ders en toezieners, met onvoldoend om
schreven bevoegdheid, zoodat de heilzame
werking van het instituut slechts gewaar
borgd wordt door de groote toewijding en
het inzicht der personen, die zich voor de
lastige en steeds meer eischende taak ge
lukkig nog altijd laten vinden Van de
waardigheid van den Rector Magnificus
met haar internationale traditiën die tot
lang vóór 1575 terug reiken, heeft men in
1815 mets begrepen. Men kan tal van om
standigheden aanwijzen die de beslissin
gen van 1815 verklaren en verontschuldi
gen doch het resultaat ervan wordt er
niet anders om.
Van dezen kapitalen misslag der onzelf-
standigmaking der hoogescholen nemen
alle gebreken van het universitaire leven
in Nederland hun oorsprong. De student
vindt de universitetit zelve, door zijn ver
laging tot louter staatsschool ongeschikt
gemaakt als centrum van corporatieve
aanhankelijkheid een Alma mater onder
curateele. De gestudeerde Nederlander
voelt zich op gezette tijden reünist, slechts
bij uitzondering permanent alumnus Zijn
liefde geldt doorgaans meer het corps dan
de universiteit. Zoolang ook het jaarver
slag van het Leidsch Studenten Corps nog
een spoor vertoont van de opvatting alsof
de universiteit een vreemde mogendheid
ware. hapert er nog altijd iets aan het
juist begrip der civitas academica. In het
nauwste verband hiermee staat de zeld
zaamheid van groote particuliere schen
kingen voor universitaire doeleinden.
Het kapitaal der universiteitsfondsen is
beschamend klein. Het bekostigen der
wetenschap is staatszaak, meent in het
algemeen de vermogende Nederlander Een
derde euvel acht spr. het gebrek aan effec
tief medezeggenschap van het doceerend
lichaam der universiteit in haar leiding
en bestuur. Men blijft in Nederland de
meening toegedaan, dat een man van we
tenschap als zoodanig een stoethaspel is
en tot praktische werkzaamheid onge
schikt. Met de grootste waardeering voor
den geest, waarin het Leidsche curatorium
zijn taak opvat als een van overleg en
samenwerking, blijf ik op dit punt hervor
ming van het universiteitsbestuur, op
grondslag van autonomie gewenscht ach
ten. In dit verband maakt spr. een verge
lijking met de Britsche en Italiaansche
universiteiten. In beide landen ziet men
in de universiteit opgenal de groote le
vende orgaan van wetenschap, cultuur en
opvoeding. Opleiding en onderwijs, hoe
essentieel en gewichtig, blijven secundair.
Bij ons roept de publieke opinie: „onder
wijs, opvoeding" en verheft de luide leus
van „eischen der moderne maatschappij".
Laat men bedenken, dat wetenschap de
voedingsbodem is van onderwijs, vakoplei
ding en opvoeding, doch niet omgekeerd.
Laat men oppassen, dat in ons brave va
derland het onderwijs niet de wetenschap
verstikt.
De Universiteit blijve, wat zij in haar
aard altijd geweest is. ook onder ongun
stige omstandigheden, een centrum van
wetenschappelijke cultuur. En laten het
zelfstandige centra zijn in de mate waarin
ons staatsbestel dit veroorlooft. Niets zou
voor den geestelijken bloei van het land
zoo gevaarlijk zijn als de „centrale lei
ding". waarmee kopstukken uit de zaken
wereld ons gelukkig willen maken. Wij
verlangen niet, op Engelsch model, voor
elke Universiteit twee zetels in de Staten-
Generaal Maai- wanneer door een geluk
kigen loop van zaken een Universiteit als
de Leidsche, die haar academische kabi
netten zag uitgroeien tot rijke musea,
daarin iets meer bezit dan bloote onder
wijsmiddelen. dan verwachten wij iets
anders dan een telkens herhaald geroep
om haar daarvan te berooven.
Bij de ontwerpbegrooting voor 1933
werd vergeleken bij 1931 op het geheele
departement van onderwijs 3 3/4°/o bezui
nigd, op het lager onderwijs 1 op het
hooger onderwijs 18%>. Al werd bij de toe
passing op het lager en middelbaar on
derwijs belangrijk meer bezuinigd, de cij
fers blijven getuigen van de proportio-
neele waardeschatting der drie takken
van dienst bij de regeering. En dit terwijl
het hooger onderwijs reeds onvoldoende
geoutilleerd is en te rekenen heeft met
een sneller accres van leerlingen. Men
zoekt naar verdere bezuiniging door het
ontoegankelijker maken der universi
teit door verhooging der studiekosten hier
toch al hooger dan elders, eerlang wellicht
in beperking der toelating. Men roept om
wering van buitenlandschc studenten. Al
die maatregelen hebben een trek gemeen,
het zijn alle negatieve middelen van anti-
cultureele strekking. Er zijn echter andere
dingen noodig om universiteit en weten
schap op peil te houden en te brengen.
Een beter inzicht moet doordringen, bij
publiek en regeering beide, aangaande de
beteekenis der wetenschap voor den aard
en instandhouding der beschaving Een
beter inzicht, dat zich in daden uite. Wil
Nederland op het gebied der wetenschap
mee vooraan blijven, dan dient het zich te
gewennen, om aan de organen der weten
schap naar verhouding een ruimer deel,
zoowel van 's lands middelen, als van de
nationale milddadigheid ten koste te
leggen.
Spr. gaf vervolgens het woord aan den
prosecretaris, prof. dr. N. J. Krom tot het
voorlezen van het oordeel der faculteit van
wis- en natuurkunde over de
bekroonde prijsvragen.
Op de eerste prijsvraag, uitgeschreven
door de Faculteit der Wis- en Natuurkunde
luidende: .De Faculteit verlangt een be
redeneerd overzicht der methoden van ver
ven. welke in vroeger eeuwen in de Leid
sche textielindustrie werden toegepast", is
één antwoord ingekomen onder de ken-
spre.-J? „Artem experientia fecit',',
De nieuwe rector-magnificus,
prof. mr. D. van Blom.
De schrijver geeft hierin een uitvoerig
overzicht van de methoden van verven,
welke ln Leiden gebruikt zijn.
Hij heeft daarbij een ruim gebruik ge
maakt van de bronnen tot de geschiede
nis van de Leidsche textielnijverheid, ver
zameld door prof. mr. N. W. Posthumus, en
uitgegeven in zes deelen van de Rijks Ge
schiedkundige Publicatiën.
Bovendien heeft hij zelf gegevens ver
zameld uit het Archief van de Hallen, aan
wezig in het Leidsche gemeentearchief.
Hij is daardoor in staat geweest het ge
bruik van verfstoffen als meekrap, weede,
indigo, cochenille, looistoffen, verfhout enz.
na te gaan en de werkwijzen, welke werden
toegepast voor het verven in verschillende
kleuren nader toe te lichten. De schrijver
blijkt goed bekend te zijn met de oudere
literatuur over de ververij, en slaagde erin
vast te stellen, dat een zeer bijzonder
boekje „Ars tinctoria experimentalis", dat
ln 1685 in Duitschland verscheen, het
Duit-sche origineel is van een werk dat in
1705 in het Engelsch werd vertaald onder
den naam „The whole art of dyeing".
Terwijl in de bronnen tot de geschiede
nis der Leidsche textiel-industrie van prof.
Posthumus voornamelijk de aandacht
wordt gevestigd op de economische ver
houdingen en de arbeidsverdeeling, heeft
de schrijver van de prijsvraag uit de plaat
selijke verordeningen en keuren en uit de
boekjes die de verzamelde geheimen der
ververij openbaren, de niet gemakkelijke
taak volbracht, de werkwijze, die door de
ververs werd toegepast, op te sporen. Hij
heeft dit toegelicht met de in onzen tijd
verkregen kennis over de chemische sa
menstelling der gebruikte verfstoffen, en
slaagt erin een duidelijke voorstelling te
geven van de wijze waarop in vroeger
eeuwen met eenvoudige hulpmiddelen en
gebrekkige chemische kennis zulke verras
send schoone resultaten werden verkregen.
In de verhandeling komt 't enkele ma
len voor. dat de schrijver literatuur aan
haalt, zonder nauwkeurig aan te geven,
wat op de genoemde plaatsen vermeld
staat. Deze aanhalingen kunnen echter
gemakkelijk worden toegevoegd.
Het geschrift bevat een zoo groot aantal
belaugrijke gegevens en getuigt van een
zoo uitgebreide en grondige studie van het
voorhanden materiaal, dat het een belang
rijke vermeerdering beteekent voor de
kennis van de methoden der ververij,
welke in de Leidsche textielindustrie vroe
ger werden toegepast.
De faculteit stelt daarom voor. aan den
schrijver de gouden eerepenning toe te
kennen.
Bij opening van het naambriefje bleek
de schrijver te zijn de heer W. L. J. de Nie,
chem. cand. te Leiden.
De tweede prijsvraag van de Faculteit
der Wis- en Natuurkunde luidde: „Het
is bekend, dat de variabele ster van het
Algoltype RZ Cassiopeiae seculaire veran
deringen van haar periode vertoont. De
Faculteit wenscht een kritische behande
ling van alle beschikbare waarnemingen
met het oog op een mogelijke verklaring
van de waargenomen periodenveranderin-
gen als zijnde slechts schijnbaar en het
gevolg van de beweging van de dubbel
ster RZ Cassiopeiae om een derden com
ponent van het systeem". Hierop kwam
één antwoord in onder de kenspreuk
„E e X sin E n (t 1„)"
Het gebruikte waarnemingsmateriaal is
kritisch samengesteld en door eigen waar
nemingen uitgebreid. Deze eigen waar
nemingen zijn èn talrijk èn van hooge
nauwkeurigheid, maar tot een betrekke
lijk klein tijdsinterval beperkt. Voor dit
laatste feit is echter de schrijver uit den
aard der zaak niet verantwoordelijk.
De mathematische behandeUng van het
geheele materiaal is uitgevoerd op een
wijze, die ook in de toekomst zal kunnen
worden gevolgd, wanneer de waarnemin
gen in kwantiteit en kwaliteit belangrijk
superieur zullen zijn aan die welke de
schrijver te zijner beschikking heeft ge
had.
Het hoofdresultaat van het onderzoek
en tevens het antwoord op de prijs
vraag is dat de afwijkingen van een
lineaire ephemeride voor de minimum
epochen van RZ Cassiopeiae een plau
sibele verklaring vinden in de veronder
stelling van Kepplersche beweging van
het eklipssysteem om een met een derde
ster gemeenschappelijk zwaartepunt heen.
Deze beweging toont zelfs een vrij dui
delijke excentriciteit <e .40 12 <m.f.))
en de massafunctie blijkt een in dit ver
band redelijke grootte te hebben.
Enkele onbelangrijke rexenfoutjes doen
aAn deze uitkomst niets af.
Aangezien de beantwoording van de
prijsvraag op bevredigende wijze is gege
ven, met volledige gebruikmaking van al
het beschikbare, door uitstekende eigen
waarnemingen belangrijk uitgebreide
materiaal is de faculteit van meening, dat
de beantwoording de uitgeloofde prijs
verdient
Bij opening van het naambriefje bleek
de schrijver te zijn de heer A. de Sitter,
astr. docts te Leiden.
Daarna droeg prof. Huizinga de recto
rale waardigheid over aan prof. van Biom
met den wensch, dat zijn ambtsjaar voor
spoediger zal mogen zijn voor de univer
siteit, ypor het yaderland en voor allee.
A. M. GORTER, t
De kunstschilder A. M. Gorter, oud
voorzitter der Maatschappij „Arti et Ami-
citiae" is overleden.
Het „Hbld." deelt over hem het vol
gende mede:
Arnold Marc Gorter werd ln 1866 te Al
melo geboren. Hij ontving zijn opleiding
aan de Amsterdamsche Academie en legde
zich, door groote liefde tot de natuur ge
dreven. op het landschapschllderen toe.
Hij exposeerde op ..Arti" en op de „Vier-
jaarlijksche" en in vele buitenlandschc
kunststeden, waar zijn landschappen groote
bewondering vonden en tal van onderschei
dingen hem ten deel vielen. Hij was o.m.
correspondeerend lid van de Académie des
Beaux-Arts en officier van de Oranje Nas-
sau-orde.
„Arti" als „St Lucas" hebben van zijn
beleid als voorzitter bij herhaling gepro
fiteerd.
In 1922 viel hem de eer te beurt om, als
gast van de Koningin, gedurende vijf
weken een reis naar Noorwegen mee te
maken.
Zijn werken vindt men in vele buiten-
landsche musea; de Fransche regeering
kocht een zijner landschappen aan voor
het Petit Palais 'Parijs), ook in hét mu
seum te Elberfeldt en in tal van Ameri
kaansche verzamelingen is hij vertegen
woordigd. Bekend is zijn groote landschap
in het Stedelijk Museum te Amsterdam
Gorter hield van de dichterlijke stille
natuurmonumenten; van den prillen lente
morgen als de boomen prijken in volle
blanke bloesempracht, van den naderen
den avondstond als een stemming van
ernst en plechtigheid zich aan het land
schap meedeelt; van de rust en de weldsch-
held van het sneeuwgezicht Een oprecht
natuurminnaar, een welwillend mensch,
een hartelijk vriend voor zijn kunstgenoo-
ten is met Arnold Gorter heengegaan.
PREDIKBEURT.
BENTHUIZEN.
Geref. Gem Dinsdag nam. 8 uur. ds.
Lamain van Rotterdam.
NED. HERV. KERK.
Beroepen: Te Woudsend. H. Marra te
Huizlnge (Gron.). Te Annerveen: H. Bax
te Andijk.
Bedankt: Voor Akkerwoude J P. Snoep
te Nijehaske; Voor Eerbeek (toez.j W. H.
Hoek te Amsterdam; Voor Ee: H. O. Mole
naar te Idsegahuizen.
GEREF. KERKEN.
Aangenomen: Naar Assen, ds. D. Scheele
te Middelburg.
BIJ DE GEK. KERK TE HOOFDDORP.
Gistermorgen had in de Gereformeerde
Kerk te Hoofddorp onder groote belang
stelling de bevestiging plaats van ds. R.
Oosterhoff uit Wanswerd (Fr.), die in de
afgeloopen week in de naast de kerk ge
bouwde nieuwe pastorie met zijn gezin
reeds zijn intrek had genomen.
Ds. Oosterhoff, geboren 18 Februari 1899,
werd candidaat te Kampen ln 1925 en deed
op 14 Maart 1926 zijn intrede te Hemelum
c.a. Na een 3-tal jaren aldaar als herder
en leeraar werkzaam te zijn geweest, ging
hij naar Wanswerd, waar hij ruim 4 jaren
heeft gearbeid, om daarna het beroep
naar Hoofddorp aan te nemen.
Ds. P. van Strien van den Aalsmeerder-
weg, die den nieuwen predikant in zijn
ambt bevestigde, had hierbij tot tekst ge
kozen Openbaringen 1: 16 eerste gedeelte
„En hij had zeven sterren in zijn rechter
hand."
In de avondbijeenkomst hield de nieuwe
leeraar zijn intreepredlkatie. Het kerk
gebouw was ook thans weder stampvol.
De predikant sprak naar aanleiding van
het tekstwoord uit Jesaja 40: 9 en bepaal
de zijn gehoor bij de verkondiging van de
goede boodschap, meer in het bijzonder bij
de beteekenis, de kracht en den inhoud
daarvan.
Aan het einde gekomen van zijn rede,
waarnaar met groote aandacht werd ge
luisterd, richtte ds. Oosterhoff zich aller
eerst tot den Kerkeraad, de hoop uitspre
kend op broederlijke samenwerking, daar
na tot de gemeente, vragend om de voor
bede en aanvaarding van zijn arbeid in
haar midden; verder tot den vertegen
woordiger van het gemeentebestuur de
vertegenwoordigers van de omringende
Geref. Kerken, die allen vertegenwoordigd
waren en in het bijzonder tot ds. Van
Strien, die het consulentschap tijdens de
vacature heeft waargenomen en wien hij
namens den Kerkeraad daarvoor hartelijk
dankzegde.
Ds Van Strien heette den nieuwen her
der en leeraar welkom namens de ge
meente, de classis Haarlem en de »ena-
buurde Kerken.
Op verzoek van ds. Oosterhoff werden
geen toespraken gehouden.