LEIDSCH DAGBLAD
Jaargang Donderdag 7 September 1933
No. 36
ARTISNIEUWS
ANEKDOTE.
lEIKft
door G. J. VISSCHER.
Een nieuwe Krokodil.
hangt er toch veel van het toeval
bneer ik indertijd uit een kippenei
tropen, dan zou ik nu een kippetje
fhien wel een haantje zijn en zie-
oordat ik uit een krokodillenei ge
pen, zegt iedereen, die mij voor het
dadelijk: „Daar heb je een
lippeneitjes, die bij jullie thuis
Ins op de ontbijttafel verschijnen.
|geen jonge kuikentjes op, dat be-
wel. Een dergelijk lot zou mijn
|tje" ook hebben ondergaan, wan-
door de Maleiers in mijn vader -
J het schiereiland Malakka in Ach-
gevonden was, want die inboor-
tmullen van alle krokodilleneieren,
Ej te pakken kunnen krijgen. Mijn
loeder, een flinke krokodil van een
pf vier lengte, had haar twintig
venwel goed verborgen onder een
fottende bladeren en waterplanten
putje aan den oever van de rivier.
|ze daarmee klaar was, ging ze er
zitten, evenals buurmans kippetje,
bleef in de nabijheid om de wacht
jen. De zon en de rottende planten
voor de noodige warmte. Zestig
|ang heeft moeder een oog in 't zeil
Daar hoorde ze op een morgen
fit gekwaak in den eierenhoop. Dat
haakten wij. jonge krokodilletjes:
fen er uit! Moeder luisterde met de
aandacht, en vader ook. evenals
stuk of wat anderen krokodillen.
Irstte het eerste ei open. Mijn oud-
|rtje kroop er uit enhap! deed
meteen was het ventje version-
oudste zusje was voor moeder;
ld je ging denzelfden weg op. De
Beden ook mee en eindelijk kwam
den dag. Ik wist natuurlijk in mijn
omgeving den weg niet. want ik
Inog nooit een voetstap gezet, maar
I toevallig den goeden kant uit en
pra verborgen tusschen een groepje
pels.
lerliefde? Vaderliefde? Medelijden?
|oem ik drie zaken, die bij de kro-
even onbekend zijn. als bij jullie
Pijnlijk Latijn en Grieksch.
'e jonge krokodilletjes zorgt dus
maar gelukkig zijn we van na-
|rect in staat om voor ons zelf te
een uur na mijn intrede in de
■was ik al zóó verzadigd van wor-
jakken en Jonge vischjes, dat lk
luze kon houden om de omgeving
pennen.
heb ik nooit meer teruggezien.
heb ik nog éénmaal ontmoet. Ze
'gend over een zandbank. Ze had
likt ln een voetbal, die te water
"aakt en dien zij door zijn vlugge
1 voor een of ander dier had aan-
frkende mij niet eens en ik maakte
voeten; ik dacht aan den korten
pur van mijn oudste zusje!
1 hink, ik groeide goed en ik nam
de manieren en gebruiken over
medekrokodillen. Ik verschalkte
'eens een jong hondje, dat zich te
Pj den oever waagde. De volwassen
exemplaren van mijn familie loerden ook
op oude honden, maar die waren niet ge
makkelijk te bekomen. Wanneer een groo-
te hond aan den waterkant kwam om te
drinken, bleef hij eerst stil staan om goed
uit te kijken. Dan nam hij gauw een paar
slokjes en dan ging hij vlug een eindje
van den kant af. Daarna kwam hij terug,
weer even kijken en weer een paar slokjes.
Dan wegloopen en even later nog een
slokje. En zoo deed hij een keer of vijf,
totdat hij genoeg had.
Paarden en buffels werden door de in
boorlingen naar de rivier geleid om ze te
laten drinken, maar dan sloegen de man
nen eerst een poosje met lange stokken in
het water om de krokodillen weg te jagen
en dan pas lieten ze hun dieren den dorst
lesschen. Die menschen wisten wel, dat
een groote krokodil er niet tegen op zag
om zelfs paarden en koeien bij een poot
te grijpen.
Eén krokodil in onze rivier was een
ware reus; hij was acht Meter lang! Wij
noemden hem altijd opa.
Aan hem heb ik het eigenlijk „te dan
ken". kan ik gerust zeggen, dat ik hier in
„Artis" ben.
Dat kwam zoo.
Opa had voor zijn groote lichaam ver
bazend veel voedsel noodig. Visschen. wil
de zwijnen, slangen, herten, kalveren
alles was van zijn gading. Hij stond bij
de menschen daar in de buurt goed aan
geschreven. Ik zal niet beweren, dat ze
hem als een heilig dier beschouwde, zooals
de Egyptenaren indertijd deden ten op
zichte van hun Nijlkrokodil, maar toch
hadden ze eerbied voor hem en zoo af en
toe gaven ze hem een zwijn of een kalf
cadeau.
Of „opa" daardoor een beetje overmoe
dig werd, weet ik niet, maar op een zomer
avond, toen *een twintigtal mannen
verfrissching zochten in het heldere water
der rivier, sloop opa onder water naar
hen toe. Een schreeuw! En één van de
zwemmers, toevallig het dorpshoofd, ver
dween voorgoed onder de oppervlakte.
Nu was het uit met den eerbied voor
opa. Men had hem duidelijk herkend; hij
was de moordenaar. De bewoners van een
stuk of vier dorpen trokken er met alle
mogelijke wapenen op uit, om opa te doo-
den en niet alleen hèm, maar tevens alle
andere krokodillen, welke zij op hun tocht
konden te pakken krijgen.
Bij die gelegenheid werd ik ook gevan
gen. Ik was al een heele knaap van twee
Meter lengte en ik had een gebit van vier-
en-zestig tanden, dus tweemaal zooveel als
een menscli en mijn tanden waren alle
maal „echt", wat lang niet van alle men-
schentanden gezegd kan worden.
Ik zag er dus gevaarlijk uit, maar met
behulp van touwen en netten had men mij
levend gevangen en ik was al zeg ik
het zelf mooier dan mijn kameraads,
doordat ik, als een echte moeraskrokodil,
een aantal donkere vlekken vertoonde op
een gelen ondergrond.
„Hem niet dood maken!" riep Abdul
Azis, de eerste Minister van Djohoré, zoo
dra hij me zag Hij was de voornaamste
van het jachtgezelschap en werd gehoor
zaamd. Op zijn bevel werd mijn muil
dichtgebonden, zoodat ik niet biiten kon
en er werd een stevig touw om mijn staart
gewonden, zoodat ik niet kon slaan.
Nu was ik weerloos en in dien toestand
werd ik in een kist gepakt en op een
stoomboot gebracht, met bestemming
Amsterdam.
Wat zou er in die stad met mij gebeu
ren? Voor een aquarium in de huiskamer
was ik veel te groot! Zou ik dan mijn
huid moeten afstaan voor het vervaardigen
van mooie damesportemonnaie's van echt
krokodillenleer? Dat leek me levensge
vaarlijk! Het liep goed af; ik werd ge
plaatst in een flink bassin in het Reptie
lenhuis in Artis. Ik maakte daar kennis
met wel een stuk of tien krokodillen en
kaaimannen van allerlei soort. De grootste
is een Mississippi-kaaiman van drie Meter
lengte. Wij noemen hem oudoom. Hij ls
hier al vijf en dertig jaar. Hij komt van
Hagenbeek te Stellingen bij Hamburg en
toen hij hier arriveerde, was hij een baby
van dertig c.M. lengte. En nu is hij de
grootste van ons allen, dus moet hij hier
wel een goed leven gehad hebben.
Toen ik hier pas was. hapte hij ter ken
nismaking even in mijn staart, maar hij
beet niet door. 't Is in den grond wel een
goede slokker en ik mag lijden, dat hij
heel oud wordt Daar is ook wel kans op,
maar in één opzicht moet hij voorzichtig
zijn: hij kan soms 2oo loerend kijken naar
onzen oppasser, net alsof hij denkt: „Jou
zou ik wel lusten!" En als nu op een war
men zomerdag de oppasser eens een bad
gaat nemen in ons bassin, en „oudoom"
weet zich niet te beheerschen, dan gaat
het met den oppasser precies als met dat
dorpshoofd op Malakka, maar dan zal het
ook met „oudoom" wel even slecht afloo-
pen als indertijd met „opa".
En hoe zal het dan met de anderen
gaan? Zullen de menschen van mij zeg
gen: „Spaar hem, want het is zoo'n mooi,
lief dier!" Ik betwijfel het zeer.
Toch heb ik sinds gisteren weer meer
moed gekregen. Je moet weten: ik zat in
mijn bezorgdheid op mijn eentje 'n beetje
te huilen. Daar kwam een jong krokodil
letje van een jaar of achttien naar mij
toe. Hij is de eenige van ons gezelschap,
die hier geboren is, en dus is hij van alles
in onze omgeving goed op de hoogte.
„Wat scheelt er aan?" vroeg hij. Ik ver
telde hem, wat mij hinderde.
„Spaar dan je traantjes maar!" zei hij.
„In de eerste plaats zijn krokodillentranen
hier toch niet erg in tel en in de tweede
plaats geef ik je de verzekering, dat onze
oppasser hier nooit een bad zal nemen. Ik
zwem hier nu al achttien jaren rond en ik
heb hem nog nooit te water zien gaan! ik
denk, dat het hem verboden is".
Dat gaf mij moed. Ik haalde diep adem
en, volkomen tevreden met mijn bestaan
in „Artis",dacht ik weer aan den Indischen
reus, aan wiens onvoorzichtigheid ik mijn
overplaatsing naar Amsterdam moest toe
schrijven en ik fluisterde: „Opa! Ik
dank u!"
(Nadruk verboden).
Ingezonden door Martin van der Meer.
Tante tegen Pietje: „Weet ik al hoe
veel pooten of een paard heeft?
Piet- ja, 8, 2 aan de voorkant, 2 aan
de achterkant, 2 aan de rechterkant en
2 aan de linkerkant, dat is 8 pooten.
Is dat niet goed uitgerekend?" Die Piet
was een echte grappenmaker en zei het
daarom zoo.