ans, de robbedoes. BEDTIJD 1_ it gmg tegen den winter en vader en Ier van Kampen zaten samen te be ien wat er zooal noodig was. brandstoffen en de winteraardap- M hebben we in huis", zei moeder, „met inmaak ben ik ook nog al voordeelig r gekomen en nu heb ik de kleerkas- iens nagezien." wee", lachte vader, „dat zal je weer geven. Mijn arme portemonnaie." ledaar maar", lachte moeder terug, fait dit keer nog al een beetje mee- meisjes hebben niet veel noodig, be- Annie die een warme winterjurk en hoed moet hebben. Met de jongens we dit jaar duurder uit. lierman moet pak, Koos nieuwe schoenen en wol- ondergoed, en Hans moet een nieuwe erjas hebben." schrik zag vader moeder aan. laar vrouw weet je wel wat je zegt? een nieuwe jas? Die robbedoes? Hoe- zal hij er mee doen?" Doder zuchtte. man, dat weet ik niet. Je hebt vol- n gelijk. Hans is een robbedoes en niet nétjes op zijn kleeren. Maar om moeten we hem toch evengoed als nderen het noodige geven? Eigenlijk hij verleden winter die jas al noodig, juist om diezelfde reden als die je •pnoemt, heb ik hem laten wachten. nu kan het heusch niet langer. Ik hem nog eens goed aan 't verstand gen, dat hij toch eens wat zuiniger ijn goed moet worden. Hij is al zoo al bijna twaalf jaar. 't Wordt nu tijd, dat hij dat eens gaat leeren". ehebt gelijk vrouw", zei mijnheer van ipen, ik laat het ook gerust aan je n eersten, den besten Woensdagmid- <Uc aankwam, trok moeder er op uit. pak voor Herman, de schoenen en het rgoed voor Koos en ook de nieuwe jas Hans werden gekocht, e kunt de jas meteen wel aanhouden zei moeder, „dan behoeft mijnheer s thuis te laten brengen." looals u wilt mevrouw", zei de winke- en met een diepe buiging liet hij moe- en haar jongens uit. iou, nou Hans", lachte de zeventien- Ie Herman onderweg, „wat ben jij nu piekfijn heertje, 'k Begrijp niet dat ïog naast me wilt loopen. Hoe lang je nu zoo deftig?" et een haastigen blik op moeder, ide Hans wat terug. Die akelige Her- ook! Wat behoefde hij hem nu te en met zijn nieuwe jas. Kon hij het en, dat hij altijd zoo gauw een scheur :ijn goed haalde, of er een vlek op kte? Hij zou van moeder toch nog ge moeten hooren dat hij nu vooral zui- moest zijn. Daarop had Herman haar sch niet hoeven te herinneren, ans had zich niet vergist, en volgenden morgen toen het tijd werd naar school te gaan, kwam moeder met nieuwe jas aandragen, ,,'t Is al ta- ijk koud, Hans, dus doe je warme jas i' aan. Maar ik waarschuw je dat je er iig op bent, hoor jongen- Klim er niet in boomen, of leun niet tegen pasge- de hekken, zooals je onlangs nog hebt aan. En ga er ook niet een partijtje toeien, want dan weten we er alles k Heb veel liever mijn oude jas aan, löer", bromde Hans. „U wilt me net als jongejuffrouw langs de straat laten en". oeder schoot in een lach. itoorloopig mankeert daar nog wel wat eer jij een nette jongejuffrouw bent. r durf ik het gerust op te wagen. Maar ïude jas kun je niet meer aan naar ooi. Dat gaat niet." rommerig liep Hans de deur uit. Maar zooverre had moeders waarschuwing geholpen, dat Hans werkelijk een dagen, nu misschien wel een week, ug op zijn nieuwe jas was. 1 school en thuis werd de jas netjes de kapstok gehangen en al te woeste ken werden er niet in uitgevoerd P zekere middag toen Hans uit school X was het heel mooi weer. 't Leek een herfst- in plaats van een winter- I 't Zonnetje scheen nog en lekker, en 'as heelemaal niet koud. Hé jongens", zei Otto van Leeuwen, ls veel te lekker weer om al dadelijk huis te gaan. Willen we nog wat n spelen in onze straat?" Plan van Otto vond alffwneen bijval, ize straat, was een nieuwe, grooten- nog in aanbouw zijnde straat, die II bij school was. 't Spreekt vanzelf Wat hoor ik, kleine peuter. Wil jij nog niet naar bed? Wil jij nog blijven spelen, Heb jij nu juist zoo'n prei? Toe schat ruim op je speelgoed Ga gauw met Moesje mee. Dan zal ik je vertellen Al van een goede fee (Nadruk verboden). O, kijk, die lieve oogjes, Die vallen bijna toe, Al wil je 't niet bekennen, Ik zie het: je bent moe. En één. twee. drie. daar ligt ze. Zoo heerlijk in d'r bed. Een pakkertje, een kusje, En morgen nieuwe pret! R. ASSCHER—v. d. MOLEN dat het verkeer hier nog niet druk was. Voor de jongens dus een schoone gelegen heid om te spelen. Weldra hadden ze hun straat bereikt. De tasschen werden aan den kant van den v/eg op een hoop gegooid. Sommige jon gens legden er ook hun jassen bovenop. „Wacht", dacht Hans, „dat kan ik ook wel doen. Moeder heeft immers gezegd dat ik niet spelen mag in mijn jas? Stel je voor dat ik er een scheur in haalde. Dat zou me ook wat moois wezen!" Dus trok Hans ook zijn jas uit en legde die boven op de anderen. Spoedig was het spel in vollen gang. De jongens vergaten alles om zich heen en genoten naar hartelust. Al spelend en stoeiend hadden ze zich ongemerkt een eindje van den stapel tasschen en jassen verwijderd. Gelukkig dat het hier zoo stil was. Anders hadden er licht liefhebbers voor de tasschen en de jassen kunnen zijn. Nu en dan passeerde er wel eens een enkele wandelaar, maar die keek dan even glimlachend naar het spel en ging weer verder. Terwijl de jongens over elkander rolden en buitelden, kwam er een dame door de straat, 't Was mevrouw vai\ Kampen. Bij die door elkander krioelende jongens in de verte kon zij niet haar zoontje Hans herkennen. Maar wat zij wel herkende, was de jas van Hans, die daar aan de kant van den weg lag. „Zoo'n bengel toch", mompelde mevrouw van Kampen. Maar plotseling trok er een glimlach over haar gelaat. Wacht, zij zou haar robbedoes van een jongen eens een kool stoven. Misschien dat dit helpen zou. Haastig pakte moeder de jas van Hans op en liep er mee door. Nog even keek zij om. Nee, de jongens hadden niets ge zien, die kropen nog altijd als mieren door Zoodra moeder thuiskwam bracht ze »de jas van Hans naar boven en sloot die in haar eigen kleerkast. Nog voor Hans thuiskwam was vader er al. Moeder nam hem even apart en vertelde hem wat er dien middag gebeurd was. De jas heb ik veilig weggeborgen man", besloot ze haar verhaal, „en nu zullen we maar eens af wachten wat ons Hansje doen zal". Vader vond het best wat moeder gedaan had. Ondertusschen hadden de jongens hun spel geëindigd. Ze moesten naar huis. De jassen werden aangetrokken, de tasschen opgepakt en ieder ging zijns weegs. Ook Hans had zich huiswaarts begeven Hij was al tamelijk dicht bij huis toen hij plotseling stil stond. Waar was zijn jas gebleven? Zijn nieuwe jas? Hij had hem toch ook op den hoop gelegd? Welja, er bovenop, als hij zich goed herinnerde. Toen begon hij te twij felen. Had hij wel een jas aangehad? Had hij hem niet thuis gelaten? Of anders op school. Hij wist het heusch niet meer, maar geloofde nu toch stellig dat hij hem niet had aangehad. Maar erg gerust was hij toch niet. Zoodra hij thuis kwam, zocht hij eerst aan den kapstok, toen boven in zijn kleerenkast, maar hij zag de jas ner- g'ens. Toch kwam hij tamelijk gerust weer beneden. Dan kon het immers niet anders of de jas moest op school zijn? Vader en moeder wisselden een blik van verstandhouding. Ze begrepen er niets van dat Hans zoo gerust was. Maar 's avonds toen vader en moeder alleen op de slaap kamer waren, zei moeder: ,,'k Denk dat Hans zijn jas nog niet eens gemist heeft. Zoo'n wildzang toch". Den volgenden morgen ging Hans vroe ger naar school dan anders. Maar hij zei niet waarom. Eigenlijk liep hij weg zonder moeder goedendag te zeggen. Want hij was veel te bang dat moeder naar zijn jas zou vragen! Op school was hij het eerst van allen naar binnen, Zoekende gleed zijn oog langs alle kapstokken, maar hoe hij ook keek, nergens hing ook maar een kleedingstuk. Verder zoeken deed hij niet meer. Want opeens wist hij nu weer heel zeker dat hij gistermiddag zijn jas toch had aangehad, en dat hij hem bij het spelen in de straat had uitgetrokken. Zijn jaszijn nieuwe jaswas dus ge stolenO, hoe zou hij het ooit thuis durven vertellen. Dit was immers nog veel erger dan een scheur of een vlek? Natuurlijk had hij dien morgen niet veel aandacht bij de lessen en om twaalf uur liep hij met looden schoenen naar huis. Gelukkig was het Woensdag en had hij dus niet zoo'n erge haast. Moeder zag hem binnenkomen en ze kreeg medelijden met hem toen ze naar zijn gezicht keek. Opeens begreep ze, dat Hans zijn jas nu gemist had. Toch deed ze alsof ze niets merkte. Hans moest het zelf maar vertellen. En Hans vertelde het ook. Toen moeder na het eten in de keuken was, sloop hij haar na en daar kwam aan stukken en brokken het verhaal er uit. Moeder liet hem geheel uitspreken. Toen zei ze: „Hans ga eens mee naar boven". Verwonderd volgde Hans moeder naar haar slaapkamer. Zou moeder hem hier misschien voor straf opsluiten? Hij keek toe, toen moeder haar kast openmaakte. Zou hij daarin moeten? Opeens gaf hij een schreeuw van blijd schap. Moeder had iets uit de kast ge haald en liet het hem zien. 't Was zijn jas!zijn eigennieuwe jas! „Maar.moeder?" zei hij. Verder kwam hij niet. Zijn verwondering was te groot. Toen vertelde moeder hem wat er ge beurd was, en hoe die jas in haar bezit was gekomen. „Net zoo goed als ik je jas heb mee genomen. zonder dat je het merkte Hans, had dit een vreemde een dief kun nen doen. 'k Hoop dus dat dit toch wer kelijk een les voor je is geweest en je in het vervolg beter voor je kleeren zult gaan zorgen", besloot ze. Hans beloofde niets. Dat had hij im mers al zoo dikwijls gedaan. Maar voor hij de jas van moeder overnam, kneep hij gauw even in haar hand. Toen holde hij weg. Maar moeder kende haar jongen en wist, dat dit nog meer beteekende dan een stellige belofte. FRANCINA.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1933 | | pagina 13