JE DE OLIFANT AAN ZIJN SLURF KOMT De bloempjes hebben dorst IN WONDERLAND DE EENDJES i geit zei: ik heb nog familie 't land van Tirol, ja. dat 'swaar! ar schrijven kan geen van ons beiden och dan vergeet je elkaar. ch 's avonds, als 'k lig in mijn hokje, 't stil in den stal is, ja dan it ik mijn gedachten soms reizen op bezoek naar Meran. 'k Heb wel eens gehoord van die bergen En dan ook mijn nichtje benijd, Dat ongestoord klimt en daar klautert Van hekken en dammen bevrijd. Maar is dan de morgen gekomen En schijnt er de zon weer zoo blij Hier over de struiken en boomen, Dan roem 'k in mijn Hollandse he wei! Waar vindt je zulk gras. malsch en sappig. En alles zoo dicht in de buurt! Kon ik het den baas maar beduiden, Dat hij haar een proefpakje stuurt! idruk verboden). HERMANNA. iu zal ik jullie eens vertellen, hoe het mt, dat de olifant zoo'n langen neus eft, want je begrijpt wel, dat hij dien op heel bijzondere manier gekregen heeft, [eel, heel lang geleden leefde er in het rwoud tusschen andere dieren een oli- ïtenpaar. Een slurf hadden ze geen van den, wèl een grooten neus, maar meer t. Nu was het mannetje zóó verstrooid, hij altijd alles vergat zelfs zijn eten, •dat hij er niet erg welvarend uitzag, en dat zijn wijfje een gezellige, dikke lommei was, viel het naast haar dubbel dat zijn vel zoo los in ruime plooien om m heen hing. Alles had zijn vrouw al ge- obeerd om hem te genezen van zijn ver- etachtigheid, maar niets had geholpen, andere dieren in het bosch plaagden dikwijls met zijn verstrooidheid en had hij den bijnaam gekregen van „de ofessor." Ms hij 's morgens het bosch inging en n vrouw hem vroeg een paar lekkere, >ene twijgjes voor haar mee te brengen, n ze er zeker van zijn, dat hij 't 's mid- igs vergeten was en als ze hem bij zijn iiiskomst dan ernaar vroeg, klapte hij nuwac.htig met zijn groote ooren en •est vol wroeging bekennen, dat hij het aal vergeten had, en zoo ging het met e dingen. Vroeg ze hem, het een of der voor haar te doen, dan kwam er oit iets van en toen hij haar weer eens a einde raad vroeg, wat hij er toch aan u kunnen doen om niet alles te vergeten, ze plagend, dat hij dan maar een knoop zijn neus moest leggen. De arme pro- >sor keek haar verwijtend aan en schud- bedroefd zijn grooten kop. Een paar gen later merkte zijn vrouw, dat hij stil werd en blijkbaar diep over iets dacht. Toen ze hem vroeg, wat er aan leelde, kuchte hij verlegen en zei: „Je i zoo voor de grap, dat ik een knoop in jn neus moest leggen, maar wat zou je fan zeggen, als ik dat eens werkelijk ed?" Ontsteld keek zijn vrouw hem aan. Zou plotseling gek geworden zijn?" Hoe kan dat nu?" vroeg ze, „je neus is ;h veel te kort om er een knoop in te !gen!" J>aar heb ik juist over nagedacht," zei man, „en nu heb ik het volgende uit- 'onden: Mijn neus is niet hard en nogal Lbaar; als jij nu iederen morgen en 'ftd een kwartiertje eraan trekt, wordt JJisschien wel langer." "Dat is nog zoo gek niet," zei zijn vrouw l nadenkend, „als ik je maar geen pijn doe. Weet je wat, we zullen het meteen pro- beeren." Voorzichtig trok ze haar man aan zijn neus met kleine, zachte rukjes en werke lijkde neus gaf mee! „We zullen hem steeds met een takje.* meten," zei ze, om te zien of hij langer wordt." Iederen dag groeide de neus een stukje en na een maand was hij zóó lang, dat er een knoop in gelegd kon worden. Nu was het een echte slurf. Als haar man weer iets moest onthouden, legde zijn vrouw nu 's morgens netjes een knoop in wat eens zijn neus was en dan dacht hij er al tijd aan. Op een avond zaten ze tegenover elkaar. Terwijl ze haar man nadenkend bekeek, vroeg hij, waar ze toch over nadacht. „Zie je," antwoordde ze, „ik vind, dat die slurf je erg goed staat, maar ik voel me naast jou zoo kaal met mijn korten neus. Zou je den mijnen ook niet willen uitrek ken? Ik heb het wel niet noodig voor mijn vergeetachtigheid, maar ik vind het beter staan, als we allebei denzelfden neus hebben." „Waarom niet?" zei haar man, „dat kunnen we best doen." Nog een maand ging voorbij en nu had ook het wijfje een slurf. In 't begin was het wel even een vreemd gevoel, maar daar was ze gauw aan gewend. De andere dieren in het bosch keken met bewonde ring en afgunst naar het paar met de vreemdsoortige neuzen en menigeen pro beerde stilletjes om zijn neus ook te ver lengen, maar niemand anders bereikte er iets mee, ze deden zich alleen maar pijn. Toen het voorjaar kwam, werden er bij de olifanten toebereidselen gemaakt voor een groot feesteen jong olifantje zou zijn intrede doen! Alle dieren waren uit- genoodigd en zoodra de baby geboren was, zou de vader door luid trompetteren de blijde boodschap verkondigen, waarna iedereen het nieuwe olifantje zou komen bekijken. Vol spanning wachtten allen op het af gesproken teeken en toen op een avond het sein weerklonk, snelden alle dieren naar de woonplaats der olifanten. Nieuwsgierig verdrongen ze zich om het kleine diertje en wat zagen ze daar? Een olifantje met een snoezig slurfje, net als zijn vader en moe der! Verrukt danste de vader-olifant om zijn zoon heen en tot laat in den nacht vierden allen feest. En sinds dien tijd worden alle olifanten met een slurf geboren. RIE BEYER. (Nadruk verboden). Het regend' in geen dagen, De bloempjes hebben dorst. Ik wil ze eens verrassen. Voorzichtig! Niet gemorst! 'k Haal Vaders grooten gietei En geef ze water, fijn! Wat zullen slappe blaadjes Nu gauw weer fleurig zijn! 't Is of de bloempjes knikken En zeggen: Dank je, kind! 't Is heusch niet zoo'n warm werkje, Als je met lust begint! En als ik strakjes klaar ben, Geeft Moeder me een kwast. Ik zeg dan als de bloempjes: Bedankt! Verfrisschend was 't! CARLA HOOG. (Nadruk verboden). door C. E. DE LHJLE HOGERWAARD. Daan en Hansje, hand aan and, Gaan op reis naar Wonderland. Laten wij het land gaan zoeken s Zegt Klein Hansje, uit de boeken. I Waar Kabouters wonen, Daan, En de Elfjes danken gaan. Door de velden stappen zij Op een lentedag, 't Is Mei! Weldra zien zij mooie bloemen, Hooren zij de bijtjes zoemen, Vogels zingen blij hun lied. Heerlijk klinkt hun: pietepiet! Aan den rand van 't groote bosch Zitten zij op 't zachte mos. En als z' eindelijk huiswaarts gaan, Zegt heel ernstig kleine Daan: Al zag 'k geen Kabouters, Hans, En geen Elfen-rondedans, Toch zijn wij in Wonderland Saam geweest, hè? hand in hand! (Nadruk verboden). Toen Kitty een klein meisje was, Werd zij eens- meegenomen Naar d'Amsterdamschen Dierentuin. Wat waren daar veel boomen En vijvers! O, wat had z' een schik! Ze mocht de eendjes voeren. De aapjes wou ze ook wel zien; Die deden mooie toeren. Maar verder keek het kindje niet Naar leeuwen of naar beren; Naar nijlpaard of naar olifant Had zij ook geen begeeren. Ze wou maar steeds bij d' eendjes zijn? Die vond ze kleine snoesjes .Wel even schattig," zei ze lief. Als thuis de jonge poesjes." En vroeg je later: „Wat was 't mooist? Vertel dat nu eens even!" Dan zei klein-Kitty: ,,d' Eendjes hoor! En 'k heb ze brood gegeven!" HERMANNA. (Nadruk verboden).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1933 | | pagina 13