LEIDSCH DAGBLAD Jaargang Donderdag 17 Augustus 1933 No. 33 PAPJE ZIJN MEESTER HIELP. lllffi ling Lode wijk de Dertiende die, hoe- og zeer jong, over Frankrijk regeer- soms zóó bedroefd, omdat hij niet gewone kinderen buiten mocht spe- ravotten, dat alles, wat men ook ht om hem afleiding te bezorgen, den vorst nog véél treuriger maakte, kt hij dan maar voor een der vensters [zijn vertrekken, met droeve oogen naar buiten starende, op een zomermorgen, terwijl de I Koning daar nog niet zat, kwam een gaai door een der geopende vensters nvliegen en zonder zich aan iets, ^ïiet aan den kamerdienaar die bezig ontbijt gereed te zetten, te storen, het dier zich neer op een klein tafel- i een der hoeken waarop een schaal Ine vruchten stond, bestemd als des- Ivoor den Koning Doodstil bleef de vogel daar zitten, totdat de man, niet had zien binnenvliegen, was e?aan. Daarna begon hij zich pas aan |uit te goed te doen Juist was hij en der groote sappige peren te ver in, toen de jonge Koning met zijn binnenkwam HU bemerkte daar ook elijk den vogel, die ongestoord zat uilen en vond het geval zóó grappig, zijn gevolg een wenk gaf, het dier i diens smulpartij te storen. Doch hij zelf zóó om Papje te lachen, en K'roolijk werd hij op eens, dat allen peel verbaasd aanstaarden. dit lachen opgeschrikt, liet toen de |aai de reeds half opgepikte vrucht en vloog blijkbaar geheel ontdaan het. verstoren van zijn fijn maal. op |hoorsteenmantel luid schreeuwende: leve onze jonge Koning!" |t is dat een grappig dier!" riep toen heel vroolijk Koning Lodewijk uit. als ik toch eens zulk een aardig- Inden vogel kon koopen! Weet gij pien een van u allen wie de eigenaar is?" geen der heeren van het gevolg den eigenaar. ontkennend antwoord maakte toen Koning weer zóó bedroefd, dat men It hoeveel moeite het ook zou geven, 'Cn onderzoeken, aan wie de pape- oebehoorde. Men veronderstelde, dat Jel een vrouw zou zijn, die den vogel leleerd de woorden ..Lang leve onze 1 Koning!" uit te roepen. Doch t was I vrouw; de eigenaar was een man. Ti? zoeken vond men hem eindelijk, [hij was heel oud en behoeftig, en in een heel nauw steegje Hij had ppeeaai. die toen nog zeer jong was, (it van een zwerver, die van heel ver lekomen om ln Parijs werk te zoe- pij zelf had toen het dier. met veel 't „Lang leve onze jonge Koning!" J roepen. [nu sta ik miin papje heel graag aan li onzen Koning af", sprak hl), toen oom vroeg den vogel te willen verkoo- oor een groot bedrag. „Maar hoewel ield best kan gebruiken toch wil |t niet van den Koning aannemen. Tat kan ik niet f Se dan misschien een of anderen wensch?" vroeg een der hovelingen, die zich niet kon voorstellen, dat iemand, die zóó arm was, geen geld van den Koning wilde aannemen. „Ja. 'k heb één wensch", was het ant woord. ,,'k Zou graag in de nabijheid van het Koninklijk palels willen wonen. Daar waar ik mijn papegaai iederen dag kan zien. De jonge Koning, blij met den vogel, be greep, dat iemand, die zóóveel van het dier hield, ook wel een braaf mensch zou zijn, en dat het 't beste zou zijn hem in een der vele vertrekken van den vleugel, waar ook het keukenpersoneel verbleef, te laten wonen. Dankbaar voor deze gunst, nam toen ook weldra de arme man daar zijn intrek, en hij maakte zich nuttig door de koks met alles te helpen, 't Bleek ook al spoe dig. dat hij zóó van alles, wat het koken betrof op de hoogte was dat zelfs de op- per-kok hem. bij de bereiding van een of ander vreemd gerecht vaak kwam verzoe ken hem te helpen. Natuurlijk was de geschiedenis van den papegaai, die .Lang leve onze jonge Ko ning!" had geroepen, en ook van diens eigenaar in heel Parijs bekend. Ja. men fantaseerde er zelfs nor een massa bij, dat in 't geheel niet was gebeurd. Men sprak over zakken vol goudstukken door Koning Lodewijk, voor den vogel, aan den armen man betaald. Men sorak ook van 'sKo- nings groote belangstelling in sprekende papegaaien, en ook voor tamme eksters en kraaien als deze ten minste spreken kon den. En vooral dit laatste werd door zóó- velen geloofd, dat er thans dagelijks aller lei sprekende vogels, waaronder kraaien, in keurige kooitjes, naar het paleis werden gebracht. Zoo kwam dan ook op een dag een arme schoenmaker, een stumperd met een houten been, den Koning een papegaai aanbieden. Met een oneeloofelijk geduld had de arme man het dier, dat niet zoo vlug de woorden had kunnen nazeggen, ge drild en ook met lieve woordjes er toe gebracht, dat hij toch zou kunnen roepen: ,Lang leve Koning Lodewijk de Dertiende!" Doch de eerste maanden vertikte de vogel zelfs één woord te herhalen van wat de schoenmaker telkens weer heel langzaam tot hem sprak. En dan zuchtte gewoonlijk de man: „Ach wat heb ik toch weer een tijd verspild, met jou, domoor, die weinige woorden in te pompen!" Zoo bleef dan ook, tot groote wanhoop van zijn meester .papje steeds alles aan- hooren, wat hem werd voorgezegd maar zelf sprak hij geen woord. Doch op een dag, dat de schoenmaker bezig was "".en in een zool te prikken, riep plotseling de vogel heel duidelijk: „Lang leve Koning Lodewijk de Dertiende!" Tot belooning kreeg papje toen twee klontjes suiker, daarna trok de schoenma ker zijn Zondagsche pak aan enging met den vogel naar het paleis. Daar wachtte hij toen, met nog meer menschen, die een papegaai of een tamme kraai in een kooitje meedroegen, totdat de Koning verscheen. Dien dag behoefde hij daarop niet zoo heel lang te wachten. Want weldra zag hij Koning Lodewijk op het bordes. Hij en eenige hovelingen, allen in rij-costuum, keken neer op de menschen met hun ver schillende vogels. Spottend lachten de ho velingen. en de Koning, wat uit zijn hu meur door die telkens weer hem aange boden vogels, maakte een afwerend ge- baai om de lieden te doen begrijpen, dat hij geen enkelen vogel meer wilde hebben Teleurgesteld gingen toen allen met hun vogels heen. Ook de schoenmaker wilde heengaan. Op ditzelfde oogenblik riep de papegaai heel luid: .Lang leve Koning Lo dewijk de Dertiende". En daarna schreeuwde hij tot grooten schrik van zijn meester, heel luid en op boozen toon: „Ach, wat heb ik toch weer een tijd ver spild, met jou, domoor, die weinige woor den in te pompen Natuurlijk hoorde ook de jonge Koning papje's geschreeuw. Hij vond zelfs den laatsten uitroep zoo vermakelijk, dat hij lachende een der hovelingen beval, den man met zijn papegaai bij hem te bren gen. Bevende, en bovendien verschrikt door papje's laatste woorden, die hij het dier nimmer had voorgezegd, stond de man weldra voor den jongen vorst, die begon met hem te vragen: „Hebt gij zelf den vo gel dit alles op zulk een natuurlijken toon leeren zeggen?" „Neenonneen. Sire," sta melde de man verlegen. „Ddielaatste woorden heb ik hem niet geleerd. Doch wel heeft hij ze mij vaak hooren zeggen, wanneer ik wanho pend was, omdat hij niet wilde roepen: „Lang leve Koning Lodewijk de Der tiende!" „Maar waarom leerde jij dit je vogel roepen?" vroeg de vorst. „Kon je hem niets anders leeren? Je begrijpt toch wel, dat al het geroep en gewensch, dat ik lang moet leven toch op den duur wat erg ver velend wordt!" ,,'t Is zooals Uwe Majesteit zegt," sprak de man. „Maar ik ben zoo heel arm, weet u? En in den oorlog verloor ik één mijner beenen. En men vertelde, dat u alle pape gaaien. die „Lang leve de Koning!" kon den roepen, voor zakken vol geld van uw onderdanen kocht. En het schoenenlappen gaat niet meer Daar riep op eens weer de papegaal: „Lang leve Koning Lodewijk de Dertien de! Ach ,wat heb ik toch weer een tijd verspild met jou. domoor, die weinige woorden in te pompen!" ,,'t Dier is werkelijk vermakelijk," sprak de Koning. „Dit koop ik graag van je. Zeg maar. hoeveel je er voor verlangt „Niets wil ik er voor hebben. Uwe Ma jesteit," zeide de man. „Ik ben al ver heugd. dat u de booze woorden, die ik hem toch waarlijk niet heb geleerd, niet kwalijk neemt! Neen, geen stuiver wil ik voor het dier hebben ,,'t Is best," sprak de Koning. „Maar zeg me nu even, waar je woont, dan laat ik morgen den vogel halen," Hoewel de schoenmaker het wat vreemd vond, dat hij den vogel weer moest mee nemen, gaf hij toch zijn adres, dat een der hovelingen spotlachende opteekende. „Ze houden mij voor den mal," dacht toen de man, en hij liep bedroefd naar zijn huisje terug. Doch hoe groot was zijn vreugde, toen den volgenden dag een van 's Konings la keien den vogel kwam halen en hem een brief overhandigde, waarin hij zijn benoe ming las tot oppasser en verzorger der vogels van den vorst, doch alleen op voor waarde, dat hij allen, die het waagden, weer een of anderen vogel den koning te komen aanbieden, moest weezenden. Dit deed toen ook de man oo zulk een flinke manier, dat sinds dien tijd de vorst niet meer met sprekende vogels werd lastig gevallen. TANTE JOH, (Nadruk verboden).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1933 | | pagina 15