TOEN BROER ZIEK WAS.
DAAROM!
VERHOOGING.
Broer was ziek! Moeder dacht wel niet
dat het ernstig was, maar toch vond ze
het beter als Dokter even kwam.
Best", zei vader, „ik zal wel bij Dokter
aangaan, als ik naar het kantoor ga."
Mag ik ook mee, Pa?" vroeg Truus.
"zeker Truusje. ga jij maar mee", ant
woordde vader. „De weg naar school is
toch ook dien kant uit
Er waren maar twee kinderen in het ge
zin Manders. Truus, die acht jaar was, en
kleine Piet, ot, zooals hij altijd genoemd
werd. Broer, die pas vier was. Truus ging
natuurlijk op school, maar Broer nog niet.
Als Truus naar school was, speelde Broer
dikwijls allerlei spelletjes met Moeder.
Maar nu was Broer ziek en moest hij in
bed blijven.
Toen Dokter kwam, lag Broer met een
hoogroode kleur in zijn ledikantje. Hij
moest voor Dokter zijn tong uitsteken.
Toen moest Broer even lachen. Want hij
stak zijn tong wel eens een keertje uit
tegen Truus, en dan zei Moeder altijd:
„Dat mag jij niet doen, kleine bengel-"
Dokter voelde ook zijn pols. Toen ging
Dokter met Moeder de kamer uit.
In de gang zei Dokter tegen moeder:
„Mevrouw, ik weet het nog niet zeker,
maar ik geloof dat uw kleine jongen
roodvonk krijgt." Dokter zag dat moeder
schrok en daarom zei hij: ,,'t Zal wel
niet erg worden mevrouwtje, maar weet
u, het zou toch goed zijn als u Truus zoo
lang ergens anders heen kon sturen.
Want anders loopt ze gevaar het ook te
krijgen en in ieder geval zou ze dan toch
in geen zes weken naar school mogen gaan
En dat vind ik erg jammer. Hebt u geen
familie in de stad, waar zij zoolang heen
kan gaan?"
„Jawel, Dokter", zei moedei aarzelend.
„Een oude tante, maar vind u dat een ge
schikte verblijfplaats voor een kind?"
,,'t Zou aardiger voor Truus zijn, als er
nog meer kinderen waren, mevrouw", zei
Dokter. „Maar dat is nu eenmaal niet an
ders. 'k Vindt het toch heusch beter als
ze er heen gaat- Denkt u er eens over.
Vannacht mag Truus dan nog thuis sla
pen, maar morgenochtend moet ze beslist
weg. En ze mag niet meer bij haar broer
tje komen, denkt u daar vooral aan?"
Moeder beloofde het.
Toen ging Dokter weg.
Om vier uur kwam Truus uit school
Ze wou dadelijk naar boven, naar Broer
gaan, maar moeder hield haar tegen.
Moeder ging zitten en trok Truus naar
zich toe.
„Nu moet je eens heel goed luisteren,
Truusje" zei ze toen. „Broer heeft mis
schien een ziekte, die jij ook zou kunnen
krijgen als je bij hem kwam Daarom
heeft Dokter gezegd, dat het beter voor
je is, als jij ergens anders heenging. Nu
ben ik van plan je naar tante Coba te
brengen, als tante het goed vindt. Daar
moet je dan blijven tot Broer beter is.
Hoe zou je dat vjnden, meisjelief!"
Zou jij wel zoo groot kunnen zijn, om
een poosje naar tante Coba te gaan?"
Truus zag moeder met oogen vol tranen
aan en haar lijfje beefde toen ze vroeg:
„Moet ik daar dan heelemaal alleen naar
toe? En moet ik ook bij tante Coba
slapen?"
„Ja Truus", zei moeder, „je moet bij
Tante eten en slapen. Maar 't is voor je
eigen bestwil kindje En toe, bedenk eens
dat je er moeder zoo mee helpt. Dat wil
je toch wel? Je wilt toch moeders groote
meid wel zijn? En tante Coba zal heusch
heel lief voor je wezen
Toen slikte Truus moedig haar tranen
weg. „Goed, Moes, ik wil wel" zei ze
zachtjes.
Moeder gaf haar een kus.
't Was twaalf uur van den volgenden
dag. Met haar schooltasch aan den arm,
sloeg Truus Manders den weg in naar het
huis van tante Coba. Tante verwachtte
haar, dat wist Truus. Den vorigen avond
was vader het gaan vragen en tante had
dadelijk goed gevonden, dat Truus kwam-
Vanmorgen had Truus afscheid van moe
der genomen. Samen hadden ze een af
spraakje gemaakt. lederen middag om
vier uur, als Truus uit school kwam zou
ze langs hun huls loopen. Moeder zou
dan voor het raam staan en naar haar
uitzien.
Ze mocht dan wel niet binnen komen
maar ze kon toch even tegen moeder wui
ven. Van vader had ze geen afscheid ge
nomen. Die zou vandaag nog even bij
tante komen kijken, had hij beloofd.
Al had Truus zich vanmorgen goed ge
houden, ze zag er toch wel tegen op, er
zoo alleen naar toe te gaan. Met vader
en moeder was ze wel vaker naar tante
gegaan, maar alleen nog nooit. Maar al
had ons Truusje nog zoo langzaam ge-
loopen, eindelijk had ze toch het doel van
haar tocht bereikt.
Met een kloppend hartje trok ze aan
de bel.
Jaantje, het dienstmeisje van tante,
deed haar open.
„Dag Jaantje", zei Truus zacht.
„Dag kleine Truus", zei Jaantje vrien
delijk. „Kom jij een poosje bij ons? Wel,
dat is goed".
Truus wist niet waarom, maar opeens
sloeg ze haar armen om Jaantjes hals en
gaf haar een kus.
„Kom jij maar mee, klein vrouwtje, zei
Jaantje. „We zullen heusch wel goed voor
je zorgen".
Toen bracht Jaantje haar bij tante in
de kamer.
„Dag Truus", zei tante. „Ben je daar?
Ga maar gauw aan tafel zitten, kind. We
gaan eten".
Tante keek niet naar het nichtje dat
haar een kus wilde geven. En ze zag ook
het kleine handje niet dat aarzelend naar
haar werd uitgestoken.
Toen zette Truus zich maar neer op
den hoogen stoel, die tante haar had aan
gewezen. Ze at maar heel weinig dien
middag, 't Was net. of er een stuk in haar
keel zat en er geen eten door kon. Af en
toe kwam Jaantje even binnen, die haar
vriendelijk toeknikte. Dan glimlachte
Truus even.
't Leeren ging niets prettig dien dag.
De juffrouw had het gemerkt en aan
Truus gevraagd, wat er aan scheelde. Toen
had Truus haar alles verteld, en de juf
frouw begreep best dat ze nu niet zoo
goed leeren kon. Eindelijk was het vier
uur. Maar nu wachtte Truus een groote
verrassing. Vader stond voor school op
haar te wachten! O, wat was Truus blij!
Samen stonden ze voor hun huis en samen
wuifden ze tegen moeder. Toen ging vader
haar naar tante Coba brengen, 't Was net
of het nu niet zoo naar was als om twaalf
uur, dacht Truus. Vader bleef ook nog
een poosje met tante zitten praten en toen
leek opeens de kamer veel gezelliger. Maar
eindelijk moest vader toch weg. Toen
moest Truus weer eten en niet lang daarna
was het bedtijd voor haar. Tante bracht
haar naar boven. Maar o, wat was dat
anders dan wanneer moeder het deed. Als
moeder haar toegestopt had, ging ze al
tijd nog even op de rand van het bed
zitten. En als Truus stout was geweest,
kon ze het nooit zoo goed aan moeder
vertellen, als juist op dat oogenblik. Tante
hielp haar even met uitkleeden, bleef bij
haar staan toen ze haar avondgebedje
opzei, en ging toen weer gauw naar be
neden. Toen bleef Truus alleen in de
vreemde kamer, alleen in het vreemde
bed
Ze dacht aan vader en aan moeder en
aan Broer....
Haar oogen werden al voller met tranen
en op 't laatst begon ze zachtjes te
snikken.
Daar ging de kamerdeur open!
't Was Jaantje. die binnenkwam. Ze
had een klein lampje in de hand en een
schoteltje met een stuk koek er op.
„Dacht ik het niet", zei ze, terwijl ze
zich over Truus heenboog, die nu ophield
met huilen, „dacht ik het niet?"
Hier kindje, hier heb jij wat lekkers van
Jaantje. Eet dat nu maar eens gauw op. En
dan geen waterlanders meer, hoor. 't Duurt
heusch zoo lang niet eer je broertje beter
is. En dan mag jij weer naar je moeder
toe". Onderwijl Jaantje dit alles zei, was
Truus in bed overeind gaan zitten. Ze
smulde van het stuk koek, dat Jaantje
haar gebracht had. De tranen waren ver
dreven. Ze lachte zelfs een beetje, toen
Jaantje vroeg: „Nu hoe smaakt dat klein
ding? Kan Jaan koek bakken of kan ze
het niet?"
„Dank je wel Jaantje", zei Truus, ,,'t was
heerlijk".
„Dat dacht ik ook" lachte Jaantje.
„En nu zal ik jou eens lekker toestoppen.
En dan ga je een, twee, drie slapen. Goed
begrepen?"
Truus zei niets. Ze liet zich door Jaantje
lekker warm toestoppen. Maar eerst sloeg
ze beide armen om Jaantje's hals en gaf
haar een kus.
Jaantje gaf er haar een terug en zei:
„Wel te rusten, klein ding".
„Dag Jaantje", zei Truus half droo-
merig, „dag Jaantje".
(Wordt vervolgd).
„Weer kiespijn?" vraagt Moeder, als ze
naar Liesje's pijnlijk gezichtje kijkt.
Liesje knikt.
„Hoor eens! Dat kan zoo niet langer
gaat Moeder dan door. „We zullen morgen
maar eens naar den tandarts gaan, Lies!"
„O nee!" stamelt Liesje hevig verschrikt"
De tandarts lijkt haar iets vreeselijks toe!
„O nee, Mams! Het zal morgen wel weer
beter zijn".
„Dat kan wel!" zegt Moeder bedaard",
„maar dan krijg je het toch later weer te
rug! Kom, malle meid, zet toch niet zoo'n
angstig gezicht! 't Is heelemaal niet erg!
En we kunnen het, als we morgenmiddag
een beetje bijtijds koffiedrinken, nog best
vóór schooltijd doen! Je zult eens zien, hoe
blij je dan na afloop bent!"
Met lood in haar schoenen gaat Liesje
den volgenden dag om twaalf uur naar
huis.
„Er is spreekuur tot twee uur!" had Bep,
haar vriendinnetje, haar nader ingelicht,
toen ze met een benauwd gezichtje aan
Bep had verteld wat haar 's middags te
wachten stond.
„Ik weet het heel precies had Bep er
aan toegevoegd, „omdat ik er altijd langs
moet en het staat op het bordje aan den
muur!"
Aan de koffietafel probeert Liesje nog
eens even om er van af te komen. „Heusch
Mams, ik heb heelemaal geen kiespijn
meer!" zegt ze zoo opgewekt mogelijk.
„Hoeft het nu niet?"
„Natuurlijk wel!" antwoordt Moeder be
slist. „We hebben het er nu eenmaal op
gezet en nu gebeurt het ook!"
Met trage happen eet Liesje dan verder
haar boterhammetjes op. Oma. die een
paar weekjes te logeeren is, kijkt haar
kleindochtertje medelijdend aan. Ze pro
beert door allerlei grapjes Liesje wat af te
leiden, maar dat lukt haar niet, want
Liesje kan alleen maar aan den tandarts
denken, en aan wat er daar strakjes met
haar gebeuren gaat! Er is geen ontkomen
meer aan dat begriint ze nu wel!
„Kom Lies!" zegt Moeder na een oogen
blikje. als ze ziet. dat er van Liesje's bord
je haast niets verdwijnt, „kom. eet wat
door! Anders zijn we dadelijk nog te Iaat!"
„Mams!" vraagt Liesje op eens en haar
gezichtje klaart heelemaal op. „Mams, toe
mag ik dan met Omaatje gaan? Toe ja
Oma, wilt u wel met me mee?"
Ze vraagt het zóó drineend dat de oude
dame goedhartig knikt „Natuurlijk wel
liefje!" zegt Oma. „als Moeder er tenmin
ste niets op tegen heeft!"
Vragend kijkt Liesje Moeder aan. ,,'t Is
mij best hoor!" zegt Moeder, toch wel een
beetje verbaasd. „Waarom wil Lies dat zoo
op eens?" Ze begrijpt het niet goed.
Omaatje denkt hetzelfde. Op straat
wordt het raadsel echter al gauw opgelost.
„Vertel eens. vrouwtje", zegt Oma tegen
Lies, .vertel eens. waarom wou je zoo
graag, dat ik met je naar den tand
arts ga?"
Liesje steekt vertrouwelijk haar arm
door dien van Oma heen. „U loopt zoo
verschrikkelijk langzaam, Omaatje!" zegt
ze guitig, „en nu komen we natuurlijk
net te laat!"
R. WINKEL.
(Nadruk verboden).
Het is vandaag de groote dag.
De dag van 't overgaan
En juist voor die gebeurtenis
Is Ben vroeg opgestaan!
„Ik heb vandaag verhooging. Moes!"
Zoo jubelt Benny luid.
Maar Zusje zegt. z' is jonger nog,
Met o zoo'n oolijke snuit:
„Zeg jó, als jij verhooging hebt,
Heb dan maar niet zoo'n pret.
Want iemand die verhooging heeft,
Die moet direct naar bed"
(Historisch).
R ASSCHER VAN DER MOLEN.
(Nadruk verboden).
o