Plechtige zitting Haagsch Gerechtshof - Westlandsche druiven 74,le Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON. In het Paleis van den Koning CAVALERISTENDAG IN DüSSELDOKF. Genera-al-veldmaar- schalk von Mackensen legt een krans neer bij het Schlageter-kruis HET ECHTPAAR MOLLISON is weer gereed voor de Oceaanvlucht. De Mollisons te Pendine Sands, omgeven door badgasten. TE GRONINGEN werd de jaarlijksche keuring voor paarden gehouden. Droomerig wachtend op do jury. INSTALLATIE NIEUWEN PRESIDENT, VI CE-P RE SI DENTEN EN PROCUREUR-GE NERAAL bij het Haagsche Gerechtshof. V.l.n.r. zittend de heeren de Visser, Brants (proc.-gen.), Warren, v. Romondt, Schlingeinann Sassen (vice-pres.), Polvliet (pres.), Jellinghaus (vice-pres.). Lodder, Lunsing Tonckens, Seret Opsoomer, v. Griethuysen DE WESTLANDSCHE DRUIVENCAMPAGNE IS BEGONNEN. Westlandsche schoonen doen zich te goed aan de heerlijke sappige vruchten. DE PRESIDENT EN DE KilNDEREN. De Fransche president bij een bezoek aan een kinder-koloniehuis, een rondedans makend met de patiëntjes. EEN NEGER VAN HAITI wiens huid na het gebruik van asthma-pilleu geheel wit werd. De neger, die op, weg is naar hot medisch congres te Chicago. Een liefdesgeschiedenis uit 't oude Madrid door F. MARION CRAWFORD. Naar het Engelsch door W. H. C. B. 27) „Als uwe majesteit het mij niet kwalijk neemt," vervolgde Adonis met wat meer moed, „zie ik daar op tafel muskus meloenen staan." „Wel, wat zou dat?" vroeg de koning. „Het zien van meloenen op uwer ma- jesteits tafel, doet me bijna sterven," ant woordde de dwerg. „Houdt je er zooveel van dat je er niet tegen kunt ze te zien? Goed, je zult er een dozijn krijgen en ik zal zorgen dat je ze allemaal achter elkaar opeet. Dat zal je van je afschuwelijke gulzigheid genezen." „Aangenomen dat uwe majesteit er geen een eet, zal ik van de overige net zoolang eten tot ik wegens overmatig gebruik van meloenen er dood bij neerval, evenals uwer majesteits overgrootvader, zaliger gedach tenis, keizer Maximiliaan. Philips verbleekte zichtbaar, want hij was voor ziekte en dood zoo bang als wei nig anderen. „Waarom heeft nooit iemand mij dat yerteld?" vroeg hij op gedempten boozen toon, terwijl hij om zich heen keek, zoo dat de kamerheeren en lakeien er van schrokken. Niemand antwoordde op zijn vraag, want hoewel het een historisch feit was, was het al lang vergeten en niemand had kunnen onderstellen dat de koning bang zou zijn voor een gevaar van zoolang ge leden. Maar de dwerg kende hem des te beter. „Er mogen geen meloenen meer op tafel komen," zei Philips, plotseling opstaande en nog altijd bleek. Don Jan moest een glimlach onderdruk ken. Toen ook hij, ter wille van de hof etiquette, zoo onverwachts moest opstaan, gleden zijn handschoenen van zijn knieën, waar zij gedurende het souper hadden ge legen. Eerst eenige oogenblikken later merkte hij het, terwijl hij nog op zijn plaats stond, terwijl de koning een ia- tijnsch dankgebed prevelde, waarna hij zich eerbiedig kruiste. Een oogenblik later raapte Don Jan de handschoenen op. Het kon niet anders, of Philips had hem zien bukken, wat dadelijk zijn argwaan gaande maakte. „Wat hebt u daar gevonden?" vroeg hij op scherpen toon. „Mijn handschoenen, sire, die ik liet vallen." „Wel, wel, zijn handschoenen zoo'n kost baar bezit, dat Don Jan van Oostenrijk die zelf moet oprapen?" Weer begon Adonis te sidderen en op nieuw bekroop hem zoo'n angst, dat hij bijna tegen den muur tuimelde. De ko ningin stond verbaasd, want zij was pais enkele maanden Philip's vrouw, maar Don Jan trok er zich niets van aan en moest om de vraag lachen. „Het toeval wil dat na lang te velde te zijn geweest, dit het eenige nieuwe paar witte handschoenen is, dat Don Jan van Oostenrijk bezit," antwoordde hij op luch- tigen toon. „Laat ze me eens zien," zei de koning, een hand uitstrekkende en plotseling glimlachend. Na eenig beraad bood hij zijn broeder een der handschoenen aan, die net deed alsof hij het voorwerp critisch bekeek, steeds glimlachend. Hij draaide het om om en om, terwijl Adonis onbemerkt toekeek en naar adem snakte. „Nu de andere." zei Philips kalm. Adonis had alle moeite een gekreun te onderdrukken, terwijl hij scherp naar Don Jan's gezicht keek. Zou hij weigeren? Zou hij trachten onder zijn broeders oogen den brief heimelijk uit den handschoen te ha len? Zou hij hem overhandigen? Don Jan deed noch het eene, noch het andere, en hij verschoot zelfs niet van kleur. Zonder eenige poging om iets te verbergen, haalde hij den brief te voor schijn en bood den handschoen met de andere hand aan. 's Konings gezicht werd donker van kwaadheid. „Wat hebt u in uw linkerhand?" vroeg hij, heesch van drift. „Een brief van een dame, sire," ant woordde Don Jan onbewogen. „Geef me dien onmiddellijk!" „Dat is een verzoek, uwe majesteit, dat ik aan geen enkelen man van eer in Spanje zal toestaan." Hij maakte een knoop van zijn nauw sluitend buis los en borg den brief in de opening, waarna hij den knoop weer dicht deed, voordat de koning nog kon spreken. Het hart van den dwerg stond bijna stil van vreugde, hij had wel naar Don Jan's voeten willen kruipen om het stof van zijn schoenen weg te kussen. De koningin glimlachte zenuwachtig, eenerzijds uit vrees voor den koning, anderzijds uit be wondering voor Don Jan. „Uwe doorluchtige hoogheid," antwoord de Philips met een verschrikkelijken, star ren blik, „is de eerste man van eer in Spanje, die ongehoorzaam is geweest aan zijn souverein." „Moge ik de laatste zijn, uwe majesteit," zei Don Jan met een hoffelijk gebaar, waaruit duidelijk genoeg bleek dat hij niet van plan was op zijn handelwijze terug te komen. De koning wendde zich koel van hem af, en richtte zich tot Adonis, die zijn moed weer had teruggekregen. „Heb je mijn boodschap aan zijn hoog heid overgebracht, nar?" vroeg hij, zijn stem beheerschende, hoewel nog niet op geheel natuurlijken toon. „Ja, sire." „Ga naar Don Antonio Perez en zeg hem onmiddellijk in mijn particuliere vertrek ken te komen." De dwerg boog tot zijn bochel boven zijn hoofd uit kwam en liep toen achterwaarts naar de deur, waar de lakeien in en uit waren gegaan. Toen hij weg was, draaide Philips zich om en bood, alsof er niets was gebeurd, de koningin de hand om haar overeenkomstig de voorgeschreven hoffe lijkheid, die haar toekwam, weg te leiden. De lakeien deden de deur wijd open, vier kamerheeren plaatsten zich twee aan twee ter weerszijden, de opperkamerheer liep vooraan, en het koninklijke paar verliet de kamer, op eenigen afstand gevolgd door Don Jan, die er onbekommerd bij liep en zijn rechterhandschoen onverschillig heen en weer zwaaide. De vier kamerheeren slo ten den stoet. In de hal aan de tegenover zijde stond Mendoza met zijn mannen te wachten. Korten tijd nadat iedereen weg was, kwam Adonis van zijn boodschap terug en zocht naar den handschoen, dien de ko ning had laten vallen. Hij vond hem dade lijk en verborg hem in zijn buis. Er was niemand in de kamer, want de lakeien waren, zoodra zij maar konden, heenge gaan. Vlug ging de dwerg naar Don Jan's plaats, nam een Venetiaansche bokaal, die daar met nog onaangeroerden wijn stond, en ledigde die in één teug. Toen klopte hij zich tevreden op zijn maag en keek pein zend naar de schijfjes muskus-meloen, die op de gouden schaal lagen, geflankeerd door andere schotels, vol met late druiven en peren. (Wordt vervolgd), j

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1933 | | pagina 5