DE IJDELE, WITTE ROOS
MOEDER WITJE EN HAAR
KLEINTJES.
RAADSELS.
OPLOSSINGFN.
(Een Bloemensprookje).
„Hebt ge het allen wel gezien, dat de
Koningin alleen mij heeft aangeraakt,
toen zij straks hier voorbijkwam? Ja, nu
zal ik spoedig worden geplukt en daarna
pronken in een vaas van echt kristal. En
ik, de schoonste van jullie allen, krijg een
eereplaats op de Koninklijke tafel!"
Zoo sprak een prachtige, pas ontloken
witte roos tot de andere rozen, die, even
als zij, aan hoogstammige struiken, in een
perk groeiden en bloeiden.
„Ja. 't komt natuurlijk door mijn bij
zonder fijnen geur", ging de witte roos
voort. „Ik hoorde ook duidelijk, hoe de
Koningin over mij sprak. „Deze roos is
schitterend van kleur," zei ze tot een der
hofdames
„Lieve zuster, witte roos," begon nu een
zeer schoone. fluweelachtige, donkerroode
roos, in haar nabijheid, „ook onze beurt,
de Koninklijke tafel te mogen sieren, zal
weldra komen. lederen dag komt de Ko
ningin langs dit rozenperk en wijst eeni-
gen van ons aan. Morgen zal zij weer
komen en wellicht mij en een onzer gele,
rose of roode zusters
.Verbeeldt je toch niet, dat jullie ooit
één van allen op de Koninklijke tafel zult
prijken!" viel de witte roos in. „Zulke ge
wone fel-gekleurde rozen zijn niet zoo
voornaam als de rozen van mijn stam. Ge
hebt toch zeker wel gezien, hoe diep de
tuinman voor mij boog, toen hij hoorde,
dat de Koningin mij als de schoonste
prees?"
„Hij boog niet voor jou; hij boog alleen
voor de Koningin!" riep een der thee
rozen heftig de witte roos toe.
„Neen, voor mij boog hij!" bitste de
witte roos. „En zoodra de Koningin was
heengegaan, hoorde ik hem mompelen
„Hoe jammer, dat ik deze roos. de eerste,
die aan dezen struik is ontloken, moet
afsnijden" Maar ik vind het heerlijk te
worden geplukt! Want 't is de Koningin,
die mij aanwees, als de schoonste aller
rozen! En wat een eer, dat weldra haar
zachte vingers mijn blaadjes zullen
streelen, en haar neus zich zal verkwikken
aan mijn verrukkelijken geur!"
Terwijl de witte roos zoo sprak, wiegde
zij zich trotsche heen en weer. zoodat de
glimmende, groene blaadjes onder aan
den stengel begonnen te trillen. Toen ver
hief ook op eens de struik, waaraan de
witte roos groeide, zijn stem;
„Mijn lief kind, wees toch niet ijdel",
begon hij. „Wat vandaag schoon en frisch
en geurig is, ligt wellicht reeds morgen
verdord en verflenst in 't stof. Snoef daar
om niet op uw schoonheid die toch zóó
vergankelijk is
Heel even trilden bij deze waarschuwing
de fijne blaadjes der ijdele roos. Doch 't
duurde niet lang of de indruk vervaagde.
„Die vader Struik heeft juist zulke
grauwe, sombere gedachten, als hij er uit
ziet". dacht ze. „Hoe zou ik. die zóó
schoon ben zoo worden, als hij zegt? Ik,
die straks in een kristallen vaas op de
Koninklijke tafel zal prijken?"
Zoo dacht óók de ijdele roos. toen zij
cenige uren later werd afgesneden en
weer de struik tot haar sprak: Mijn ijdel.
lief kind. dat heengaat voor altijd, denk
aan mijn woorden.
Dienzelfden avond prijkte werkelijk de
ijdele, witte roos tusschen zeldzame kas
bloemen, in een kristallen vaas, die ge
plaatst werd op de Koninklijke tafel, juist
tegenover de plaats der Koningin. Haar
ijdel bloemenhartje zwol toen van trots,
vooral op het oogenblik, toen de Koningin
haar uit de vaas nam, en zij zich door
vele prachtig gekleedc dames en lieeren
hoorde prijzen, niet alleen om haar zeld
zame schoonheid, doch ook om haar
heerlijken geur. En nog meer streelde het
haar ijdelheid, toen de zachte hand der
Koningin, haar niet weer in de vaas terug
bracht, doch wél, met een gouden speld,
vasthechtte op haar prachtig diner-toilet.
„Wat zullen mijn zusters, de andere ro
zen, mij benijden, als zij hooren welk een
buitengewone onderscheiding mij te beurt
valt", murmelde de ijdele roos. „O. wat
voel ik mij toch gelukkig!"
Vol vreugde plooide toen de ijdele, witte
roos haar geurige blaadjes nog wat meer
naar achteren, om toch maar héél dicht
bij de Koningin te zijn, opdat deze nog
meer haar schoonheid zou kunnen bewon
deren. Zij, die steeds meer van haar
frischheid verloor dacht zich nu nog véél
schooner en frisscher dan de kasbloemen,
die zoo fleurig stonden in de kristallen
vaas. Ja, zelfs toen ze weldra, bijna ver
welkt, aan den half-verdroogden stengel
Moeder Wit ligt in haar mandje,
Weet je wel, wat Poes daar doet?
Heel voorzichtig likt ons Witje
Haar drie kleuters, zwart als roet.
2.
O, die kindertjes van Witje,
Waren toch zoo vrees'lijk stout!
Speelden samen in het schuurtje,
Vol met kolen en het hout!
3.
En het drietal witte poesjes
Zag er foei! zoo pikzwart uit.
Allen zaten sip te kijken
Vuil was zelfs hun kleine snuit!
4.
Maar ons Witje likt haar kinders
Heelemaal weer schoon en blank.
Zacht miauwend brengt het drietal
Moeder Wit daarvoor zijn dank
5.
Duid'lijk zegt in 't poesentaaltje
Witje: Kinders, weet nu goed,
Dat je nooit meer in het schuurtje
Van de kolen komen moet!
6.
't Drietal knipoogt, antwoordt zachtjes:
Moeder, nooit doen wij het weer!
Vuil zijn is niet prettig, heusch niet!
En het blijft bij eenen keer!
ANNIE O.
(Nadruk verboden).
hing en ook reeds zich te moe en te krach
teloos voelde, haar blaadjes nog verder te
ontplooien, begreep zij nog niet, haar
schoonheid te hebben verloren.
Dit bemerkte echter al spoedig de Ko
ningin. „Zie toch eens" sprak zij tot een
der hofdames, „zie nu toch eens, hoe
spoedig die straks nog zoo frissche, witte
roos is verwelkt! Roode rozen blijven toch
veel langer mooi, dan deze teere witte
bloemen
,,'t Is zooals Uwe Majesteit zegt", was
het antwoord. „En hoe leelijk is zulk een
verwelkte roos Ze bederft waarlijk de
schoonheid van een schitterend schoon
kleed".
„Dan zullen wij dat verflenste roosje
maar dadelijk afleggen." sprak de Ko
ningin.
Dat men zoo over haar sprak, begreep
de ijdele, witte roos nog niet. Ze voelde
alleen, dat men haar neerlegde op een
plek, waar het veel kouder was, dan op de
japon der Koningin. Ze wist ook niet, dat
ze op een marmeren schoorsteenmantel
lag, maar de koude van het marmer deed
haar prettig aan, zoodat ze dacht: „Hier
zal mijn vermoeidheid wel weer verdwij
nen, hier zal ik straks weer de kracht
hebben, mijn blaadjes verder te ont
plooien
Maar juist op een oogenblik, toen zij
meende haar verloren kracht teruggekre
gen te hebben, en trachtte haar blaadjes
verder uit te spreiden, zag ze toevallig in
den spiegel, boven den schoorsteenmantel,
haar eigen beeld. „Bah, wat ligt daar een
ieelijke verflenste roos!" riep ze uit. „Hoe
prettig, dat ik niet zoo leelijk ben! Want
schoon en geurig ben ik nog altijd. En
straks zal weer de Koningin komen en mij
opnieuw vasthechten op haar prachtig
kleed.
Maar toen de ijdele, witte roos dien
avond tusschen nog meer verwelkte bloe
men, in een vuilnisbak lag, hoorde zij al
spoedig van haar lotgenoten, dat er een
einde was gekomen aan haar glorierijk,
doch zeer kort bestaan, „En toch was ik
eens de schoonste van alle rozen in het
perk", vertelde zij. „En wat ben ik nu?"
Geen der verflenste bloemen zei hierop
iets; ook zij waren eens schoon en geurig
geweest, doch zij wisten, dat een kort be
staan het lot van alle bloemen is. Daarom
zwegen zij.
Maar toen dacht op eens de ijdele, witte
roos aan de woorden, die eens vader Struik
tot haar sprak: „Wat vandaag schoon,
frisch en geurig is, ligt wellicht reeds
morgen verdord en verflenst in het stof.
Snoef daarom niet op uw schoonheid, die
toch zóó vergankelijk is
TANTE JOH.
(Nadruk verboden.)
RAADSELS VOOR ALLEN OM UIT TE
KIEZEN, DE GROOTEREN 4,
DE KLEINEREN 3.
I.
Ingezonden door Adé Pool.
Welke school van 5 lettergrepen staat hier
e, e. a, e, ij, o, o, v, r. t, s, 11, s, c. h, l.
n.
Ingezonden door Conny v. Vliet.
Een straat in Leiden van 5 lettergrepen
en 17 letters. De eerste 2 lettergrepen
zijn een jongensnaam, de derde een be
paald lidwoord, de vierde is niet klein
en de vijfde is iets dat iedere stad vele
heeft.
III.
Ingezonden door Paula en Edward
ten Hooven.
Ik ben klein en rond, en zijt ge gezond,
dan behoeft ge me niet te gebruiken.
Wie ben ik?
IV.
Ingezonden door Jacobus Nieboer.
Ik ben een kleine, grijze dwerg
En bouw nochtans een grooten berg.
V.
Ingezonden door Mientje van Weeren.
Roode lijfjes, gele knopjes,
Zijn ze koud, dan zijn ze goed,
Zijn ze warm, dan raken ze in gloed,
Wat zijn dat?
VI.
Ingezonden door Gerda Spiecker.
Mijn geheel is een rivier in Rusland vas
2 lettergrepen, 5 letters. Neem mijn le
letter er af, dan word ik een meisjesnaam
VII.
Ingezonden door Rika de Graaf.
Wie heeft aan alle 6 zijden oogen,
en kan toch niet zien? Denk maar aan
iets dat bij sommige spelletjes wordt ge-
bruikt.
vin.
Ingezonden door Mien Planjer.
Hier staan 2 handwerklieden welke
zijn dat?
m, m, m, n, r, t, a, e, i.
e, e, i, o, o, d, t, g, 1, r.
OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT I1ET
VORIGE NUMMER.
1. Schrikkeljaar, sik, kikker, aas, hiel, ja«
schaar.
2. De koffieboon.
3. De locomotief.
4. Land en water.
5. Handschoenen,
b. De wijnstok.
7. Tusschen zijn geboortedag en zijn
sterfdag.
8. Uw schaduw.
0