HANS' BEROUW. 't Was een angstige avond voor de fami lie de Bruin, Tenminste voor vader en de drie grootste kinderen, Dina, Nel en Karei. De vijf kleineren sliepen reeds lang en wisten van niets. Plotseling was moeder dien avond onwel geworden. Eerst dachten vader en moeder dat het wel weer gauw beter zou worden, doch toen het elf uur werd. en de pijnen al maar heviger, zei vader vastbesloten: „Ik wacht niet langer. De dokter moet on middellijk komen". Gelukkig behoefde vader niet -veg om den dokter te halen. Er was telefoon in huis. Vader belde den dokter op, die thuis was en beloofde dadelijk te komen. Geen tien minuten later hoorde men de auto van den dokter reeds voor het huis stilhouden. Vader deed dokter open. „Neemt u mij niet kwalijk dokter, dat ik u zoo laat nog lastig val. maar 'k durfde heusch niet tot morgen te wachten". „Laat mij maar eens even zien", deed dokter geruststellend, ..misschien valt het nog wel wat mee". Even later „tond dokter bij moeder, die nog op den divan in de huiskamer lag. 't Onderzoek duurde slechts kort. „Blinde darm", fluisterde dokter vader de Bruin in het oor direct opereeren". „Is 't gevaarlijk dokter?" vroeg vader. Dokter schudde het hoofd. Niet als er direct gehandeld word. Zal ik ze in mijn auto meenemen?" „Als 't moet dokter" aarzelde vader. „Ja, de Bruin, het moet. Zegt u het zelf je vrouw maar, dan zal ik onderwijl naar het ziekenhuis telefoneeren. dat ze er alles klaar hebben. Vader bleef met moeder alleen. Voorzichtig deelde hij haar mee wat dokter gezegd had Moeder knikte met het hoofd. ..'t Is goed man. 'k was er wel bang voor. Zeg het onze kinderen. Mijn leven is in Gods hand" Dina, Nel en Karei stonden met ver schrikte gezichten in de keuken. Toen va der hen haastig vertelde dat moeder naar het ziekenhuis moest, beet Karei zich op de lippen en de meisjes begonnen te schreien. „Kinderen", zei vader ernstig, terwijl hij hen de hand op den schouder legde „kin deren. maak het voor moeder nu niet zwaarder. Droog je tranen en zeg moeder goedendag. Zoo God het wil. halen we haar spoedig weer" Met veel moeite, gelukte het de meisjes haar tranen terug te dringen. Nog even een innige omhelzing en daar reed de auto met vader, moeder en de dokter reeds weg. Naar bed gaan, kon het drietal niet. Ze bleven bij elkander In de huiskamer zitten. Vader had gezegd, hij zou direct na de operatie telefoneeren. 't Duurde wel een paar uur en 't scheen alsof ze reeds een heele nacht gewacht hadden, maar einde lijk eindelijk ging toch de telefoon over. Dina, als de oudste nam den hoorn op. „Ben jij het Dien? vroeg vader aan den anderen kant van de lijn, ja? Gaan jul lie nu maar gauw naar bed. moeder is geholpen en alles is goed. Straks kom ik wel thuis, maar ie moet niet op mij wachten. Maar voorzichtig, dat Jullie de kleintjes niet wakker maakt, hoor. 't Is vroeg genoeg, als ze het morgen hooren." Heel stil. maar toch met een dankbaar hart zochten de drie kinderen de Bruin hun bedden op. En veel ernstiger dan andere avonden zeiden ze hun gebed op. En geen van drieën vergat voor moeder te bidden. Den volgenden dag ging alles heel onge regeld in het gezin De Bruin. Moeder weg en dat zoo onverwachts. De twee jongsten begrepen er nog niet zoo veel van. maar de anderen hadden heel verschrikt gekeken toen vader het hen vertelde. Hans, een tienjarige jongen, was in tranen uitgebarsten. „Ik wil naar moeder toe," snikte hij, „ik wil dadelijk naar moeder toe," Vader trachtte hem te kalmeeren. „Dat kan nu niet. Hans. Maar je be hoeft niet zoo te huilen. Moeder maakt het goed. over een paar dagen mag je denk ik wel eens gaan." Maar Hans liet zich niet troosten. Den heelen dag bleef hij stil. Vader wist ook niet waarom Hans zoo erg bedroefd was. Den vorigen dag had moeder aan hem gevraagd of hij even een boodschap voor haar wilde doen. Maar Hans. die net in een mooi boek aan het lezen was, had heel onvriendelijk geantwoord, dat hij er geen zin in had. Toen had moeder hem heel bedroefd aangezien en gezegd dat het dan ook niet hoefde. En toen hij gisteravond naar bed was gegaan, was moeder hem niet goedennacht komen zeggen. En nu. nu was moeder weg.... in het ziekenhuis. En Hans had wel alles willen geven, om het gebeurde van giste ren ongedaan te maken. Als hij moeder nog maar even had mogen zien, dan had hij tenminste nog kunnen zeggen dat hij er spijt van had. en dat hij voortaan wel alles voor haar doen wilde Maar moeder was er niet Dien middag, toen het gezin aan tafel zat, prees vader zijn beide oudste meisjes dat ze zoo goed voor alles gezorgd hadden. „Ja vader," zei Dina, „ik heb gepro beerd alles te doen zooals moeder het graag heeft." Vriendelijk knikte vader haar toe. ,Dat is goed, kind," zei hij. „En luiste ren jullie nu eens goed Ik ben daarstraks naar het ziekenhuis geweest en heb eventjes met moeder gepraat, 'k Moest jullie allemaal van haar goeden dag zeg gen en moeder maakt het heel goed." „Vader." vroeg Dina. „zou ik morgen al mogen?" „Dat weet ik nog niet, kind. Maar zoo gauw het kan mag je natuurlijk. Weet je waar moeder ligt? Beneden, het eerste raam naast de deur is haar kamer „O, vader, dan kunnen we misschien wel eens voor het raam kijken." zei Karei. Maar vader schudde het hoofd. „Nu nog niet, jongen. Als moeder weer wat sterker is. dan gaat dat wel. 't Was avond. Hans de Bruin had, na dat hij uit school was gekomen zijn huiswerk gemaakt en toen gevraagd of hij nog een poos naar buiten mocht. „Ga maar." had vader gezegd, „maar blijf niet al te lang weg." „Nee vader", had Hans geantwoord. Toen was hij de straat opgegaan en bijna zonder het zelf te weten was hij den weg naar het ziekenhuis ingeslagen. Den ge- heelen dag had hij er aan moeten denken dat moeder beneden lag. Misschien, mis schien zou hij haar wel even kunnen zien. Dat vader gezegd had. dat ze nu nog niet voor het raam mochten kijken, daar aan dacht hij niet. Spoedig had de jongen het doel van zijn tocht bereikt. Voor het ziekenhuis was een kleine tuin, maar dat hinderde hem niet. De hekken stonden altijd open. Hans liep de tuin in, en weldra stond hij tegen over het raam, waar zooals vader zei: moeders kamer was. Maar, hoewel de jon gen zich uitrekte en op zijn teenen ging staan, hij kon zijn moeder niet zien. Wel zag hij een ledikant staan, maar wie er op dat ledikant lag, kon hij niet zien. 't Zou moeder toch wel wezen? Of, of, zou ze zoo vreeslijk ziek zijn, dat ze heel niet eens op mocht kijken? Dat moest hij weten. Stapje voor stapje ging hij vooruit tot hij eindelijk vlak voor het raam stond. En ja, nu zag hij het. 't Was moeder die op het bed lag. Maar o. wat lag ze stil. ze bewoog zich heelemaal niet. En er was niemand bij haar in de kamer. Waar zou de zuster dam toch zijn? O, als moeder nu eensals moeder nu eensDe jongen kon zijn gedachte niet afmaken. Met het hoofd voorover op de vensterbank begon hij zachtjes te schreien Zoo kwam het, dat hij er niets van bemerkte dat de deur in de kamer waar hij voor stond geopend werd en er een zuster binnenkwam. Verwonderd keek de zuster naar het kleine figuurtje voor het raam en ging toen weer terug. Ze moest eens even vra gen wat dat ventje scheelde. Hans schrok op, toen er een hand l zijn schouder gelegd werd en een vriend! lijke stem vroeg: Waarom huil je jongeJ Heb je pijn? Hans wees met zijn vinger naar de l stalte op het bed en snikte: „Is mijn moi deris moederdood... „Is dat je moeder? Welnee, die woi| weer beter. Ze sliep, kijk maar, nu weegt ze zich een beetje, ze wordt wakke) Eenigszins gerust gesteld keek Hans do het raam. Fier vatte hij moed. „Mag ik even naar mijn moeder toelj vroeg hij smeekend aan de zuster. Maar deze schudde het hoofd. „Nee, m'n jongen, dat mag niet. MoedeJ is nog te zwak. Maar heb je een bood schap? Misschien kan ik het dan w| even zeggen." Weer kwamen de tranen in Hans oogeij „Eer moeder naar het ziekenhuis ging ben ik ben ik erg naar tegel moeder geweest. en nu en nu „Heb je er zeker spijt van? vroeg dl zuster vriendelijk. „En wou je dat nu z<£ graag aan moeder zeggen? Nu. weet jl wat, ga maar even in de gang op de banl zitten, dan zal ik het aan je moeder gaaij zeggen. Is dat goed?" Met alle macht knikte Hans van ja. Hij kon nu geen antwoord geven, zoo blij was hij. „Hoe heet je m'n jongen?" vroej de zuster. „Hans", was het antwoord. De zuster bracht de jongen in de gan^ en ging toen moeders kamer binnen. Ze boog zich over de zieke heen. die haat| glimlachend aanzag. „In de gang zit uw zoontje Hans", begon] de zuster. „Hij wou zoo graag naar u toel om te zeggen dat het hem spijt, dat hijl zoo ondeugend is geweest". „Mijn Hans", glimlachte moeder met| een gelukkig gezicht. „Zegt u hem maa" zuster, dat ik niet boos meer op hem ben.1 Maar dat ik verwacht dat hy die tyd datl ik van huis ben, heel goed zijn best zal V doen" Met deze boodschap kwam de zuster bij I Hans. die haar met een stralend gezicht ontving. „Dank u wel, zuster", zei hy, „dank u wel". Vriendelijk zei de zuster hem goedendag en liet hem de deur uit. Als een pijl uit den boog snelde Hans I naar huis. Nu was alles goed tusschen moeder en hem. Toen hy bij huis kwam. liep Dina hem tegemoet. „Nou jongen", zei ze. „waar ben je zoo I lang gebleven? Je moest allang naar bed. Vader is erg boos op je. Ik moest je gaan zoeken". Verwonderd keek Hans op. „Kom eens hier. Hans." zei vader, toen I hy binnenkwam, en nam hem mee naar het kleine kamertje naast de huiskamer. „En vertel me nu eens waar je zoo lang gebleven bent. 'k Had Ie toch gezegd weer gauw thuis te komen?" Even stond de jongen bedremmeld. Toen keek hij zyn vader flink aan. ,,'k Ben naar het ziekenhuis geweest, vader". „Waarom Hans?" vroeg vader zachtjes. ,,'k Had het jullie toch verboden?" „Ja vader, maar maar ik was on deugend geweest, eer moeder naar het ziekenhuis ging enen „En wilde je dat nu graag aan moeder gaan zeggen?" vroeg vader. „Mocht je bU haar?" .Nee vader, maar de zuster heeft 't voor my gezegd „Dan zal ik maar niet meer op je brom men Hans, maar denk er nu aan. als moe der weer thuis is, dat je haar niet weet opnieuw verdriet doet. Beloof je me dat, jongen?" „Ja vader", was het ernstige antwoord. FEANCINA.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1933 | | pagina 14