LEGKAART
DE HOED
RAADSELS.
(Nadruk verboden).
Deze legkaart stelt voor: Zebra's.
„Meiregen, maak, dat ik grooter word,
grooter word,
Groot zijn, dat wil ik zoo graag".
zong Loesje en meteen keek ze naar bui
ten, waar de regen in stralen omlaag
viel.
„Nu, 't is maar goed, dat je er niet
door hoeft", beweerde Fik, haar broer.
„O, vader, moet u uit?" ging hij voort,
toen vader met zijn jas aan binnen kwam.
„Ik moet naar de vergadering. Maar zeg,
weten jullie m'n ouden hoed ook? Hij
heeft altijd aan den kapstok gehangen".
„Ja.ja.haperde Fik, „die.die
heeft de sneeuwpop op gehad".
„Zoo, en waar is ie nu?"
„Ik weet 't niet. Misschien nog in den
tuin".
,,'t Is wat moois. Dan zal ik' 'm zeker
niet meer op kunnen. In elk geval zoek
je 'in op, als de regen over is", mopperde
de heer des huizes, die genoodzaakt was
met zijn gewone hoofddeksel er op uit te
gaan. Gelukkig bedaarde de regen wat.
„Weet je nog wel, Loes, van die sneeuw
pop in den tuin?" vroeg Fik.
„Ja, écht was ie met dien bezem en
den hoed op".
„En 't moppigste was, toen we 'm gingen
bekogelen". Fik lachte van plezier bij de
herinnering aan al de pret.
„Ik gooide 'm op z'n hoed. Er zat een
groote deuk in", vertelde Loes lachend.
„En ik mikte zóó, dat de hoed in de
struiken vloog, weet je nog wel?"
't Was een paar dagen later en mooi,
stralend weer. Fik en Loes waren in den
tuin aan 't spelen.
„Laten we nu eerst eens naar vaders
ouden hoed zoeken", riep Loes.
„O, die zal best in den vuilnisbak terecht
gekomen zijn", dacht Fik.
Toch liep hij op de struiken toe, waar
voor de sneeuwman gestaan had. Die
waren nu dicht begroeid met mooi, jong
blad. De roode trosjes A'an de ribes waren
verdroogd, maar de jasmijn zat dik in
knop.
„Daar ligt ie nog net zoo", riep Fik ver
baasd en wees naar het groen, waartus-
tusschen iets zwarts doorschemerde.
„Met de deuk er in", voegde Loes er
lachend aan toe, terwijl ze op haar hurken
door de takken tuurde.
Fik stapte voorzichtig tusschen de vaste
planten om den hoed te grijpen. Plotse
ling vloog er met angstig gepiep een
vogel omhoog, die sjilpend boven de strui
ken heen en weer bleef vliegen.
„O, misschien zit er wel een nestje in
één van de struiken", veronderstelde Loes.
„Kijk eens rond!"
Fik drong behoedzaam tusschen het
struikgewas en gaf zijn oogen den kost.
„Zie je al wat?" vroeg Loes.
„Nee!"
„Kijk eens in de vlier".
De vlier stond achter het opgaande hout
en overschaduwde voor een deel de strui
ken. Fik speurde tusschen al de takken,
maar zag niets, dat op een nestje leek.
„Kom nu maar", drong het zusje aan.
„Den hoed nog!" riep Fik terug. Hij deed
een paar stappen naar de ribes, stak z'n
hand uit en uitte op eens een kreet vol
verbazing.
„Oh, och! O, Loes, zoo snoeperig! Het
nest ligt in vaders hoed".
Nu kwam het zusje ook dichterbij en
keek in den hoed, die op zijn kant lag
en dus meteen een afdakje vormde. Van
takjes, strootjes, pluis en draden was een
nestje gemaakt en daarin lagen vijf kleine
eitjes met bruine stipjes.
„Laten we gauw weer weggaan", raadde
Loes heel verstandig, „dan kan de moeder
weer op de eitjes komen zitten".
Dat deden de jongelui. Ze wachtten nog
even op de stoep van de keuken en zagen
den vogel weer naar den hoed vliegen.
„Paps, uw oude hoed is terecht", zei
Fik aan tafel, maarhij heeft al een
nieuwen eigenaar".
„Zoo?! En wie heeft 'm weggegeven
zonder mijn toestemming?"
„Niemand. De nieuwe eigenaar heeft er
maar bezit van genomen* zonder het te
vragen".
En toen vertelden Loes en Fik samen,
wat ze ontdekt hadden.
Dat vond vader erg aardig.
Natuurlijk hielden de kinderen de nest
plaats in het oog. En na een poos zagen
ze de vogels druk af en aan vliegen.
Stellig waren de jongen uit. En trouw
strooiden Fik en Loes voer in den tuin.
Eindelijk vlogen de jongen mee uit en
kwamen op 't grint zitten om gevoerd
te worden, zelfs nQg toen ze al net zoo
groot waren als de ouders, 't Waren maar
gewone huismusschen, maar toch vonden
de kinderen alles leuk.
De hoed bleef rustig in de ribes liggen
en nog tweemaal dien zomer werd er een
broed vogels in groot gebracht.
J. H. BRINKGREVE—
ENTROP.
(Nadruk verboden).
RAADSELS VOOR ALLEN OM
KIEZEN. DE GROOTEREN
DE KLEINEREN 3.
I.
Ingezonden door Koos en Tom
Mijn geheel van 2 woorden
is een vervoermiddel dat den laat;
veel in den handel koint. 8. 9,
is aan de meeste huizen, 12, 13,
een vervoermiddel waarvan er
bestaan, 4, 7, 16 is een mui
15, 14, 3, 6 een donkere sterk
vloeistof.
16
II.
Ingezonden door Rini Vlasv;
Van een spreekwoord van 2
rijmen, vergat iemand alle klin!
schreef toen het volgende op:
B tt r v r d n m nd
.s v,.r h.t h.rt g.z.
ÏII—
Ingezonden door Tine v. d,
Mijn le is een breede rivier
land, mijn tweede is een gedeei
een stad, mijn geheel is een
Noord-Brabant.
IV.
Ingezonden door Paula en Eda
ten Hooven.
Iemand zei dat de helft van
zeven is. Hoe moet je dat op;:
zoodat het waar is (denk aan
sche cijfers).
Ingezonden door Jan v. d. M
Mijn geheel is een plaatsje in
van 3 lettergrepen, de eerste twee
grepen zijn een heete specerij, mijn
een werkwoord in den tegen»
tijd in de le persoon, het tegen
ik blijf.
VI.
Ingezonden door Gerda Spied
Ik ben een brug in Leiden van
tergrepen, mijn 1ste is een lichaai
mijn tweede is iets dat open e«
kan en waar schepen moeten wacb
het dicht is, mijn 3e ligt over liet
VII.
Ingezonden door Nelly Kalsb;
Waarom kan het in April nooit
achter elkaar regenen?