WAAR JAAP EN ANKIE DEN BAL VONDEN! door C E. DE LILLE HOGERWAARD. Jaap en Ankie waren buurtjes. Ze waren bijna even oud, gingen op dezelfde school en konden het opperbest samen vinden. Ze waren trouwe kameraadjes en je kon, als je Jaap zag, begrijpen, dat Ankie in de buurt moest zijn, terwijl je Jaap niet ver behoefde te zoeken, als je Ankie tegen kwam. Ankie's vader en Moeder hadden maar een heel klein tuintje, dat bijna uitslui tend ingenomen werd door bloemen en struiken en waarin slechts weinig plaats was om te loopen. Van leuke spelletjes kon daar dus heelemaal niet inkomen! Jaaps ouders echter hadden een reuze- tuin Niet alleen vóór het huls, maar ook er achter. Nu was deze achtertuin door een ligusterhaag in twee helften verdeeld. In de eerste was een mooi gazon met prachtige borders, maar de tweede was een groote speelplaats met allerlei dichte struiken, waarachter je je kon verstoppen, roovertje spelen, verlos en dergelijke heer lijke buitenspelen, waarvoor de jeugd graag de ruimte heeft. En die was daar te vinden! De speel tuin had eigenlijk meer van een stuk bosch dan van een tuin en Jaaps Moeder had dan ook vlak bij het huis een groote bel laten maken, die zij luidde, als Jaap binnen moest komen, want hem zoeken in „de wildernis", vooral als hij niet gevonden wilde worden, was een bezigheid waarmee zij zoo gauw nog niet klaar zou zijn ge weest. En zij had het toch al zoo druk met de verzorging van haar groote omgeving en de vele huisdieren! Jaap had geen broertjes of zusjes, met wie hij spelen en ravotten kon, maar Ankie, die even rijk of even arm was als hü, deed hem dat gemis heelemaal ver geten Zoo hielpen zij elkaar, want ook Ankie hoefde nu nooit in haar eentje te spelen. Jaap, die eenigen tijd geleden jarrg ge weest was, had een alleraardigsten hond gekregen: een ruwharigen fox. die met zijn verstandige oogen zijn klein baasje toch zoo trouw kon aankijken. Het dier heette Tip en ook voor hem was de „wildernis" een heerlijk oord, waarin hij naar hartelust graven en krab ben kon, iets wat hij natuurlijk in den bloementuin niet mocht. Ankie en Tip waren weldra eveneens de beste maatjes. Alleen één ding was jam mer en erg jammer ook: verstoppertje en dergelijke spelletjes konden ze nu niet meer spelen, want al was Tip ook nog zoo'n schrander dier, het was hem toch niet aan zijn hondenverstand te brengen, dat hij zijn baasje niet mocht achterna loopen Alle aardigheid was er natuurlijk af, wan neer Ankie Jaap zocht en een luid geblaf van Tip de schuilplaats van zijn baasje verried. Ook bedierf hij hun spel, wan neer Jaap Ankie zocht en Tip al voor hem uit rende om zijn komst aan te kondigen. Maar krijgertje spelen ging prachtig. Op gewonden blaffend holde Tip mee, blij dat er nu eens één spel was, waarbij hij niet alleen mocht meedoen, maar het voor iedereen zelfs duidelijk was, dat hij de leiding had. Jaap en Ankie konden echter niet den geheelen dag krijgertje spelen, al had Tip dan ook niets liever gewild. Daarom trof het bijzonder mooi. dat Ankie van een tante, die bij hen logeerde, een bal gekre gen had, welke wel niet groot was, maar waarmee ze juist zoo leuk konden spelen. Dat dacht Ankie ten minste, maar toen Zij 'm Jaap liet zien en 'm vroohjk om hoog wierp.... begon Tip luid blaffend op te springen. Eerst lachte Ankie. Zij zou wel zorgen, dat Tip den bal niet tusschen zijn scherpe tanden kreeg. Ervaren als zij was in de edele balkunst, duurde het dan ook een heelen tijd, vóór zij den bal miste, deze over den grond rolde enTip hem triomfantelijk tusschen de tanden nam om er nu kon hij niet blaffen! hard mee weg te loopen. Jaap riep Tip, maar het andels zoo ge hoorzame hondje scheen zóó trotsch op zijn verovering te zijn, dat hij er niet over dacht den bal prijs te geven. Hij rende er steeds verder mee weg. Jaap en Ankie, wie het huilen nader stond dan het lachen, hem achterna! Maar al konden de kinderen ook nog zoo hard loopen. Tip bleef hen toch voor. Steeds grooter werd de afstand zelfs en al spoedig konden zij den rakker heele maal niet meer zien. Nacht is het en Elfjes dansen, Zweven sierlijk door het bosch. De Kabouters komen kijken, En gaan zitten op het mos. 't Is groot feest; het feest der Lente! Lang werd op haar komst gewacht! En vriend Manus ziet van boven Er op neer, terwijl hij lacht. Elfjes zweven en Kabouters Zingen allen saam een lied. Jammer, dat je nu in 't bosch ju! Heel geen menschenkind'ren zle'Jf Kind'ren in hun bedjes droomen Van het volkje in het bosch En in hun verbeelding zitten Zij ook op het koele mos. Als het na een poosje dag wordt, Gaan de Elfjes allen heen En van het Kaboutervolkje Blijft niet ééntje op de been! iNadruk verboden). Te vergeefs zochten zij den geheelen tuin door. Elk hoekje en elke struik kreeg een beurt, maar hoe ze ook zochten, Tip en den bal vonden zij niet. Ze wisten dan ook niet, dat de deugniet met zijn vangst al lang het huis binnengeloopen was. „Akelige hond!" hiep Ankie eindelijk uit. Jaap wilde boos worden, want hij en Tip namen het nu eenmaal altijd voor el kaar op. Hij zag echter, hoe bedroefd zijn vriendinnetje was en kreeg medelijden met haar. Op eens bedacht hij iets, dat haar af leiden zou. In de bijkeuken lag Grijsje, hun poes, in haar mandje met drie jongen .die al sinds een paar weken eiken dag een bezoek van Jaap en Ankie kregen. Dien morgen waren zij er nog niet ge weest en Jaap riep op eens uit: „Ik ga eens naar de poesjes kijken!" Dit bleek een soort tooverwoord te zijn, want onmiddellijk helderde Ankie's ge zichtje op. Jaaps Moeder had haar beloofd, dat ze zoodra de kleintjes niet meer bij de moe derpoes hoefden te blijven, er eéntje heb ben mocht. Ze mocht zelfs het allermooi ste uitkiezen. Maar dat was niet gemak kelijk, want meende zij den éénen dag, dat zij de gelukkige bezitster van een snoe perig wit poesje zou worden, den anderen vond zij het zwarte poesje nog liever, om den dag daarop tot de ontdekking te ko men, dat het kleine grijsje net de Moeder! het bijdehandst was. Het verdriet over haar bal werd ver geten bij het vooruitzicht naar de poesjes te gaan. Ankie was een echte dierenvriendin. Zij wist dat honden vooral foxterriers! en katten vijanden zijn, maar had to'l verbazing opgemerkt, dat Tip, die m| paar poesen opgegroeid was. Grijsje goed overweg kon, ja, de W nu en dan zelfs nieuwsgierig 1 felde, terwijl Grijsje, die dadelijk had. dat Tip niet als andere honds™ het rustig toeliet. Nauwelijks waren Jaap en Ankie I poesenmand gekomen, of.... de f riep juichend uit: „O, kijk eens! M'n bal!" Jaap zag hem nu ook. „Tip heeft voor de kleintjes van® een cadeautje meegebracht!' zei En zoo was het! Stellig had hij i willen verrassen. Ankie, die eerst zoo blij was, dat -| bal teruggevonden had, vond „eenig van Tip", dat zij aan ee.'| moedige opwelling gehoor gevend -J „Dan wil ik hun 't cadeau niet alt~ Ze mogen er mee spelen." Tip sprong tegen 't vriendinneP| zijn baasje op en knipoogde, alsof t gen wilde: „Dat is lief van je, hoor!" Als Ankie in het vervolg naar del poesjes ging kijken, vond zij nog he!J leukst, dat zij zoo grappig met éT begonnen te spelen. ,L En toen zij eindelijk het kleine kreeg want op haar was de vallen! had Jaaps Moeder lwnl goed, den bal, meegegeven. Jaap ®:1 wel voor, dat Moortje en Witje, andere kleintjes, met een paar kmf een ouden, afgedankten schoen >1 plezier hadden, dat zij den bal, dietj meegenomen had. heelemaal verf»* tNadruk verboden.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1933 | | pagina 16