xLEIDSCH DAGBLAD Jaargang Donderdag 18 Mei 1933 No. 20 HET MES EEN WIJS BESLUIT. llllil door E. DE LILLE HOGERWAARD. n. J geheelen middag bleef Jaap op het |lveld, waar hij den zijnen door zijn i lenig spel de overwinning bezorgde, s er heelemaal „in", dacht aan geen n of strafregels meer, ook niet aan die geen bijzonder liefhebber van lien was en in geen enkel elftal zat m hij nu en dan wel eens naar hun iken. j vóór tafel kwam hij thuis, vol op pen verhalen over de gewonnen Inu dadelijk na het eten ijverig aan lik!" brak Vader den woordenstroom lijn op voetbalgebied welbe- Iten zoon af. „Je proefwerk is nu Jpen, maar je zult nog wel genoeg hebben". aat nogal", zei Jaap. ,,'t Loopt tegen antie en 't ergste hebben we achter e"- goed achter den rug, dat je het :d achter je kunt laten?" vroeg kreeg een kleur. Vader deed daar en vraag, die hem opnieuw begon lllen: zou hij overgaan? eren had hij zijn geval nog niet als |os beschouwd, maar nu hij van- i niets van zijn sommen terecht ge had. zag hij zijn laatste kans ver- n och had hij zoo goed zijn best ge- ooral de laatste drie maanden. Maar net, of zijn hoofd soms geen enkele vatten kon. Was hij maar in staat: ie moeilijke opgaven even handig springen als met den voetbal! Dan niet bang behoeven te zijn, dat hij itten. zou hij zelfs met nummer één an! Maar zooals de zaken nu ston- plle ellende kwam weer boven. Hoe die op het voetbalveld toch heele- t;unnen vergeten? Dat snapte hij Is die sommen maar niet zoo slecht de sommen kwamen zijn gedachten strafregels. Maar die hadden hem een minuutje huisarrest bezorgd op heerlijken Woensdagmiddag, jenochtend zou hij nog vóór c om zijn strafwerk vroeg dadelijk dat het zijn mes niet geweest was. r moest dan maar uitvinden, wiens :t wel geweest was. Voor hem, Jaap, dat er niet op aan. Alleen kon hij grijpen, dat de bezitter van het mes let bekend gemaakt had, toen er gels aan vast kwamen te zitten. Hij dadelijk voor uitgekomen zijn en ,nder voor de straf laten opdraaien die dan ook nog zoo zwaar. edachte, wie het mes had laten val- !t hem echter niet met rust, ook al e hij zichzelf wijs, dat 't hem niet i kon. kling schoot het Jaap te binnen, Wim heelemaal niet meer gezien a schooltijd. Niet alleen had Wim i hem gewacht, maar anders zagen aar op vrije middagen toch altijd Jat of in de nabijheid van het voet- nu echter niet! 1 zou toch niet!.... Nee, hij mocht zijn makker niet beschuldigen. Het zou natuurlijk kunnen, dat het zijn mes ge weest was, maar.... weten deed hij het niet! Als hij 't maar wist. Maar daar schoot hij immers toch niet mee op, want verraden zou hij Wim stellig niet! Voor zichzelf wilde hij het echter toch wel weten! En nu viel hem plotseling iets in. Hü zou morgen aan meneer van Vliet vragen het mes te mogen zien. Dom van 'm, dat hij er heeleaal niet op gelet had, hoe 't r uit zag! Hij kende Wims mes wét goed, zou 't ook gemakkelijk herkennen. Wirn had er tot vervelends toe mee ge geurd. En terwijl Jaap zijn lessen voor den vol genden dag leerde, kwam de gedachte aan het mes steeds weer boven. 's Avonds in bed nog lag hij over het bewuste voorwerp en diens eigenaar te peinzen, zonder echter meer helderheid in de zaak te krijgen. 't Was en 't bleef een raadsel voor hem, maar één ding stond vast: er Wim naar vragen zou hij niet! Als Wim dat soms dacht, kon hij lang wachten! Toen Jaap den volgenden morgen naar school ging, zag hij Wim weer in geen velden of wegen. Het denkbeeld, dat het mes van Wim was en deze wist. dat het gvallen was, kwam opnieuw met zoo'n kracht in hem op. dat het niet meer weg te dringen was. 't Eenlge zou nog kun nen zijn, dat Wim ziek was, maar ook dit bleek niet het geval te zijn, want juist toen Jaap het schoolgebouw binnenstapte om naar meneer van Vliet te gaan, zag hij achter een troepje jongens Wim aanslen teren. De onderwijzer was reeds in de klas, waar hij iets in een kast zocht. Verwon derd keek hij op naar Jaap. Het gebeurde van den vorigen dag stond onmiddellijk weer helder voor hem. Nu was er iets in den open blik van den jongen, dat hem altijd tot Jaap aan getrokken had. Hij mocht hem werkelijk graag lijden, al blonk hij dan ook niet be paald door geleerdheid uit. Zeker kwam hij zijn strafregels bréngen. Welwillend zei meneer van Vliet tegen Jaap: „Geef me je strafwerk maar, dan mag je na schooltijd je mes terug komen halen". „Ik.ik heb geen regels gemaakt, meneer!" antwoordde de jongen. Maar nu keek meneer van Vliet hem toch onderzoekend aan. Jaap moest vooral niet denken dat hij een loopje met 'm nemen kon! „Eu waarom niet?" vroeg hij streng „Omdat ik geen mes heb laten vallen, meneer", klonk het beleefd. „Geen mes laten vallen?" herhaalde de onderwijzer verbaasd. „Nee meneer!" „En je hebt het toch zelf opgeraapt!" „Maar het was mijn mes niet!" Nu begreep meneer van Vliet er niets meer van. Gesteld, dat het Jaaps mes wer kelijk niet was, waarom had de jongen dat dan gisteren niet dadelijk gezegd? Plotseling trad de onderwijzer op zijn lessenaar toe deed dien open. haalde er het bewuste voorwerp uit en vroeg streng: ,Is dat mes van jou. Jaap. of niet?" Jaap, die onmiddellijk het mes van Wim herkend had. antwoordde rustig. „Nee meneer". Meneer van Vliet begon te begrijpen, dat hier een misverstand in het spel moet Vriend Piepstaart was een inuschje, Een muschje, o zoo klein. Hij tjilpte en hij piepte, Dat vond ons inuschje fijn. Zoo zonder broertj' of zusje, Zoo zonder Pa of Moe. De heele, blijde wereld Lachte ons muschje toe. Hij tjilpte en hij piepte, Hij zong een vroolijk lied. En dat hij ver van huis vloog, Dat deerd'ons muschje niet. Och, Piepstaart, aardig muschje, Klein jong en vroolijk dier, Keer om, ga vlug naar Moeder, Straks heb je geen plezier! Hij denkt nog niet aan keeren, 't Bevalt hem opperbest, 't h warm en zonnig buiten 'k Ga zóó wel naar mijn nest! Dan wordt het laat en later; Nu wil hij huis-toe gaan, 't Ir alles groen en booinen. Waar kom ik toch vandaan? Ja zoo, neen hier, neen, toch niet! Hoe ben ik toch gegaan? Nu kijkt hij niet meer vroolijk, Daar druppelt al een traan! Stil zit hij op een hekje Wie helpt hem uit den nood? Waar is zijn veilig nestje, Zijn bedje en zijn brood? Gelukkig daar komt Moeder! Snel vliegt hij op haar aan. Je bent een stoute Piepstaart! Heb je dat goed verstaan? En stil beschaamd naast Moeder, Neemt hij een wijs besluit. Zoo lang ik nog zoo klein ben, Ga 'k nooit alleen meer uit! R. ASSCHER VAN DER MOLEN. (Nadruk verboden). zijn. Jaap jokte niet, zou liever duizend strafregels oploopen dan zich met een leugen ergens uit trachten te redden. Kalm vroeg hij daarom: „Van wie is dat mes dan?" „Dat zeg ik niet, meneer", kreeg hij ten antwoord. Opnieuw keek de onderwijzer Jaap door dringend aan. Toen zei hij. terwijl hij zijn hand op zijn schouder legde; Flink zoo! Je bent een ferme jongen, dat je niemand verraden wilt en ik ge loof je! Het nies is niet van jou! het lag alleen maar vlak bij je voet. Jij hadt het dus niet laten vallen, is 't wel?" Nee meneer!" klonk het opgelucht. Jaap was blij, dat aan het verhoor hier mee een eind kwam en zei alleen nog met een zucht: Door dat ongelukkige mes heb ik mijn laatste som ook nog verknoeid!" (Slot volgt). (Nadruk verboden).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1933 | | pagina 15