llJKSMUSEUM VAN GEOLOGIE EN MINERALOGIE. '3f Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Vrijdag 10 Februari 1933 Derde Blad No. 22361 fening van den nieuwen en heropening van den gereorganiseerden ouden vleugel. EEN SCHITTERENDE VERBETERING. ijksmuseum van Geologie en Mineralogie. Kou bij het Kind Igenwoordigheid van vele genoodig- aronder de chef van de afdeeling Onderwijs, van het Departement hderwijs, Kunstqji en Wetenschap- Jr. A. J, L. van Beeck Calkoen; den En den Rijksgebouwendienst, J. E. In van Lynden, den president-cura- A. van de Sande Bakhuyzen, den nagnificus, prof. dr. J. Huizinga, |ldene hoogleeraren, het personeel anderen heeft hedenmiddag de plaats gehad van den nieuwen en bpening van den gereorganiseerden (vleugel van het Rijksmuseum van en Mineralogie aan de Garen- Jerste spreker op deze bijeenkomst, (gehouden werd in de collegezaal, let woord gevoerd door den presi- jrator, Mr. A. v. d. Sande Bakhuyzen. Isprak ongeveer als volgt: Hoogleeraar-Directeur mij voor in openingsplechtigheid te houden na het gereedkomen van dezen heb ik hem verzocht en ik ben r dat hij daarin toestemde te tot ook het Museum, dat nu wat i wat beter kon worden ingericht. ;ou zijn opdat dan aan belangstel- zou kunnen worden getoond een kt geheel. ischiedenls van de wetenschappe- ifening der Geologie aan de Leid iversiteit beslaat niet veel meer halve eeuw. Dat zij voor heden irt in de tot standkoming van dit bewijst twee stellingen, vooreerst goed gezien was van de Regeering ,877 over te gaan tot de benoeming hoogleeraar, waartoe de toenmaals Hooger-Onderwijswet de noodza- ild opende en in de tweede plaats, geschiedenis er eene is van snelle g en ontwikkeling. Wie haar wil heeft het niet moeilijk. Hij bestu- echts het leven en het werk van 1877 benoemden hoogleeraar, Prof. Martin. Toen een energieke jonge van wien veel gehoopt werd. Ie nog energieke, maar nu meer dan :e en hooggeeerde geleerde, die met n wijzen op een werk, dat de ge le hooge verwachtingen in alle op- schiterend in vervulling deed gaan, :trof. Ie geschiedenis leeren wij ook hoe Ina ongeloofelijk benepen middelen :rd moest worden. De hoogleeraar eologie en mineralogie, daaronder in de palaeontologie en crystallo- moest door den toenmaligen pre- curator, Baron Sloet van de Beele 'offen worden, zelf de bestofte ge- van de verzameling met een bor- schoonwasschend, vóór hem zelfs lanuensls werd ter zijde gesteld, eer men bedenkt dat het onderwijs ologie tot aan de benoeming van lartin was ongedragen aan den hoog ar in de Zoölogie en hoe thans zoo- Se geologie, de mineralogie, de pa- ltologie als de crystallographie uitge- d zijn tot vakken van een op zichzelf- nde beteekenis. die de aanstelling van ptogleeraar voor ieder zou rechtvaar- D. dan wordt het bezriinelijk dat drang tptstaan naar uitbreiding van on tkrachten en de voor dezen noodige »iiddelen ,en dat niet meer uitsluitend n kon worden met een Museum e opleiding van volledig toegeruste Ren Dat er aanleiding was om de gematigde verlangens van het Curatorium te bevredi gen was reeds lang duidelijk voor wie het Museum bezocht en zag hoe in dat gebouw, nooit voor laboratorium bruikbaar of be stemd, het wetenschappelijk werk bemoei lijkt werd, hoe de broodnoodige museum ruimte een veel te geringe plaats bood aan de elkaar in letterlijken zin verdringende studenten en assistenten. Vooral toch de onderwijstak is zeer aan zienlijk verzwaard èn kwantitatief én qua- litatief door de eischen die de maatschap pij ten aanzien van geologische krachten in de laatste decennia èn in onze koloniën èn in ons eigen land is gaan stellen. Qualita- tief in dien zin. dat een laboratorium niet meer ontbeerd kon worden. Prof. Escher zag zijn studentenaantal sinds zijn benoe ming verzestienvoudigd. Wanneer de be lasting in een gebouw bovenmatig vergroot wordt, dan dient een voorzichtig bouw meester de pijlers, waarop het rust, te ver sterken. Die versteviging heeft plaats ge had en ik wend mij dan ook in dit uur gaarne tot u, prof. Escher. om u van harte geluk te wenschen met de vervulling van een aanzienlijk deel uwer wenschen. Gij hebt u met uw wetenschappelijk werk en uw onderwijs bewogen in een an dere richting dan uw voorganger. Geen wonder dan ook. dat gij van stonde af aan op deze aanvulling van uwe hulpmiddelen hebt aangedrongen. Ik dank u uit naam van het College van Curatoren voor hetgeen u gedaan heeft en zou niet gaarne nalaten ook een woord van groote waardeering te spreken tot uwe assistenten en studenten, die zoo belange loos de hulpvaardige hand boden. Er zijn maar weinig gebieden van het Universitaire leven waar niet telkens blijkt van de zegeningen van het Universiteits fonds. Dat zoo spoedig ook het Museum aan u allen vertoond kan worden, is ook aan zijn mildheid te danken. Wij mogen bescheiden geweest zijn in de verlangens waarvan wij de inwilliging aan de Regeering vroegen, wij zijn niet zoo bescheiden in de verwachtingen, die wij koesteren van hetgeen door u. prof. Escher met uwe assistenten en studenten hier zal worden tot stand gebracht. De statige rij van wetenschappelijke publicatie's en dis- sertatie's die gij met het gebrekkige in- stument wist te voorschijn te brengen het toenemend vertrouwen, dat studeerenden in de opleiding onder u stellen, doen mij tot besluit, den wensch uitspreken, dat gij met het verbeterde niet minder nuttig zult mogen zijn. Hierna was het woord aan den directeur, Prof. Dr. B. G. Escher, aan wiens rede het volgende is ontleend: Wat ons hier samenbrengt, mag als een blijde gebeurtenis in de geschiedenis onzer Universiteit worden aangemerkt. Het komt toch niet zoo dikwijls voor, dat een nieuw lid aan het complex der universitaire ge bouwen wordt toegevoegd. Deze keer ge schiedde het nog juist op tijd, want het huidige inzicht in de economische gesteld heid van de wereld is niet zoodanig, dat bewindslieden nog langer belangrijke som men meenen te mogen toestaan voor in richtingen van hooger'onderwijs en weten schappen. Alhoewel spr. zelf alle reden tot dankbaarheid heeft, constateert hij toch. dat tot de voorwerpen van staatszorg, die te stiefmoederlijk bedeeld worden, ook de musea behooren. Het bezitten van schat I We vli"Sel (rechtsl van het Rijksmuseum van Geologie en Mineralogie aan Garenmarkt, welke hedenmiddag officieel is geopend. ten, zooals die bijv. hier in Leiden zijn ver gaard in zeer brandbare pakhuizen, of wel goed bewaard, maar niet tentoongesteld, is niet te verdedigen. Dat bezit legt verplich tingen aan den eigenaar als houder onzer cultuurwaarden op, verplichtingen, die in- tusschen tientallen van-jaren onvervuld bleven. Het gebouw, dat heden officieel geopend wordt, bestaat uit twee gedeelten, een ver bouwd gebouw, dat uit het jaar 1892 stamt, met de thans In onze oogen overdadige architectuur, die zich geen bijzondere moeite gaf zich aan de eischen van het doel in belangrijke mate aan te passen, en een geheel nieuw huis der wetenschap, so ber doeltreffend en goedkoop. Hier is ze ker een eeresaluut op zijn plaats aan den Dienst der Rijksgebouwen, in het bijzon der aan den ontwerper van dit instituut, architect ir. J. G Robbers en aan zijn hel pers, de bouwkundige ambtenaren Everse, Maas en Bok, voor hetgeen hier tot stand is gebracht. Dit nieuwe gebouw heeft in clusief meubileering. levering van de vol ledige inrichting van het laboratorium voor experimenteele geologie, verbouwing van het reeds bestaande gebouw, aanleg van centrale verwarming in beide gebou wen en zelfs levering van een gedeelte van het meubilair in het oude gebouw, gekost f. 278.000. Wie verstand heeft van bouwen, zal zich aanstonds kunnen overtuigen, dat hier inderdaad van een bijzondere pres tatie gesproken mag worden. Wanneer spr. dan de geschiedenis van het tot stand komen van dit gebouw in gedachte laat voorbijtrekken, dan zijn er twee beslissende oogenblikken geweest, die onze zaak gered hebben. Het eerste was na mijn bezoek aan den chef van den Rijks gebouwendienst. den heer J. E. C. baron van Lynden. Utrecht, dat met haar geolo gie slecht behuisd was, maar dan toch vee! beter dan wij hier. zou een belang rijke verbetering krijgen. Op mijn monde ling verzoek zich te komen overtuigen, dat in Leiden de toestand aanmerkelijk slech ter was, nam de heer Van Lynden hoed en jas van de kapstok en tramde met mij naar het oude gebouw. Deze spontane daad vormde het fundament aller latere bespre kingen. En veel later, toen alles al in kan nen en kruiken was. vond er een departe mentale bespreking plaats, die dreigde al les ongedaan te maken. Maar toen bleef de Minister van Onderwijs. Kunsten en Wetenschappen zijn belofte, in de Tweede Kamer gedaan, getrouw, een belofte, waar bij de tot standkoming dezer inrichting verzekerd was en welke belofte uitgelokt was door het lid van de Tweede Kamer, mevrouw Van ItallieVan Emden. Het oude gedeelte van ons instituut, dat door mijn ambtsvoorganger. Prof. dr. K. Martin, is ingericht, is nu weliswaar ge reorganiseerd. maar draagt toch zeer sterk den stempel zijner krachtige persoonlijk heid. Naast een voortreffelijk docent was Martin, dien wij het groote genoegen heb ben hier in ons midden te zien. een geboren directeur van een museum. In 1878 begon hij. dadelijk na zijn benoeming tot eerste hoogleeraar in de geologie te Leiden, de geologische, palaeontologische en minera- logische verazmelingen, destijds onderge bracht in het Museum van Natuurlijke Historie aan de Papengracht (nu oudheid kundig Museum!te ontdekken en te ont ginnen. Dit leidde tot zijn levenswerk: de beschrijving der tertiaire fauna van Ned.- Indië, die dit museum tot het belangrijk ste van de palaeontologie van het tertiair van Ned. gemaakt heeft. In het gereorganiseerde en door verbou wing vergroote Museum bevinden zich twee groote zalen en vier kleine. Op de boven verdieping is de collectie systematische palaeontologie ondergebracht in twee klei ne zalen, in de grootste de invertebrata, in de kleinste de vertebrata, terwijl de groote zaal gereserveerd is voor de verza melingen der regionale geologie van Ne derland en Koloniën. Van Nederland bezat ons Museum reeds lang de collectie Sta ring, welke nu met de zoo gewaardeerde medewerking van den directeur van 's Rijks Geologischen Dienst, dr. ir. P. Tesch, ge completeerd is wat de oude aardlagen be treft, en met de zoo actieve medewerking van den Rijkswaterstaat gecompleteerd is wat betreft de fossiele gewervelde dieren, die bij Rijkswerken zijn opgegraven. Ik heb langzamerhand den indruk gekregen, dat de Rijn-, Maas- en Scheldedelta vol zit met fossiele gewervelde dieren, want bij elk graafwerk van eenigen omvang komen zij te voorschijn, evenals zij door de Zeeuwsche visschers in hun netten worden opgehaald. In de benedenverdieping wor den de kleine zaaltjes ingenomen door de verzameling algemeene geologie, waarbij aan de vulkanologie een apart vertrek ge wijd is. De groote zaal bevat achtereenvol gens: algemeene mineralogie, systemati sche mineralogie, nuttige delfstoffen, edel- steenen en systematische en algemeene petrografie. Het nieuwe gedeelte van ons instituut is geheel bedoeld als inrichting voor on derwijs en onderzoek. Behalve werkver trekken voor verschillende categorieën van studenten, een mikroskopeerzaal en een teeken- en fotografisch atelier, die zich op de bovenste verdieping, de derde, bevinden bevat de tweede verdieping om. leerzaal en boekenmagazijn, administratie en labo ratoria voor mikrooalaeontoloeisch onder zoek de eerste: collegezaal demonstratiezaal en laboratoria voor scheikundig- en me chanisch-petrograflsch onderzoek, zoomede voor optisch onderzoek van kristallen, de begane grond: een groot laboratorium voor experimenteele geologie en de kelderver dieping o.m. een magazijn voor gesteente monsters, een expeditiélokaal en de inrich ting voor automatische oüestoking. Wat heeft voorgezeten bij het ontwer pen van den opzet van dezen nieuwen vleugel? In elke wetenschap, in de een meer dan in de andere, kan gewerkt worden met het oog op de vragen wat, hoe en waarom? Naar het wat te speuren is het begin eiker wetenschap. Eerst moeten wij weten „wat" er is, voordat het onderzoek naar het „hoe" ter hand genomen kan worden. Het spreekt dan ook vanzelf, dat hier aan het leeren kennen van feiten en dingen be hoorlijk aandacht wordt besteed, op ve lerlei gebied. Op kristallograflsch terrein de „blokjes" en de optische verschijnse len, op mineralogischde herkenning der delfstoffen, de kennis der etsen, op petro- grafisch: de mlkroskopische bestudeering van stollingsgesteenten, metamorfe ge steenten en sedimenten, op scheikundig: de samenstelling der gesteenten, op pa- laeontologischde kennis der gidsfossie- len. op mikropalaeontologischde inten sieve bestudeering der foraminiferen, die hier onder leiding een harer beste kenners, dr. I. M. van der Vlerk plaats vindt Prof. Escher. Natuurlijk, want zonder deze grondsla gen is beoefening der wetenschap ondenk baar; zij zou in dilettantisme ontaarden. De geoloog, die bruikbaar voor terrein- werk wil zijn, moet echter verder gaan, hij moet ook het hoe onderzoeken, het verband der verschillende waarnemingen en vooral hun historische beteekenis. Ge ologie is wel genoemd de wetenschap van de geschiedenis der aardkorst; zij is histo rische natuurwetenschap in den ruimsten zin van het woord, voor zoover deze be trekking heeft op de aardkorst. Zij onder scheidt zich van de gewone geschiedenis echter door de middelen, waardoor zij het opeenvolgende gebeuren weder opbouwt, want zij doet dit met de instrumenten: natuurkunde en scheikunde eenerzijds en de biologische wetenschappen anderzijds. Geologisch terreinwerk te leveren, zonder verband te zoeken tusschen de waargeno men feiten in ruimtelijken zin, is ondenk baar. Zoo kan belangrijk en nuttig werk ontstaan, dat zich echter niet ver boven het plan der vroegere geognosten verheft. Werkelijke geologie ontstaat echter pas, wanneer naast de drie ruimtelijke dimen sies de tijd als vierde haar intrede doet in de beschouwing van hetgeen werd waar genomen. Dan herleeft het opeenvolgend gebeuren voor ons, eerst gebrekkig, maar met de vergaring van een grooter feiten materiaal en met een verdiept inzicht langzamerhand vollediger. Het is niet beslist noodig nu ook nog den volgenden stap te ondernemen, immers de beantwoording van wat en hoe levert bruikbare resultaten, zoowel voor de we tenschap als voor de praktijk. Dat sommigen daarmede echter niet tevreden zijn, geen rust hebben, ligt in hun natuur of misschien juister gezegd in hun psyche. Deze vragen ook nog naar het waarom, hoewel zij zich bewust zijn, dat achter elk beantwoord „waarom" een on afzienbare reeks van nieuwe vraagteekens volgt. Zij vragen zich bijv. niet slechts af: „hoe" kwam de vorming der Alpen tot stand?, maar ook: „waarom" ontstond dat plooiingsgebergte. Een dergelijke vraag te stellen zonder een nauwkeurige bestudee ring van het „hoe" en „wat", heeft nog steeds tot teleurstellende resultaten geleid. Men greep hier zeer hoog. en wij zullen ons ook wel tevreden kunnen stellen met schijnbaar minder ingewikkelde, meer ele mentaire problemen uit de aardkunde van het standpunt van het „waarom" te bestu- deeren. Twee verschillende wegen staan open bij een dergelijk tastend voorwaarts gaan. De eene is die der vermeerderde waarne- neming, gecombineerd met deductie en inductie, in de hoop uiteindelijk meer licht te zien. Een der moeilijkheden hierbij is de groote mate van ingewikkeldheid van de natuur. Deze werkt niet zoodanig', dat tenslotte een vraagstuk overblijft, dat overeenkomst vertoont met één vergelijking met één on bekende. Neen, de natuurlijke gebeurtenis sen zijn aanmerkelijk ingewikkelder. Vragen wij ,hoe het komt. dat de natuur kunde zulke groote vorderingen maakte in de laatste eeuw. dan is dat, omdat door het doelbewuste stellen van vragen, bij proe ven tenslotte de problemen tot de oplos sing van vergelijkingen met één enkele on bekende waren teruggebracht. Het valt wel te voorzien, dat door de natuurkunde in samenwerking met de tegenwoordig er mede versmeltende scheikunde, de natuur in al haar schakeeringen langzamerhand beter begrepen zal worden. Hierop te wach ten, totdat zoodoende ook in de geologie het „waarom" beantwoord wordt, lijkt mij echter ondoelmatig en vervelend. In plaats van af te wachten met de handen in den schoot, kunnen wij, naar ik meen, zelf de hand aan den ploeg slaan en door te expe rimenteeren het .waarom" benaderen. Het ontgaat mij niet, dat sommigen hun neus optrekken voor het experiment in de geologie, en ik begrijp dat volkomen, wan neer bijv. getracht wordt de vorming der Alpen in een koekepan na te bootsen en RECLAME. wordt het best uit wendig behandeld. Wrijf slechts Vides VapoRob tegen bedtijd op keel en borst. Het bederft de maag niet, zooals innemen doen kan. 5382 dan de waarnemingen uit de koekepan ir£ de natuur over te brengen. Wie absoluut geen zin voor dimensies en verhoudingen heeft, wie te weinig het „wat" en „hoe' be- heerscht, rake het geologische experiment niet aan. Het te bewerken gebied staat nagenoeg nog geheel open. Voorloopig zullen wij hier een klein onderdeel der geologie experi menteel bewerken. Nadat met meer of min der succes te Leiden proeven genomen zijn over windkeien, zouttektoniek en vulkaan kraters, gaan wij ons nu in de eerste plaats wijden aan een onderdeel der sedimentatie namelijk de mechanische sedimentatie. Om te weten hoe sedimenten worden afgezet, moet eerst bekend worden, hoe vaste stof fen worden getransporteerd. Deze proble men na te gaan, eischt een ruime outillage. Welnu die hebben we hier gebreeen dank zij de ervaring in waterbouwkundige labo ratoria opgedaan, dank zij ook het werk der aërodynamische instituten. Wanneer wij nu in staat zijn den invloed op de sedi mentatie na te gaan van stroomend water, golven en wind, dan is dat te danken aan de hulp ons in ruime mate geboden door ir. J. Th. Thysse, directeur van het Water bouwkundig laboratorium aan de Tech nische Hoogeschool, ir. N. A. van den Heu vel .bedrijfsingenieur daarvan, en ir. A. G. von Baumhauer en Ir. C. Koning van den Rijksstudiedienst voor de Luchtvaart. Aan deze heeren hebben wij het te danken, dat een degelijke inrichting, de eerste in haar soort, ons in staat stelt een onderdeel dei- dynamische geologie experimenteel te be werken. Mem verwachtte nu niet dadelijk daverende resultaten. Het is mijn wensch, dat hier in gestagen arbeid met en door leerlingen langzamerhand ons inzicht in eenige problemen der sedimentatie worde verruimd. Dat dit zoo zij! Vervolgens werd het woord gevoerd door den rector-magnificus, prof. dr. J. Huizinga die namens den Academischen Senaat de gelukwenschen overbracht met de totstand koming van deze zoo belangrijke uitbrei ding en door den voorzitter van de philo- sophische faculteit van Leidsche studenten den heer Chaade. Tenslotte werd een rondwandeling door het Museum gemaakt, waarbij we ons bij het gezelschap zullen voegen en onze be vindingen weergeven, voor zooverre zulks nog noodig mag worden geacht na hetgeen prof. Escher te dier zake In zijn rede reeds verwerkte. De nieuwe vleugel bestaat uit 'n zolder, dne verdiepingen, welke onderling verschillen van hoogte naar gelang van de behoefte en de bestemming en waarbij dus ook niet in de eerste plaats is gestreefd naar aanslui ting op het bestaande gebouw, een parterre en een kelder. De zolder is geheel bestemd als berg ruimte. Op de derde verdieping vinden wij eenige kamers voor de studenten, waar zij zich met behulp van collecties steenen kunnen voorbereiden voor de examens en waar tentamina bunnen worden afgenomen. Voorts bevindt zich hier de teekenkamer, donkere kamer, de kamer van den hoofd assistent dr. Kuenen en de groote micros- copeerzaal, waar door een geweldige spie gelruit het licht ongehinderd binnen stroomt. De tweede verdieping wordt irt beslag genomen door een slijpkamer (uit sluitend fijnslijperij), een kamer voor micro-palaentologie; de administratie, welke alle in het Museum aanwezige stuk ken registreert, waarvoor thans zooveel meer expositieruimte is verkregen; een leeszaal voor de studenten, waar de prach tige en practische verlichting opvalt en het slechts een halve verdieping hooge boekenmagazijn, waarin alle ruiltijdschrif- ten en platen worden bewaard en dat be rekend is op een capaciteit van dertig vol ledige jaargangen der thans verschijnende! vaklitteratuur. Hierop aansluitende komen we op de bovenzaal van het oude Museum, welk uit gebreid is met eenige vroegere werkkamer tjes. Hier bevinden zich allereerst twee zaaltjes, gewijd aan de palaentologie, te beginnen met de planten en vervolgens van de laagste dieren af tot de hoogste toe en een groote zaal, welke een uitne mend overzicht geeft van de geologie in Oost- en West-Indië en in Nederland, waarin o.m. de reeds door prof. Escher ge memoreerde collecties Martin en Staring zijn opgenomen. Op de eerste verdieping treffen we, be halve het petrografisch laboratorium en een weegkamer voor scheikundig onderzoek de groote en modern ingerichte collegezaal aan, plaats biedende aan 118 studenten. Behalve een projectie-lantaarn voor plaat jes zijn hier apparaten opgesteld voor kino- en micro-proiectie. De breede muur vlakken ter weerszijden van het bord die nen voor het demonstreeren van topogra fische kaarten en kunnen door schijnwer pers worden belicht De uitsluiting van het daglicht geschiedt! automatisch. Via een demonstratiezaaltie betreden we dan weer het terrein van het oude Museum waar collecties mineralen en gesteenten, kristallen, vulcanologische producten en nuttige delfstoffen on overzichtelijke wiize zijn geëxposeerd. Gelijkvloers vinden wij tenslotte de ook voor een leek interessante zaal voor exnerimenteele geologie, waar over Drof. Escher in het slot van zijn rede eenige bijzonderheden mededeelde en waar langs kunstmatiofen wpg in een goot stroo mingen en golfslag kan worden opgewekt met een maximum-waternlaatsing van acM kuh. Mpter Der minuut. Voorts is hier nog een werkolaats voor hout-, steen- en metaalbewerking, terwijl zich in den kelder de automatische olie- stookinrichting. een branderii-arehief. een riiwielhewaarniaats en een bergruimte voor gesteenten bevindt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1933 | | pagina 9