llJKSMUSEUM VAN GEOLOGIE
EN MINERALOGIE.
'3f Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Vrijdag 10 Februari 1933
Derde Blad No. 22361
fening van den nieuwen en heropening van den gereorganiseerden
ouden vleugel.
EEN SCHITTERENDE VERBETERING.
ijksmuseum van Geologie en Mineralogie.
Kou bij het Kind
Igenwoordigheid van vele genoodig-
aronder de chef van de afdeeling
Onderwijs, van het Departement
hderwijs, Kunstqji en Wetenschap-
Jr. A. J, L. van Beeck Calkoen; den
En den Rijksgebouwendienst, J. E.
In van Lynden, den president-cura-
A. van de Sande Bakhuyzen, den
nagnificus, prof. dr. J. Huizinga,
|ldene hoogleeraren, het personeel
anderen heeft hedenmiddag de
plaats gehad van den nieuwen en
bpening van den gereorganiseerden
(vleugel van het Rijksmuseum van
en Mineralogie aan de Garen-
Jerste spreker op deze bijeenkomst,
(gehouden werd in de collegezaal,
let woord gevoerd door den presi-
jrator,
Mr. A. v. d. Sande Bakhuyzen.
Isprak ongeveer als volgt:
Hoogleeraar-Directeur mij voor
in openingsplechtigheid te houden
na het gereedkomen van dezen
heb ik hem verzocht en ik ben
r dat hij daarin toestemde te
tot ook het Museum, dat nu wat
i wat beter kon worden ingericht.
;ou zijn opdat dan aan belangstel-
zou kunnen worden getoond een
kt geheel.
ischiedenls van de wetenschappe-
ifening der Geologie aan de Leid
iversiteit beslaat niet veel meer
halve eeuw. Dat zij voor heden
irt in de tot standkoming van dit
bewijst twee stellingen, vooreerst
goed gezien was van de Regeering
,877 over te gaan tot de benoeming
hoogleeraar, waartoe de toenmaals
Hooger-Onderwijswet de noodza-
ild opende en in de tweede plaats,
geschiedenis er eene is van snelle
g en ontwikkeling. Wie haar wil
heeft het niet moeilijk. Hij bestu-
echts het leven en het werk van
1877 benoemden hoogleeraar, Prof.
Martin. Toen een energieke jonge
van wien veel gehoopt werd.
Ie nog energieke, maar nu meer dan
:e en hooggeeerde geleerde, die met
n wijzen op een werk, dat de ge
le hooge verwachtingen in alle op-
schiterend in vervulling deed gaan,
:trof.
Ie geschiedenis leeren wij ook hoe
Ina ongeloofelijk benepen middelen
:rd moest worden. De hoogleeraar
eologie en mineralogie, daaronder
in de palaeontologie en crystallo-
moest door den toenmaligen pre-
curator, Baron Sloet van de Beele
'offen worden, zelf de bestofte ge-
van de verzameling met een bor-
schoonwasschend, vóór hem zelfs
lanuensls werd ter zijde gesteld,
eer men bedenkt dat het onderwijs
ologie tot aan de benoeming van
lartin was ongedragen aan den hoog
ar in de Zoölogie en hoe thans zoo-
Se geologie, de mineralogie, de pa-
ltologie als de crystallographie uitge-
d zijn tot vakken van een op zichzelf-
nde beteekenis. die de aanstelling van
ptogleeraar voor ieder zou rechtvaar-
D. dan wordt het bezriinelijk dat drang
tptstaan naar uitbreiding van on
tkrachten en de voor dezen noodige
»iiddelen ,en dat niet meer uitsluitend
n kon worden met een Museum
e opleiding van volledig toegeruste
Ren
Dat er aanleiding was om de gematigde
verlangens van het Curatorium te bevredi
gen was reeds lang duidelijk voor wie het
Museum bezocht en zag hoe in dat gebouw,
nooit voor laboratorium bruikbaar of be
stemd, het wetenschappelijk werk bemoei
lijkt werd, hoe de broodnoodige museum
ruimte een veel te geringe plaats bood aan
de elkaar in letterlijken zin verdringende
studenten en assistenten.
Vooral toch de onderwijstak is zeer aan
zienlijk verzwaard èn kwantitatief én qua-
litatief door de eischen die de maatschap
pij ten aanzien van geologische krachten in
de laatste decennia èn in onze koloniën èn
in ons eigen land is gaan stellen. Qualita-
tief in dien zin. dat een laboratorium niet
meer ontbeerd kon worden. Prof. Escher
zag zijn studentenaantal sinds zijn benoe
ming verzestienvoudigd. Wanneer de be
lasting in een gebouw bovenmatig vergroot
wordt, dan dient een voorzichtig bouw
meester de pijlers, waarop het rust, te ver
sterken. Die versteviging heeft plaats ge
had en ik wend mij dan ook in dit uur
gaarne tot u, prof. Escher. om u van harte
geluk te wenschen met de vervulling van
een aanzienlijk deel uwer wenschen.
Gij hebt u met uw wetenschappelijk
werk en uw onderwijs bewogen in een an
dere richting dan uw voorganger. Geen
wonder dan ook. dat gij van stonde af aan
op deze aanvulling van uwe hulpmiddelen
hebt aangedrongen.
Ik dank u uit naam van het College van
Curatoren voor hetgeen u gedaan heeft en
zou niet gaarne nalaten ook een woord
van groote waardeering te spreken tot uwe
assistenten en studenten, die zoo belange
loos de hulpvaardige hand boden.
Er zijn maar weinig gebieden van het
Universitaire leven waar niet telkens blijkt
van de zegeningen van het Universiteits
fonds. Dat zoo spoedig ook het Museum
aan u allen vertoond kan worden, is ook
aan zijn mildheid te danken.
Wij mogen bescheiden geweest zijn in de
verlangens waarvan wij de inwilliging aan
de Regeering vroegen, wij zijn niet zoo
bescheiden in de verwachtingen, die wij
koesteren van hetgeen door u. prof. Escher
met uwe assistenten en studenten hier zal
worden tot stand gebracht. De statige rij
van wetenschappelijke publicatie's en dis-
sertatie's die gij met het gebrekkige in-
stument wist te voorschijn te brengen het
toenemend vertrouwen, dat studeerenden
in de opleiding onder u stellen, doen mij
tot besluit, den wensch uitspreken, dat gij
met het verbeterde niet minder nuttig zult
mogen zijn.
Hierna was het woord aan den directeur,
Prof. Dr. B. G. Escher,
aan wiens rede het volgende is ontleend:
Wat ons hier samenbrengt, mag als een
blijde gebeurtenis in de geschiedenis onzer
Universiteit worden aangemerkt. Het komt
toch niet zoo dikwijls voor, dat een nieuw
lid aan het complex der universitaire ge
bouwen wordt toegevoegd. Deze keer ge
schiedde het nog juist op tijd, want het
huidige inzicht in de economische gesteld
heid van de wereld is niet zoodanig, dat
bewindslieden nog langer belangrijke som
men meenen te mogen toestaan voor in
richtingen van hooger'onderwijs en weten
schappen. Alhoewel spr. zelf alle reden tot
dankbaarheid heeft, constateert hij toch.
dat tot de voorwerpen van staatszorg, die
te stiefmoederlijk bedeeld worden, ook de
musea behooren. Het bezitten van schat
I We vli"Sel (rechtsl van het Rijksmuseum van Geologie en Mineralogie aan
Garenmarkt, welke hedenmiddag officieel is geopend.
ten, zooals die bijv. hier in Leiden zijn ver
gaard in zeer brandbare pakhuizen, of wel
goed bewaard, maar niet tentoongesteld, is
niet te verdedigen. Dat bezit legt verplich
tingen aan den eigenaar als houder onzer
cultuurwaarden op, verplichtingen, die in-
tusschen tientallen van-jaren onvervuld
bleven.
Het gebouw, dat heden officieel geopend
wordt, bestaat uit twee gedeelten, een ver
bouwd gebouw, dat uit het jaar 1892 stamt,
met de thans In onze oogen overdadige
architectuur, die zich geen bijzondere
moeite gaf zich aan de eischen van het
doel in belangrijke mate aan te passen, en
een geheel nieuw huis der wetenschap, so
ber doeltreffend en goedkoop. Hier is ze
ker een eeresaluut op zijn plaats aan den
Dienst der Rijksgebouwen, in het bijzon
der aan den ontwerper van dit instituut,
architect ir. J. G Robbers en aan zijn hel
pers, de bouwkundige ambtenaren Everse,
Maas en Bok, voor hetgeen hier tot stand
is gebracht. Dit nieuwe gebouw heeft in
clusief meubileering. levering van de vol
ledige inrichting van het laboratorium
voor experimenteele geologie, verbouwing
van het reeds bestaande gebouw, aanleg
van centrale verwarming in beide gebou
wen en zelfs levering van een gedeelte van
het meubilair in het oude gebouw, gekost
f. 278.000. Wie verstand heeft van bouwen,
zal zich aanstonds kunnen overtuigen, dat
hier inderdaad van een bijzondere pres
tatie gesproken mag worden.
Wanneer spr. dan de geschiedenis van
het tot stand komen van dit gebouw in
gedachte laat voorbijtrekken, dan zijn er
twee beslissende oogenblikken geweest, die
onze zaak gered hebben. Het eerste was na
mijn bezoek aan den chef van den Rijks
gebouwendienst. den heer J. E. C. baron
van Lynden. Utrecht, dat met haar geolo
gie slecht behuisd was, maar dan toch
vee! beter dan wij hier. zou een belang
rijke verbetering krijgen. Op mijn monde
ling verzoek zich te komen overtuigen, dat
in Leiden de toestand aanmerkelijk slech
ter was, nam de heer Van Lynden hoed en
jas van de kapstok en tramde met mij
naar het oude gebouw. Deze spontane daad
vormde het fundament aller latere bespre
kingen. En veel later, toen alles al in kan
nen en kruiken was. vond er een departe
mentale bespreking plaats, die dreigde al
les ongedaan te maken. Maar toen bleef
de Minister van Onderwijs. Kunsten en
Wetenschappen zijn belofte, in de Tweede
Kamer gedaan, getrouw, een belofte, waar
bij de tot standkoming dezer inrichting
verzekerd was en welke belofte uitgelokt
was door het lid van de Tweede Kamer,
mevrouw Van ItallieVan Emden.
Het oude gedeelte van ons instituut, dat
door mijn ambtsvoorganger. Prof. dr. K.
Martin, is ingericht, is nu weliswaar ge
reorganiseerd. maar draagt toch zeer sterk
den stempel zijner krachtige persoonlijk
heid. Naast een voortreffelijk docent was
Martin, dien wij het groote genoegen heb
ben hier in ons midden te zien. een geboren
directeur van een museum. In 1878 begon
hij. dadelijk na zijn benoeming tot eerste
hoogleeraar in de geologie te Leiden, de
geologische, palaeontologische en minera-
logische verazmelingen, destijds onderge
bracht in het Museum van Natuurlijke
Historie aan de Papengracht (nu oudheid
kundig Museum!te ontdekken en te ont
ginnen. Dit leidde tot zijn levenswerk: de
beschrijving der tertiaire fauna van Ned.-
Indië, die dit museum tot het belangrijk
ste van de palaeontologie van het tertiair
van Ned. gemaakt heeft.
In het gereorganiseerde en door verbou
wing vergroote Museum bevinden zich twee
groote zalen en vier kleine. Op de boven
verdieping is de collectie systematische
palaeontologie ondergebracht in twee klei
ne zalen, in de grootste de invertebrata,
in de kleinste de vertebrata, terwijl de
groote zaal gereserveerd is voor de verza
melingen der regionale geologie van Ne
derland en Koloniën. Van Nederland bezat
ons Museum reeds lang de collectie Sta
ring, welke nu met de zoo gewaardeerde
medewerking van den directeur van 's Rijks
Geologischen Dienst, dr. ir. P. Tesch, ge
completeerd is wat de oude aardlagen be
treft, en met de zoo actieve medewerking
van den Rijkswaterstaat gecompleteerd is
wat betreft de fossiele gewervelde dieren,
die bij Rijkswerken zijn opgegraven. Ik
heb langzamerhand den indruk gekregen,
dat de Rijn-, Maas- en Scheldedelta vol zit
met fossiele gewervelde dieren, want bij
elk graafwerk van eenigen omvang komen
zij te voorschijn, evenals zij door de
Zeeuwsche visschers in hun netten worden
opgehaald. In de benedenverdieping wor
den de kleine zaaltjes ingenomen door de
verzameling algemeene geologie, waarbij
aan de vulkanologie een apart vertrek ge
wijd is. De groote zaal bevat achtereenvol
gens: algemeene mineralogie, systemati
sche mineralogie, nuttige delfstoffen, edel-
steenen en systematische en algemeene
petrografie.
Het nieuwe gedeelte van ons instituut
is geheel bedoeld als inrichting voor on
derwijs en onderzoek. Behalve werkver
trekken voor verschillende categorieën van
studenten, een mikroskopeerzaal en een
teeken- en fotografisch atelier, die zich op
de bovenste verdieping, de derde, bevinden
bevat de tweede verdieping om. leerzaal
en boekenmagazijn, administratie en labo
ratoria voor mikrooalaeontoloeisch onder
zoek de eerste: collegezaal demonstratiezaal
en laboratoria voor scheikundig- en me
chanisch-petrograflsch onderzoek, zoomede
voor optisch onderzoek van kristallen, de
begane grond: een groot laboratorium voor
experimenteele geologie en de kelderver
dieping o.m. een magazijn voor gesteente
monsters, een expeditiélokaal en de inrich
ting voor automatische oüestoking.
Wat heeft voorgezeten bij het ontwer
pen van den opzet van dezen nieuwen
vleugel?
In elke wetenschap, in de een meer dan
in de andere, kan gewerkt worden met
het oog op de vragen wat, hoe en waarom?
Naar het wat te speuren is het begin
eiker wetenschap. Eerst moeten wij weten
„wat" er is, voordat het onderzoek naar het
„hoe" ter hand genomen kan worden. Het
spreekt dan ook vanzelf, dat hier aan het
leeren kennen van feiten en dingen be
hoorlijk aandacht wordt besteed, op ve
lerlei gebied. Op kristallograflsch terrein
de „blokjes" en de optische verschijnse
len, op mineralogischde herkenning der
delfstoffen, de kennis der etsen, op petro-
grafisch: de mlkroskopische bestudeering
van stollingsgesteenten, metamorfe ge
steenten en sedimenten, op scheikundig:
de samenstelling der gesteenten, op pa-
laeontologischde kennis der gidsfossie-
len. op mikropalaeontologischde inten
sieve bestudeering der foraminiferen, die
hier onder leiding een harer beste kenners,
dr. I. M. van der Vlerk plaats vindt
Prof. Escher.
Natuurlijk, want zonder deze grondsla
gen is beoefening der wetenschap ondenk
baar; zij zou in dilettantisme ontaarden.
De geoloog, die bruikbaar voor terrein-
werk wil zijn, moet echter verder gaan,
hij moet ook het hoe onderzoeken, het
verband der verschillende waarnemingen
en vooral hun historische beteekenis. Ge
ologie is wel genoemd de wetenschap van
de geschiedenis der aardkorst; zij is histo
rische natuurwetenschap in den ruimsten
zin van het woord, voor zoover deze be
trekking heeft op de aardkorst. Zij onder
scheidt zich van de gewone geschiedenis
echter door de middelen, waardoor zij het
opeenvolgende gebeuren weder opbouwt,
want zij doet dit met de instrumenten:
natuurkunde en scheikunde eenerzijds en
de biologische wetenschappen anderzijds.
Geologisch terreinwerk te leveren, zonder
verband te zoeken tusschen de waargeno
men feiten in ruimtelijken zin, is ondenk
baar. Zoo kan belangrijk en nuttig werk
ontstaan, dat zich echter niet ver boven
het plan der vroegere geognosten verheft.
Werkelijke geologie ontstaat echter pas,
wanneer naast de drie ruimtelijke dimen
sies de tijd als vierde haar intrede doet in
de beschouwing van hetgeen werd waar
genomen. Dan herleeft het opeenvolgend
gebeuren voor ons, eerst gebrekkig, maar
met de vergaring van een grooter feiten
materiaal en met een verdiept inzicht
langzamerhand vollediger.
Het is niet beslist noodig nu ook nog den
volgenden stap te ondernemen, immers de
beantwoording van wat en hoe levert
bruikbare resultaten, zoowel voor de we
tenschap als voor de praktijk.
Dat sommigen daarmede echter niet
tevreden zijn, geen rust hebben, ligt in
hun natuur of misschien juister gezegd in
hun psyche. Deze vragen ook nog naar het
waarom, hoewel zij zich bewust zijn, dat
achter elk beantwoord „waarom" een on
afzienbare reeks van nieuwe vraagteekens
volgt. Zij vragen zich bijv. niet slechts af:
„hoe" kwam de vorming der Alpen tot
stand?, maar ook: „waarom" ontstond dat
plooiingsgebergte. Een dergelijke vraag te
stellen zonder een nauwkeurige bestudee
ring van het „hoe" en „wat", heeft nog
steeds tot teleurstellende resultaten geleid.
Men greep hier zeer hoog. en wij zullen
ons ook wel tevreden kunnen stellen met
schijnbaar minder ingewikkelde, meer ele
mentaire problemen uit de aardkunde van
het standpunt van het „waarom" te bestu-
deeren.
Twee verschillende wegen staan open
bij een dergelijk tastend voorwaarts gaan.
De eene is die der vermeerderde waarne-
neming, gecombineerd met deductie en
inductie, in de hoop uiteindelijk meer licht
te zien. Een der moeilijkheden hierbij is de
groote mate van ingewikkeldheid van de
natuur.
Deze werkt niet zoodanig', dat tenslotte
een vraagstuk overblijft, dat overeenkomst
vertoont met één vergelijking met één on
bekende. Neen, de natuurlijke gebeurtenis
sen zijn aanmerkelijk ingewikkelder.
Vragen wij ,hoe het komt. dat de natuur
kunde zulke groote vorderingen maakte in
de laatste eeuw. dan is dat, omdat door het
doelbewuste stellen van vragen, bij proe
ven tenslotte de problemen tot de oplos
sing van vergelijkingen met één enkele on
bekende waren teruggebracht. Het valt wel
te voorzien, dat door de natuurkunde in
samenwerking met de tegenwoordig er
mede versmeltende scheikunde, de natuur
in al haar schakeeringen langzamerhand
beter begrepen zal worden. Hierop te wach
ten, totdat zoodoende ook in de geologie
het „waarom" beantwoord wordt, lijkt mij
echter ondoelmatig en vervelend. In plaats
van af te wachten met de handen in den
schoot, kunnen wij, naar ik meen, zelf de
hand aan den ploeg slaan en door te expe
rimenteeren het .waarom" benaderen.
Het ontgaat mij niet, dat sommigen hun
neus optrekken voor het experiment in de
geologie, en ik begrijp dat volkomen, wan
neer bijv. getracht wordt de vorming der
Alpen in een koekepan na te bootsen en
RECLAME.
wordt het best uit
wendig behandeld.
Wrijf slechts Vides
VapoRob tegen
bedtijd op keel en
borst. Het bederft
de maag niet, zooals
innemen doen kan.
5382
dan de waarnemingen uit de koekepan ir£
de natuur over te brengen. Wie absoluut
geen zin voor dimensies en verhoudingen
heeft, wie te weinig het „wat" en „hoe' be-
heerscht, rake het geologische experiment
niet aan.
Het te bewerken gebied staat nagenoeg
nog geheel open. Voorloopig zullen wij hier
een klein onderdeel der geologie experi
menteel bewerken. Nadat met meer of min
der succes te Leiden proeven genomen zijn
over windkeien, zouttektoniek en vulkaan
kraters, gaan wij ons nu in de eerste plaats
wijden aan een onderdeel der sedimentatie
namelijk de mechanische sedimentatie. Om
te weten hoe sedimenten worden afgezet,
moet eerst bekend worden, hoe vaste stof
fen worden getransporteerd. Deze proble
men na te gaan, eischt een ruime outillage.
Welnu die hebben we hier gebreeen dank
zij de ervaring in waterbouwkundige labo
ratoria opgedaan, dank zij ook het werk
der aërodynamische instituten. Wanneer
wij nu in staat zijn den invloed op de sedi
mentatie na te gaan van stroomend water,
golven en wind, dan is dat te danken aan
de hulp ons in ruime mate geboden door
ir. J. Th. Thysse, directeur van het Water
bouwkundig laboratorium aan de Tech
nische Hoogeschool, ir. N. A. van den Heu
vel .bedrijfsingenieur daarvan, en ir. A. G.
von Baumhauer en Ir. C. Koning van den
Rijksstudiedienst voor de Luchtvaart. Aan
deze heeren hebben wij het te danken, dat
een degelijke inrichting, de eerste in haar
soort, ons in staat stelt een onderdeel dei-
dynamische geologie experimenteel te be
werken. Mem verwachtte nu niet dadelijk
daverende resultaten. Het is mijn wensch,
dat hier in gestagen arbeid met en door
leerlingen langzamerhand ons inzicht in
eenige problemen der sedimentatie worde
verruimd. Dat dit zoo zij!
Vervolgens werd het woord gevoerd door
den rector-magnificus, prof. dr. J. Huizinga
die namens den Academischen Senaat de
gelukwenschen overbracht met de totstand
koming van deze zoo belangrijke uitbrei
ding en door den voorzitter van de philo-
sophische faculteit van Leidsche studenten
den heer Chaade.
Tenslotte werd een rondwandeling door
het Museum gemaakt, waarbij we ons bij
het gezelschap zullen voegen en onze be
vindingen weergeven, voor zooverre zulks
nog noodig mag worden geacht na hetgeen
prof. Escher te dier zake In zijn rede reeds
verwerkte.
De nieuwe vleugel bestaat uit 'n zolder, dne
verdiepingen, welke onderling verschillen
van hoogte naar gelang van de behoefte en
de bestemming en waarbij dus ook niet in
de eerste plaats is gestreefd naar aanslui
ting op het bestaande gebouw, een parterre
en een kelder.
De zolder is geheel bestemd als berg
ruimte.
Op de derde verdieping vinden wij eenige
kamers voor de studenten, waar zij zich
met behulp van collecties steenen kunnen
voorbereiden voor de examens en waar
tentamina bunnen worden afgenomen.
Voorts bevindt zich hier de teekenkamer,
donkere kamer, de kamer van den hoofd
assistent dr. Kuenen en de groote micros-
copeerzaal, waar door een geweldige spie
gelruit het licht ongehinderd binnen
stroomt. De tweede verdieping wordt irt
beslag genomen door een slijpkamer (uit
sluitend fijnslijperij), een kamer voor
micro-palaentologie; de administratie,
welke alle in het Museum aanwezige stuk
ken registreert, waarvoor thans zooveel
meer expositieruimte is verkregen; een
leeszaal voor de studenten, waar de prach
tige en practische verlichting opvalt en
het slechts een halve verdieping hooge
boekenmagazijn, waarin alle ruiltijdschrif-
ten en platen worden bewaard en dat be
rekend is op een capaciteit van dertig vol
ledige jaargangen der thans verschijnende!
vaklitteratuur.
Hierop aansluitende komen we op de
bovenzaal van het oude Museum, welk uit
gebreid is met eenige vroegere werkkamer
tjes. Hier bevinden zich allereerst twee
zaaltjes, gewijd aan de palaentologie, te
beginnen met de planten en vervolgens
van de laagste dieren af tot de hoogste
toe en een groote zaal, welke een uitne
mend overzicht geeft van de geologie in
Oost- en West-Indië en in Nederland,
waarin o.m. de reeds door prof. Escher ge
memoreerde collecties Martin en Staring
zijn opgenomen.
Op de eerste verdieping treffen we, be
halve het petrografisch laboratorium en
een weegkamer voor scheikundig onderzoek
de groote en modern ingerichte collegezaal
aan, plaats biedende aan 118 studenten.
Behalve een projectie-lantaarn voor plaat
jes zijn hier apparaten opgesteld voor
kino- en micro-proiectie. De breede muur
vlakken ter weerszijden van het bord die
nen voor het demonstreeren van topogra
fische kaarten en kunnen door schijnwer
pers worden belicht
De uitsluiting van het daglicht geschiedt!
automatisch.
Via een demonstratiezaaltie betreden we
dan weer het terrein van het oude Museum
waar collecties mineralen en gesteenten,
kristallen, vulcanologische producten en
nuttige delfstoffen on overzichtelijke wiize
zijn geëxposeerd. Gelijkvloers vinden wij
tenslotte de ook voor een leek interessante
zaal voor exnerimenteele geologie, waar
over Drof. Escher in het slot van zijn rede
eenige bijzonderheden mededeelde en waar
langs kunstmatiofen wpg in een goot stroo
mingen en golfslag kan worden opgewekt
met een maximum-waternlaatsing van
acM kuh. Mpter Der minuut.
Voorts is hier nog een werkolaats voor
hout-, steen- en metaalbewerking, terwijl
zich in den kelder de automatische olie-
stookinrichting. een branderii-arehief. een
riiwielhewaarniaats en een bergruimte voor
gesteenten bevindt.