LEGKAART
Van Hennie en Bennie, die
nieuwe jongetjes wilden zijn
ANEKDOTES.
Deze legkaart stelt voor: Een houthakker met hout op den rug, gevolgd door zijn hondje met een emmertje in den
(Nadruk verboden.)
2)
(Slot)
(Een verhaaltje dat echt gebeurd is).
„Hennie, je moet even binnenkomen,"
zei ze. „Je moeder zegt. dat het tijd is voor
je leventraan. Kom maar vlug mee. dan
mag je daarna nog wat buiten spelen."
Anna trok toen, niet anders denkend, of
't was den levertraanslikker. Bennie, met
zijn roode truitje mee.
Hennie glunderde. Nu behoefde hij van
daag geen nare levertraan te slikken! Dit
zou Bennie wel voor hem doen! Toch wel
echt fijn, dat ze van truitjes hadden ver
wisseld. Ze waren nu toch allebei heele-
maal .nieuwe jongens" geworden! Zoo
dacht Hennie. terwijl Bennie, die natuur
lijk niet kon tegenstribbelen, omdat hij nu
Hennie was, griezelde van den lepel vol
levertraan, dien hij moest opslikken.
„Alléén om die akelige vieze levertraan
zou ik niet graag altijd Hennie willen
zijn", dacht toen Bennie. Bah wat is dat
een vet goedje!"
„Morgen ruilen we onze truitjes weer
om, Hen", begon hij dan ook. zoodra hij
den tuin weer inkwam, tot zijn broertje.
„Ja. morgen ruilen we weer om", zei ook
Hennie, toen een der twee oma's dien
avond nog even kwam. en voor haar klein
zoon in het roode truitje, omdat hij al
tijd zoo braaf zijn levertraan innam, een
doos heerlijke Drosteflikken meebracht.
„Waarom bracht oma die doos dan ook
juist vanavond mee, en niet morgen?"
dacht Hennie. „Ik heb toch al zooveel da
gen die nare levertraan zoo heel moedig
geslikt. En Bennie deed dit straks voor de
eerste maal
Toen Hennie hieraan dacht, kon hij wel
huilen van verdriet over die onbillijkheid.
En toch durfde hij nog niet vertellen, dat
hij Hennie was en niet Bennie.
Dien avond, bij het naar bed gaan, be
gon hij dan ook onder het uitkleeden: „Die
doos komt mij toe. Ben! Oma denkt na
tuurlijk. dat jij nu ik ben. omdat jij mijn
rood truitje hebt aangetrokken. En ik heb
altijd levertraan moeten slikken. En jij al
leen vandaag. En morgen, als ik mijn
eigen truitje weer aan heb moet ik weer
met dat nare goedje beginnen. En jij
kreeg een heele doos flikken, en Je deedt
er niets voor. en ik.... kreeg niets
Hennie werd zóó verdrietig, dat hij op
eens begon te huilen.
„Stil maar. Hen, je krijgt eerlijk de helft
van de flikken", troostte hem Bennie, die
zijn pyama al aan had.
„Ik doe het niet om de helft ervan te
hebben", snikte Hennie.
,,We deelen tóch altijd alles eerlijk. Ik
huil alléén, omdat Oma de doos, die mij
toekomt, omdat ik al zoolang levertraan
slik, aan jou gaf. alléén om het roode
truitje, hihihi1"
Luid snikkende, want Hennie voelde zich
heel erg door het geval beleedigd, trok hij
zijn pyama aan. kroop in zijn bedje, en hij
snikte nog steeds zijn verdriet onder de
dekens uit, toen moeder boven kwam om
haar jongens een nachtkus te geven. Ze
keek toen, zooals gewoonlijk, achter hun
ooren.
„Wat is er gebeurd, ventje? Waarom
ben je zoo verdrietig?" vroeg ze Hennie.
„Omdat Bennie de doos met flikken
kreeg! En ikik.... slikte toch iederen
dag de levertraan! Hihi.... hi
Toen Hennie dit vertelde, begonnen weer
opnieuw de waterlanders te stroomen.
„Maar Henneman". sprak moeder, die er
niets van begreep, „ik zag toch zelf. dat
oma de doos aan jou gaf? Sliep je mis
schien al. en heb je gedroomd, dat Bennie
de doos kreeg?"
„Hi.... hi.... hineen, niet ge
droomd, moeder!" snikte Hennie.
„Maar., maar., 't komt allemaal door.,
de., de., truitjes,."
Bennie, die al dien tijd niets had ge
zegd, begon nu toch alles van de verwis
selde truitjes te vertellen.
„Ziet u, moeder, Hennie en ik wilden zoo
héél graag van truitjes verwisselen", be
gon hij. „Wij wilden zoo héél graag een
paar nieuwe jongens zijn. Ik wilde zoo
graag Hennie zijn, en daarom trok ik zijn
rood truitje aan. En Hennie wilde zoo
graag ik zijn, en daarom trok hij mijn
blauw truitje aan. En Bertus, die de dah
lia's opbond, kende ons toen niet. En Anna
kende ons ook niet. En toen we aan tafel
zaten, kenden u en vader ons ook niet,
Want ik lust wél graag spinazie en u gaf
me maar zoo'n klein beetie. En u gaf Hen
nie die geen spinazie lust. juist zoo héél
veel. En u wist heelemaal niet, dat ik Ben
nie was, toen u mij die nare levertraan
liet slikken. En toen oma mij die doos flik
ken gaf, kende oma ons ook niet. Want ze
dacht dat ik Hennie was, en Hennie Ben
nie. Nou, en dat wilden we nu eerst juist
zoo graag, weet u moeder? Hennie en ik
wilden heelemaal nieuw zijn; we wilden,
dat niemand zou weten, wie Hennie was
en wie Bennie. En daarom gingen we naar
het prieeltje, en daar trokken we onze
truitjes uit. En ik trok Hennie's roode
truitje aan En Hennie kroop in mijn
blauwe truitje. Nou, en nu weet u alles,
moeder. En bent u nu boos op ons?"
Neen, boos kon moeder niet worden op
haar leuke, kleine bengels. Ze moest zelfs
zóó hartelijk lachen om hetgeen zij had
den bedacht, dat de tranen langs haar
wangen liepen. Doch nauwelijk
nie moeders tranen, of de geda
in hem op. dat moeder bedroefi
dat hij en Hennie zoo iets stoi
uitgevoerd. En dit vond hij zóó
kelijk dat ook bij hem al heef
waterlanders te voorschijn kïjj
toen Hennie zag, dat Bennie hul
hij óók en hij zei met een snil
er maar niet om. lief moesje! Nl
Bennie en lk weer onze truitjes g
willen nooit meer nieuwe jongeil
„Neen, moeder, nooit willenF
nieuwe jongetjes zijn", beloofde
droef huil-stemmetie ook BennirL
len altijd blijven, wie wii zijn. Hel
Hennie in zijn rood truitje, en ikt
nie in mijn blauw truitje!"
„Jullie bent mijn lieve kleiner^
6prak moeder lachende. Dadel*
pen toen Hennie en Bennie, dj
heelemaal niet boos op hen wasf
om begonnen zij óók weer te 1<|
tanI
(Nadruk verboden).
Ingezonden door Gorry Rosj
Kleine Dolly was voor het
school geweest.
„Zoo kindje en wat heb je
vroeg haar moeder.
„Niet genoeg nog" zei Dolly,
moet vanmiddag terugkomen".
Ingezonden door drietal de
Kapper: „Hoe moet je haar
worden ventje?"
Jantje: „Och meneer, ik wou
met zoo'n kale plek in het mid
als mijn oom Karei het heeff.
Ingezonden door Dirk Si
Een man met een dik gezo'i
zicht belt als een bezetene aan
van een tandarts.
Iemand roept uit het raam:
zoo gek hard, de dokter is op
Waarop de man met de dffl
roept: „Ja dat zie lk op het
staan, want dacht je darilk a(
hard zou gebeld hebben!"