73ste Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
FEUILLETON.
HET MYSTERIE VAN HET
DIAMANTEN KRUIS
Luchtopnamen van het brandende stoomschip
lAtlantique
OP DEN HAARLEMMERWEG TE AMSTERDAM reed gisteren een handelsreiziger met zijn auto in de Haarlemmervaart. Drie opnamen uit een vliegtuig genomen, van het brandende passagiersschip
b„ slachtoffer .1. h.oh.lijh, »osM, „r.d h.d, hloeh h4 ,,«i, .Ij. tr.hho. ..to, k'ShSu'S'S A JSWS
duidelijk, dat het schip zijn voormast kwijt is.
LEIDEN'S ALMA MaTEK HEEEi HAAR STICHTER HER
DACHT. De Koningin, de Prins en de Prinses komen bij het
Academie-gebouw aan. Links de eerewacht van Pro Patria.
HERDENKING WILLEM VAN ORANJE. De aankomst
van de Koningin-Moeder aan het Academie-gebouw.
EEN HOOGEDRUK-LOCOMOTIEF die een normale snelheid
van 120 K.M. en een maximum-snelheid van 145 K.M. haalt. De
machine zal gebruikt worden voor D-trein-verkeer Berlijn-Hamburg
uit het Engelsch van Chester K. S. Steele
door A. W. v. E.—v. R.
18)
„Het komt er niet op aan, Sproetige.
Hoe minder je zegt, hoe beter het mis
schien voor je is. Weet iemand in de stad,
dat je hier bent?"
„Wel, mijn portret
„Ja, dat ligt misschien op het hoofd
bureau. Maar daar hebben ze het nu te
druk, om er naar te kijken. Maar dat doen
ze misschien later. Je bent tot dusverre
dus niet herkend?"
„Alleen door u, en het moet een knappe
jongen zijn, die
„Geen complimenten, Sproetige! Dat
zijn wij te boven. Je hebt je uitstekend
vermomd, maar de sproeten komen er
doorheen."
„Ja, vervloekt!" barstte de misdadiger
hartgrondig uit. „Ik kan ze maar niet
wegwerken, ik zal mij in een kleurling
moeten veranderen, om de mannetjes
voor den gek te houden. Wat U betreft
kolonel
„Daar begin je alweer! Schei uit! We
spreken nu over zaken."
„Ja, goede zaken voor U, maar slechte
voor mijIk dacht niet, dat U zoo gauw
achter mij aan zoudt zitten, kolonel!"
„Ik zit niet achter jou aan, Sproetige."
De detective sprak rustig, maar de uit
werking zijner woorden op den man, die
tegenover hem in een der meest beruchte
café's van Colchester zat, was die van
een schot.
„Niet achter mij aan? Werkelijk niet?"
en de Sproetige trok zich zoo plotseling
terug van de rij glazen en flesschen, dat
hij een glas met een tinkelend brokje ijs
er in, omverstiet. „Niet achter mij aan,
kolonel?"
„Neen, ik ben hier gekomen om rustig
te visschen, en ik hoorde hier toevallig
van die moordzaak. Ik werk er zelfs niet
voor en ben ook niet van plan dat te
gaan doen. Niemand weet, dat ik hier ben,
behalve mijn bediende Shag en jij. Ik
weet dat ik op Shag aan kan en
„Ik ben op Uw hand, tot de gemoede
ren bedaard zijn, kolonel! Ik ben erg vóór
U! Ik ben vergeten, dat ik U ooit ge
zien heb!"
„Dat is goed. Ik dacht wel, dat ik op je
zou kunnen rekenen. Daar dus niemand
weet, dat ik hier ben (de kolonel wist
niets van wat Shag aan den krantenjon
gen had verteld) kan ik mij verborgen
houden en rustig gaan visschen. Ik ge
loof ook niet. dat iemand te weten zal
komen, dat ik hier ben. Nu dan, Sproe
tige, ik houd van ronde woorden, als het
er op aan komt, en dat is nu het geval,
geloof ik.
Je hebt me pas het leven gered, dat
weet ik. Ik ben er mij natuurlijk van be
wust, dat ik ook wel leelijk gewond had
kunnen worden, of misschien voor eenige
jaren in een ziekenhuis zou kunnen zijn
opgeborgen maar dat zou erger zijn
geweest dan de dood. Ik houd het er dus
voor, dat je mijn leven redde. Ik kon dien
vrachtwagen niet verder uit den weg gaan
dan ik deed, dat staat meer en meer bij
mij vast. Je bewees mij den grootsten
dienst, dien de eene man den anderen
kan bewijzen, en dat zal ik niet vergeten,
Sproetige!"
„Neen, ik geloof, dat Uw geheugen uw
lange kleur is, kolonel!"
„Dat Is niets dan oefening, Sproetige.
Jij redde mijn leven, maar ik geloof, dat
de bordjes nu verhangen zijn, en hoewel
ik niet zooveel voor jou kan doen, als Jij
voor mij deed, kan ik je toch in zeker op
zicht misschien wel helpen."
„Daar kunt U wat op verwedden,
kolonel!"
„Luister, Sproetige!" De detective leun
de voorover en sprak op zachten, ernsti-
gen toon:
„Zooals ik al zei, ben ik op het oogen-
blik niet met dit geval bezig. Daar ik geen
ambtenaar ben ,ben ik niet gebonden, ge
bruik te maken van hetgeen ik weet of
vermoed in deze zaak, en ik stel er niet
veel belang in op het oogenblik. Ik zal
je dus een kans geven, zooals jij er mij
een gegeven hebt. Het is wel niet precies
hetzelfde, want jij zoudt er misschien niet
het leven bij verliezen. Je hebt altijd dul-
velsch veel geluk, en je bent door meer
gaatjes gekropen, dan ik ooit voor moge
lijk zou hebben gehouden. Het heeft dus
den schijn, alsof ik onze rekening niet ge
heel en al vereffen, maar het is alles, wat
ik nu doen kan. Ik zal je niets vragen. Jij
weet, wat je weet, en ik, wat ik weet. Nu
dan, Sproetige! Snij uit, zou gauw als
een trein je kan meevoeren, en kom
niet terug!"
De sproetige Morgan maakte met zijn
leege glas natte kringetjes op de tafel. Een
kellner in de buurt ving zijn blik op en
bracht meer drank. Nadat hij zich gelaafd
had, zeide Sproetige langzaam:
„Kolonel, U praat als een advocaat voor
de rechtbank. Ik begrijp het niet heele-
maal, maar ik houd het er voor, dat U mij
vrij wilt laten gaan!"
„Zoo is het, Sproetige." Dezen keer zal
ik je nog laten gaan!"
„U speelt toch geen valsch spel?"
„Daar ken je me te goed voor! Ik geef
je vierentwintig uur, om de stad uit te
komen. Daarna kan het zijn, dat ik meer
weet dan nu, en het zou mijn plicht kun
nen zijn, je te arresteeren, of ik met de
zaak belast ben of niet. Maar nu ben je
vrij. Jouw leven en vrijheid voor het mijne
misschien geen gelijke ruil, maar het is
het beste, dat ik doen kan. Ik geef deze
kans. Ik zou een ondankbare hond zijn,
als ik dat niet deed. Maar onthoud goed,
Sproetige, ik geef je maar één kans, zoo
als jij mij. Als ik je weer zie en dit geval
is nog niet opgehelderd, zal ik je moeten
gevangen nemen!"
„Goed, kolonel! Dat is eerlijk. Maar
maak U niet ongerust, U zult mij niet zien,
als ik U het eerst in het oog krijg. Ik had
niet kunnen droomen, dat U me zoo gauw
op de hielen zoudt zitten voor dat kar
weitje, dat ik pas gisternacht opgeknapt
heb! Ik was er al vandoor geweest, als ik
niet op een kameraad had moeten wach
ten, en Wel, het was juist iets voor U,
om er zoo gauw achter te komen!"
„Man, versta je me niet? Ik zit je niet
op de hielen! Ik dacht er, vóór nu, geen
oogenblik aan, dat jij er de hand in hadt!
En ik neem zelfs nu nog niet aan, dat je
dat hadt. Ik heb met dat geval niets te
maken en wil er ook verder niets van we
ten. Ik raad je alleen maar aan, deze stad
te verlaten, voordat ik er tegen mijn wil
in betrokken word. Pak je biezen, Sproe
tige, het is de eenige manier, waarop ik
mijn schuld tegenover jou kan afdoen!"
De kolonel maakte een beweging, alsof
hij den sproetigen man tegenover hem de
hand wilde toesteken, doch hij veranderde
van plan en nam zijn glas op.
„Verdwijn, Sproetige!" mompelde hij
weer.
„Goed, kolonel, dat zal ik doen! Ik weet
wel, wanneer het gevaar voorbij is. Tot
zoo lang dus! En wel bedankt!"
Nog steeds door zijn mondhoeken pra
tend, keek de Sproetige snel de kamer
rond, slipte toen als een aal door een zij
deur en verdween in regen en mist.
(Wordt vervolgd).