De Leidsche Universiteit herdenkt de geboorte van haar Stichter. Een treffende plechtigheid in het Groot-Auditorium Herdenkingsrede van Prof. Dr. H. T. Colenbrander De geheeie Koninklijke Familie aanwezig 73ste Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Vrijdag 6 Januari 1933 Derde Blad No. 22331 „DE VADER DES VADERLANDS" Prins Willem I van Oranje, wiens geboorte vóór 400 jaar vandaag in tegenwoordigheid van de geheele Koninklijke Familie in het groot-auditorium der Leidsche Universiteit is herdacht. In het Groot-Auditorium der Leidsche Hoogeschool is hedenmiddag, in tegen woordigheid van de Koninklijke Familie, van zeer vele hoogwaardigheidsbekleeders en andere genoodigden, de „Vader des Vaderlands", Prins Willem van Oranje, plechtig herdacht. Te half drie kwamen de auto's met de vorstelijke personen en hun gevolg bij het Academie-gebouw aan. H. M. de Koningin i'IJnspec teerde, alvorens door het Senaats- bestuur te worden ontvangen, de eere- wacht van Pro-Patria, die op het pleintje stond opgesteld, onder commando van den heer W. H. Wildervanck, ten getale van 50 man. Binnen de deur van het gebouw had vervolgens de begroeting plaats met het Senaats bestuur, vertegenwoordigd door den rector-magnificus, prof. Huizlnga, den secretaris, prof. van Blom, den pro secretaris, prof. Krom, en den oudsten assessor prof. van Itallie. Nadat aan de Koningin, de Koningin- Moeder en de Prinses bloemen waren aan geboden door Gunhild Kristensen, Suze Barge en Elisabeth Wensinck, begaf men zich naar het Groot-Auditorium. Voorop gingen de twee pedellen, achter hen de rector-magnificus, vervolgens H. M. de Koningin, H. M. de Koningin-Moeder, H. K. H. de Prinses en Z. K. H. de Prins, daarna het gevolg, bestaande uit: voor H. M. de Koningin mevr. Snouck Hur- gronje geb. van Tets, Dame du Palais, Baronesse van Asbeck, Hofdame, Graaf Du Monceau, grootmeester, Baron van Geen, Kamerheer en particulier secretaris, generaal-majoor de Jonge van der Halen, adjudant, luitenant Römer, ordonnance- officier; voor de Prinses Baronesse Ben- tinck, Hofdame en Baron Baud, Kamer heer; voor den Prins luitenant-kolonel jhr. Laman Trip, H. M. de Koningin- Moeder was door drie leden van haar ge volg vergezeld. De overige leden der Commissie van ontvangst sloten den stoet. In het Auditorium hadden alle aanwe zigen reeds te voren hun plaatsen inge nomen: de curatoren en de hoogleeraren in hun gewone banken; op de eerste rijen achter de plaatsen van het Koninklijk gezelschap, de adm. chef der afdeeling Hooger Onderwijs, mr. A. J. L. van Beeck Calkoen, als vertegenwoordiger van den Minister van Onderwijs, Kunsten en We tenschappen, die wegens verblijf bui tenslands van zijn voornemen, de plech tigheid bij te wonen, had moeten afzien; voorts de wethouders van Leiden, de heeren T. S. Goslinga, J. Splinter, en mr. A. J. Romijn, de secretaris der gemeente mr. C. E. van Strijen, de garnizoens commandant luitenant-kolonel H. Roose boom, de dijkgraaf van Rijnland mr. P. A. Pijnacker Hordijk, de voorzitter en ge committeerden van den Universiteitsraad vnn het Leidsche Universiteitsfonds. Teneinde zooveel mogelijk van de stu- de gelegenheid te stellen, de plechtigheid bij te wonen, hadden wegens JJ zeer beperkte plaatsruimte slechts een zo-tal echtgenootefi van curatoren en hoogleeraren toegang gekregen, evenzoo slechts een beperkt aantal der privaat docenten. Zoodra het Koninklijk Gezelschap ge zeten was, besteeg de rector de katheder, opende de vergadering en sprak: „Majesteiten, Koninklijke Hoogheden, Aanzienlijk gehoor. Voor de derde maal binnen acht jaren valt aan de Leidsche Universiteit het hooge voorrecht te beurt. Uwe Majesteit en de andere leden van het Koninklijk Huis binnen haar muren te zien. teneinde deel te nemen aan een plechtige acade mische handeling, waarin steeds opnieuw de nauwe band tusschen het Huis van Oranje en 's Lands oudste hoogeschool treffend tot uiting komt. De wording van een staat en een volk is zelden of nooit zoo eng verbonden ge weest aan het leven van één groot man, als dit het geval is ten opzichte van den Prof. dr. J. Huizinga. Nederlandschen Staat en Prins Willem v. Oranje. Die samenhang wordt nog merk waardiger door het feit, dat op de meest bewogen punt in de worsteling van dat volk en het streven van dien man ook de grondslagen zijn gelegd voor de opkomst van een nationale studie en wetenschap. Indien de Academische Senaat voor dc plechtigheid, die ons heden bijeen houdt, den dag koos. waarop de Prins het octrooi tot stichting der Universiteit uitgevaar digd heeft, dan is dit niet om daarmee de Universiteit in het middelpunt van deze herdenking te plaatsen In dit eeuwjaar van 's Prinsen geboorte geldt de viering van zijn gedachtenis het gansche men- schenleven, dat in 1553 begon, in al zijn onschatbare historische beteekenis. Met de keuze van den 6den Januari getuigen wij enkel van onze onvergankelijke dank baarheid voor de bij uitstek wijze en ver vooruitziende daad van den Vader des Va derlands. die vorm kreeg op dien dag. Muzikaal intermezzo. Toen de Rector had uitgesproken, zong van de galerij een dubbelkwartet van studenten, onder leiding van den heer Richard Boer vierstemmig het eerste en liet laatste couplet van het bekende Geu zenlied: „Helpt nu U self, soo helpt U Godt". Rede prof. Colenbrander. De historische rede werd daarop door prof. Colenbrander, hoogleeraar in de va- derlandsche geschiedenis, uitgesproken van de lage katheder. „Majesteiten Koninklijke Hoogheden, Excellentiën, Dames en Heeren. zeer aanzienlijke vergadering, zoo ving de spreker aan. De Leidsche hoogleeraar, die op dezen dag U van Oranje spreekt, vervult daar mede, in naam zijner universiteit een plicht der dankbaarheid. Maar niet van stad en hoogeschool zal hij U gewagen: het beeld, dat hij voor u heeft op te roepen, is daartoe te groot- Aan het be gin der nationale geschiedenis van Noord Nederland verschijnt ons Oranje's figuur j inderdaad in reuzengestalte. Deze plek hier overschaduwend, de ruimere histori sche omgeving: ons vaderland, geheel be- heerschend, trekt hij tegelijk blikken tot zich uit een groote verte: immers hij be hoort mede aan de overige Nederlanden, ja bezet een eigen plaats in dat groote geheel van haast onbegrensede uitzetbaar- heid: protestantsch West-Europa. Na Coligny. en van nog algemeener be teekenis dan hij, is Oranje martelaar ge weest eener vruchtbare gedachte, waarin de Republiek der Vereenigde Nederlanden, het Zwitsersche eedgenootschap, Schot land, Noord-Amerika, het Brandenburg van Louis Henriette. en, voor een deel dan toch, Engeland en Frankrijk hebben ge leefd: de gedachte der christelijke vrijheid, die in de tweede helft der zesdiende eeuw om adem vecht, en door Oranje gekoes terd is in zijn hart, bezonnen in zijn brein, en met zijn bloed betaald: een gedachte die, wil zij zelve niet spoedig schuldig wor den aan den dwang waartegen zij in op stand kwam, het complement te ontwikke len heeft der christelijke verdraagzaam heid; proces, dat, na den jammer van den Bartholomeusnacht, gedurende eenige jaren zich vooral hier voltrokken heeft in ons Holland en Zeeland, in Haarlem, in Alkmaar, Leiden, Zierlkzee, en waarvan de herinnering thans weerklinken moge bin nen de gehoorzaal eener universiteit, door haar verheven stichter eenmaal tot bloc- huys ende bewaernisse dier vrijheid be stemd, libertatis praesidio. Oranje de wegbereider der christelijke vrijheid, grondvester der christelijke ver draagzaamheid; zoo hij, als het moet, too- neelmatig weet te zijn (want hij is zich zijn beteekenis bewust), hij is tegelijk een aantrekkelijk, een nobel mensch geweest, toonbeeld van kiesche humaniteit in een tijd die grimt van wreedheid. Waarmede begint zijn hooger leven: met dien kreet in 's lands raadsvertrek, dat hij niet aan zien kan dat vorsten heerschen willen over de zielen der menschen; dat het zijn ziel verbijstert een mensch te zien ver branden om wat hij beleed uit zijn gemoed. Waarin bestijgt het zijn top: in die tweede unie van Brussel, waarbij hij de ondertee kenaars zich verbinden doet, noch hen, die de katholieke kerk verlaten hebben, noch hen die haar trouw zijn gebleven, ge weld aan te doen, te beleedigen of te be- nadeelen. Waarin klink het uit: in die vraag na het schot van Jaureguy. niet hoe de moordenaar. n:een hoe hij zelf verant woording zal kunnen afleggen voor vergo ten bloed, zóóveel vergoten bloed; in zijn bejegening van 's hofpredikers troost, die alleen van het recht der zaak gewaagt, waarvoor het bloed geplengd is: „a la mi- séricorde, moil ami! a le miséricorde. c'est la mon recours et n'y en a point d'autre"; in zijn verzoek, den schuldigen aan het moordbedrijf geen wreeden dood aan te doen: - in de zucht waarin, na 't andere schot 2 jaren later, de vliedende gedachte zich nog om het volk bekommert dat hij aan de hand genomen en geleid heeft op zóó gevaarlijken weg: „mon Dieu. aie petié de ce pauvre peuple". Het stugge gemoed van ons waterlanders is van één ding ze ker: dat de dank. die het betalen wil. nooit aan de verdienste gelijk komt. Is hij dan enkel held, niets dan voor beeld geweest? Neen; hij is ons zoo nabij omdat hij mensch was. vol menschelijke onvolkomenheden, maar die den wil ge kend, de kracht ontwikkeld heeft, zich aan de taak. waarvoor rang. traditie, inzicht, plichtsgevoel hem in de Nederlanden stel den. hoog en hooger op te trekken. Welke moeite, welke opoffering was hèm ooit te veel? Kennelijk heeft hij soms gedwaald, de krachten die hij ontmoeten zou niet altijd juist kunnen schatten: sommige ta lenten die tot het bereiken van zijn doel van waarde zouden zijn geweest heeft hij niet bezeten. Maar nooit heeft hij ver saagd. nimmer de rust verkozen die hij buiten de Nederlanden in ruime mate had kunnen genieten; al minder en minder heeft hij zichzelven gezocht. In den herfst van 1566 worden de om standigheden hem te sterk; hij weet dan eenige maanden °een leiding hoegenaamd te geven; zijn vijanden boezemt hij geen vrees meer in gewezen vrienden misken nen hem. hij moet heen Ieder ander zou na zulk een m'sHikking balling ziin geble ven afwachtend wat het lot beschikken mocht. Oranje niet: als ieder zich opsluit in de bleekste vertwijfeling, wappert reeds zijn vaan aan de Maas, waar hij in wape nen verschenen is, „daer toe stellende lijf en goedt, ende alle 'tgene des wy inder werelt hebben". Maar niemand durft hem tegemoet, niemand zich losmaken van het oordeel der Spanjaarden, die, prat op hun stoffelijk overwicht, den bevrijder zonder geld bespotten; hij verliest zijn zaak zon der er voor te hebben mogen strijden, al leen maar wijken. Maar al wijkende inspi reert hij dien ontroerendsten onzer vader- landsche zangen: het lied van den wa kenden herder, standvastig in tegenspoed, wiens betrouwen is in God den Heer. Zijn oog speurt weldra nieuwe kans, en hij gaat die beproeven Zij ontspringt aan den voortspoedenden ijver van geloofsverwan ten, maar blijkt tevens aan guichelspel eener misdadige vrouw onderworpen, die in het eind hén moordt, hèm bedriegt. Als een mokerslag beukt voor Bergen de tij ding van den Bartholomeusnacht Oranje neder; ook zijn tweede veldtocht eindigt zonder roem. Wederom, den moed van ieder ander zou deze onmogelijk te ver moeden tegenslag hebben geknot. Den zij nen niet. Zoo men ooit in een wapenspreuk de ziel van den wapenvoerder hoorde klin ken. is het toen en daar geweest: ik zal handhaven. In gindschen uithoek: Holland en Zeeland. Daar zal hij. zonder bondge- nooten de geheele macht va-n Spanje moe ten uittarten; hij verwacht aanstonds, dat hij er zijn graf zal vinden. Maar nu ge schiedt het wonder: de macht rolt aan. en Holland weerstaat, sterk door gesteldheid van bodem, vrij zeeverkeer, volksaard, ver trouwen in den leider, die de eigenschap pen. welke deze burgermaatschappij in haar opperregent verlangt, geheel beseft, en goed naar buiten weet te keeren. De vorst-bevrijder, zóó afgestapt van 't groote tooneel waarop hij niet heeft mogen sla gen. weet in deze huiselijker omgeving vader Willem te zijn. De bandelooze Geu zen worden met hulp en bijstand der ge zeten burgerij getemd; de ergsten verwij dert hij; de anderen worden dienstbaar aan een doel, dat boven hun aanvankelij- ken kerkroof en papenvervolging hoog uit steekt. Terwijl de krijgstucht bij den Span jaard verslapt, vestigt hij zich bij de re bellen. En het ongelooflijke geschiedt: zij zegevieren. Spreker roept vervolgens de vijf gestal ten in de herinnering waarin de prins ons achtereenvolgens verschijnt: die van den Brusselschen edelman; den vorst-bevrijder, den rebel, den ruwaard van Brabant, den martelaar. Hij komt in ons land op een oogenblik dat in Duitschland reeds de Lu- j thersche kerkhervorming haar beslag heeft j gekregen, van welke zijn eigen moeder, Juliana van Stolberg, een ijverig aanhang ster is; in de Nederlanden evenwel heeft de landsheer, aan wien ook naar Duitsche opvatting de beslissing te dezen toekomt, haar niet toegelaten. De jonge Willem van Oranje gedraagt zich dan ook in de Neder landen als katholiek; een vol ijverig ka tholiek is hij nimmer geworden; die kwa men trouwens onder'de Nederlandsche grooten met welke hij verkeerde bijna niet voor; hun katholicisme is een zaak van overlevering, niet meer van overtuiging. Hoe stond het met den anderen band, dien een vliesridder zich vond aangelegd, de trouw aan den landsheer? Bij het geslacht waartoe zijn oom Hendrik, zijn schoonva der Maximiliaan van Buren hadden be hoord. was de trouw actief, vurig geweest, een stuk van de intiemste persoonlijkheid. Het jongere geslacht, klaagt eenmaal Ma ria van Hongarije voelt niet meer zoo. Kan het verwonderen? Karei V was aan de Ne derlanden, waarbinnen hij geboren werd. ontwassen; zij dienden hem meer dan dat hij hun diende, en hun dienst moest meer en meer worden bewezen voor doeleinden, die met de materieele belangen, met de geestelijke neiging ook der Nederlanders strijdig waven. De poging tot nederwerpiug van het protestantisme in Duitschland, in Enge land, moest tegen de Nederlanden, door Karei als werktuig dier staatkunde be schouwd en gebruikt, een vijandschap op roepen die hun volkswelvaart, bij goede betrekkingen tot die naburen bij uitstek gebaat, benadeelde. En wat zoo kennelijk tegen hun belang streed, het was mede niet in overeenstemming met hunne gees- tesneiging. Nederland had in Erasmus een verfoeier, een bespotter voortgebracht van j het uiterlijk geweld, dat meent den geest te kunnen dwingen. De inquisitie was den Nederlanders een gruwel, de bloedplakka ten een ding des aanstoots, en bij een van die stilzwijgende overeenkomsten tusschen gelijkgestemden, waartegen regeeringen zoo weinig vermogen, lieten de magistraten ze zooveel mogelijk onuitgevoerd. Al deze brandstof lag reeds vóór den af stand van Karei V opgehoopt. Wat er eensklaps de lont in steekt, is de overgang der regeering op zijn zoon. Met weerzin hadden de Nederlanders gezien, dat op zijn huldigingsreis, in 1549 Philips den kring der Spanjaarden, van wien hij zich verge zellen liet (den hertog van Alva en ande ren) te nauwernood had verlaten. Bij de overdracht in het Hof van Brabant te Brussel, in 1555, kon hij hen niet in een der inheemsche talen toespreken, maar moest het woord voor zich laten door Granvelle .Van den eersten dag af sluit hij zich op binnen zijn paleis, pleegt geen overleg met de pas benoemde leden van zijn Nederlandschen Raad van State; een Oranje, een Egmond schijnen voor hem achter te staan bij een Ruy Gomez, een Manrique, lieden die in de Nederlanden niet te maken hebben, met het gevolg dat de Raad van State er schriftelijk aan her innert dat alle maatregelen, de regeering' der Nederlanden betreffende, aan zijn ad vies moeten worden onderworpen. Dit ge schiedt 18 November 1555, drie weken na de regeeringsaanvaarding! Tot ergernis der Nederlanders waren er op dit oogenblik Spaansche regimenten in het land; zij waren er in '53 gekomen voor den oorlog tegen Frankrijk en zijn na den wapenstilstand van Vaucelles in het land gebleven. De Spanjaarden haatten de Ne derlanders van 1517 af, toen de Bourgon dische stoet die Karei V naar Spanje bege leidde zich daar hooghartig en baatzuch tig gedragen had; gevolg eener onnatuur lijke verhouding, waarvan de nadeelen zich thans naar de andere zijde openbaarden. Ware niet spoedig de oorlog tegen Frank rijk weer uitgebroken die Spaansche ter- cio's en Nederlandsche benden van ordon nantie zij aan zij stelde, wellicht waren reeds in den eersten aanvang van Philips' regeering ernstige moeilijkheden uitgebro ken. Nu volgen zij na den vrede van Cateau Cambrésis. Het onvermijdelijke duel tusschen spaan sche en bourgondische staatsopvatting moet uitgestreden: Raad van State tegen achterraad, Oranje en de zijnen tegen Granvelle. De hooge adel weet zijn zaak bij uitstek populair te maken: gaat het niet om den eindelijken aftocht der Spaan- 1 Prof. dr. H. T. Colenbrander. sche troepen, door den koning, in strijd met de toezegging by zijn vertrek, tot 1561 in het land gelaten; of tegen de vervan ging, buiten advies van den Raad. van een dun gespreide, traditioneele, verwereld lijkte bisschoppelijke hiërarchie door een alomtegenwoordige, tot den strijd toege ruste gendarmerie des geestes? Die met de groote abdijen begiftigd, zitting verkrijgen zal in de Staten des lands? Een storm steekt op; de heeren staken hunne mede werking aan de regeering, de staten van Brabant het opbrengen der bede. Calvinis tische troebelen verontrusten Doornik en

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1933 | | pagina 9