GROOTE DOODEN IN 1932. HET EERSTE JAAR DER ONTWAPENINGSCONFERENTIE 73,te Jaargang LEIDSCH D GBLAD, Zaterdag 31 December 1932 Achtste Blad No. 22326 Boven van links naar rechts: de componist Eugen d'Albert, admiraal Zenker ex-koning August van Saksen, graaf Posadowsky-Wehner, Albert Thomas, direc teur van het Internationaal Arbeidsbureau van den Volkenbond, de auto-renner Joachim von Morgen, de zeilvlieger Günther Groenhof, dr. Piffl, kardinaal-aarts- Ib^schop van Weenen Beneden: de vermoorde Fransche president Paul Dou- In-er, de Fransche staatsman Briand, de schilder Max Slevogt en de graphiker prof. Emil Orlik, de Oostenrljkfche bondskanselieren Schober en Seipel, ex-koningin i> ;)hia van Griekenland en ex-koning Manuel van Portugal. —i, haqi: grappen maken, tenminste voorzoo- verTïi; wind en weer zulks toelaten. Ai, 9en November zeilden wij, dooi mi^eikennen van het land. Malaga voorbij en zagen den anderen dag 's mor gens cat wij voor Venus Malaga waren. Wij beesten toen wenden en des achter- midd gr om zes uren kwam er een val wind lit het NU.W. over het gebergte, dat „de irsnaatbergen" wordt genoemd en altijd met sneeuw bedenkt is, die onze voors >ng en bramsteng van boven neer- gooidi en onze groot steng knakte. Dit brach een groote confusie op ons schip tewee;wij moesten het anker midden op zee laten vallen en alles was in de weer. Ik stond op het halfdek, toen het gebeurte, maar de splinters, touwen en zeilen -dogen mij zoo „om de kop', dat j ik mij baast niet wist te bergen; ik nam I de vlucht naar achteren en zocht dekking I op het! campagnedek. Wij bleven op een I mijl afstand van Malaga liggen en zetten de nieuwe stengen op, die wij nog in voorraad hadden. Al het touw- en want- werk, zoowel van de groote als van de bramstengen, moest uit en in „malkander". Malaga. Den 17ea November kwamen wij in de haven Tan Malaga aan en lagen daar met de touwen van het schip aar. den wal vast, hetgeen een zeer vrije en veilige ligplaats was. 's Avonds om half acht laakte achter het havenhoofd een Spaan- sche bark in brand: onze barkas werd er dadelijk heen gezonden met de brandspuit en de kleine sloep met waterfusten. De brand vlas niet te blusschen en des nachts sprongen de vier stukken kanon van de bark; des morgens was de bark tot op het water toe afgebrand. Malaga is een volkrijke stad en de hui zen zijn meest op zijn Moorsch gebouwd, dat is met een plaats in het midden. De voordeur gelijkt meer op den Ingang van een paardenstal dan op dien van een huis. Wat mij wel het wonderlijkste voorkwam, was, dat, als men langs de straat wandel de en zich „van zijn water wilde ontlas ten", men het dan maar achter de deur van zoo'n huis deed. wanneer deze open stond. Deze stad is ook voorzien van een groote en fraaie kerk, terwijl kort bij op een berg ook een kasteel of sterkte ligt. het Moorsch Kasteel genaamd. Dicht bij deze stad was ook een „vermakelijke" plaats, die de waterplaats wordt genoemd en waar wij ons verscli water vandaan n. Eerste reis met bet ,,'s landsschip Van Oorloge" „de Glinthorst", gecommandeerd door kap. P. H. Reynst, naar Malaga, Livorno, Gibraltar, Algiers en Cadix. 1759. Den 20sten Juni van dit jaar kwam ik te Amsterdam aan om te monsteren op het „schip van oorloge" van de Admirali teit van Amsterdam „De Glinthorst", dat gecommandeerd werd door kapitein P. H. Reynst. Dien middag en avond vermaakten wij ons zeer goed onder het spelen van muziek en het drinken van een glaasje wijn. Onze matrozen en soldaten waren ook zeer vroolijk en lieten zich met drin ken niet onbetuigd. Die het aan glaasjes Ontbrak, zetten het jenevervaatje voor den mond en dronken zoo uit het spond- gat en zij reikten het zelfs elkaar ook zoo toe; sommigen dronken op die manier zóó lang, dat zij met het vaatje voor den mond achterover vielen. Durgerdam. Na op 26 Juni 's middags te 2 uur onder zeil te zijn gegaan, lieten wij omstreeks halfvier het anker vallen voor Durgerdam, waar wij de Scheepskamee- len 1) bij ons kregen. Aan beide zijden van ons schip werd een „kameel" gelegd en men liet die zoodanig vol water loopen, dat zij bijna omlaag zonken en dat het schuinsche of holle gedeelte aan weers zijden onder ons schip kwam te liggen. Touwen, waarmede de kameelen met el kaar verbonden waren, werden nu vastge draaid en door de geschutspoorten werden balken naar buiten gebracht, die boven op de kameelen kwamen te rusten. Toen dit alles terdege was verzorgd en vastge maakt, werden de kameelen leeggepompt en ons schip rees toen met de kameelen in de hoogte, hetgeen een geweldig ge kraak met zich meebracht. De kameelen zijn van binnen in kamertjes of vakken verdeeld en op ieder staat een pomp. Op 30 Juni zeilden of liever dreven wij met dit gevaarte over het Pampus en wij werden ook nog voortgesleept door een zestal waterschuiten, die alle achter elkaar als zes paarden ons schip voorttrokken. Den 3den Juli zeilden wij van Pampus naar Urk, alwaar wij om 7 uur 's avonds voor anker gingen. Den 8sten Juli vertrok ken wij weer van Urk en op 9 Juli werden wij ontlast van de kameelen. hetgeen niet zoo heel gemakkelijk in zijn werk ging. Men liet beide eerst weer vol water loopen, waarbij men er voor moest oppassen, dat het eene niet eerder dan het andere om laag zakte, en zij gelijkelijk met 't schip naar beneden gingen. Wij werden dus van deze vrienden ontlast, doch ontvingen daarvoor in de plaats 58 vuurspuwers of wel „donderkraken". die bollen konden uitbraken van achttien, twaalf, acht en zes ponden zwaar: deze werden ons met lichters of „kagen" aan boord gebracht. Den 27sten Juli gingen wij 's middags onder zeil en voeren voorbij het schip „Groenewoud", dat naar het Noorder kwartier was uitgevaren, doch aldaar was omgeslagen en gezonken; zijn mast en boegspriet staken nog boven het water uit. De Luitenant Lindenhof was bij deze schipbreuk verdronken; wij hadden een constabelsmaat bij ons aan boord, die nog op dit schip had gediend. Des avonds om 7 uur gingen wij bij het eiland Texel voor anker. Op 3 Augustus werden al onze kanonnen schoongemaakt, met los kruit geladen en één voor één afgeschoten, hetgeen een aardig gebulder veroorzaakte. Na een keer vergeefs de ankers gelicht te hebben, aan gezien de wind niet sterk genoeg was, zeil den wij dan toch op 21 September van Texel met een vloot van 19 oorlogs- en koopvaardijschenen. Den 22sten September kregen wij de Fransche kust in het oog. Het geheele Kanaal door zagen w!1 mees tentijds aan beide ziiden land, doch het best zichtbaar waren de rotsen aan de En- gelsche kust. Den 26sten September ver lieten wij het kanaal en kwamen in de Spaansche Zee. Op 25 October kwamen wij ter hoogte van de „Barlings" 2). Volgens het scheepsge- bruik moesten allen, die nog niet eerder de „Barlings" gepasseerd waren, gedoopt worden of zij moesten den man niet min der betalen dan twee schellingen Maai er werd meer 1, 2, 3 guldens of een ducaat betaald,dan twee schellingen. Dat doopen ging dan zoo in zijn werk: in de groote sloep, die, als men op zee is, midden op het schip staat boven de barkas en de kleine sloep, gaan dan eenige onder officieren zitten met eenige putsen water bij zich, en wie nu in den kuil daar pas seert en geen doopgeld heeft betaald, krijgt zoo'n puts vol water over zijn hoofd. Het geld wordt door het volk wederom verteerd in wijn of bier of iets anders, al naar het best geoordeeld wordt en het best op de eerste reede, waar men aankomt, te krijgen is. Desgelijks wordt ook gedaan op de sche pen, die de „Tropens" of de Linie pas- seeren. Op 30 October zeilden wij voorbij Kaap Vincent, een uithoek van de Portugeesche kust. Daar boven op het gebergte staat een klooster, dat van verre een raar ge zicht oplevert en daarom door de zeelui het „munnikkenstrontje" genoemd wordt. Den 7den November kwamen wij in het nauwe gedeelte van de Straat van Gibral tar en hadden aan onze rechterhand de kust van Afrika en aan de linkerhand de kust van Europa. Op 8 November kwamen wij voor de Middellandsche Zee. Den gepasseerden nacht hadden wij wel vier of acht maal loos alarm gehad voor oefening. Als de trommen alarm sloegen, was onze post in de „Bottelarie"; dan kwamen de onder meesters met de lantaarn om het kistje met „slagverband" te halen, waarmede zij dan naar de „Bottelarie" trokken en daar tevens de bedden voor de geblesseerden klaar maakten. Hiertoe werden dan de zei len uit de zeilkooi gehaald en rondom als bedden in de .Bottelarie" gelegd. Als de aftrom werd geslagen, werd dan ook alles wederom opgeborgen en iedereen ging weer naar zijn kooi, waarna het somtijds nauwelijks een „hard uur" duurde of het was alweer alarm. Als de trom alarm slaat, weet een ieder zijn post. van den groot sten tot den kleinsten toe. Zoo moest bij voorbeeld de Dominee bij de lantaarn van de voorste kruitkamer staan, de Secretaris was dan Commandeur van twee stukken kanon in de kajuit en zoo ook de hof meester. De kleine jongens moesten met de „cardoeskokers" loopen om daarmede de „cardoesen" uit de kruitkamer naar de stukken te brengen, zoodat binnen een kwartier tijd ieder op zijn post en het ge heele schip in slagorde is, terwijl niemand „malkander" in den weg loopt. Wie de wacht had. moest toch boven blijven; alle vier uren werd de wacht afge lost en deze was verdeeld in twee deelen: het eene deel werd het Prinsenkwartier en het andere deel het Graaf Maurits-kwar- tier genoemd. Er waren zes wachten van elk 4 uur en daarvan had elk „kwartier" dan drie wachten. De eerste wacht werd na het slaan van de taptoe uitgezet om 8 uur 's avonds; dan kwam de provoost met een stok bij het groote luik tusschendeks en sloeg driemaal op de trao, daarbij met luider stemme roepende: „Hoort mannen, hoort, de eene zegt het den anderen voort, niemand drinkt zich dronken in bier of wijn, het zal vanavond Prinsenkwartier (of Graaf Mauritskwartier) zijn!" De eerste wacht duurde dan tot 12 uur; de nachtwacht van 12 tot 4 uur; de dag- wacht van 4 tot 8 uur; de voordemiddag- wacht" van 8 tot 12 uur: de achtermiddag- wacht van 12 tot 4 uur en dan nog de „platvoetwacht" van 4 tot 8 uur; in deze wacht is dan alles in beweging; men mag dan zingen, spelen en dansen en aller- haalden. dat van boven van de bergen kwam af loopen en trapsgewijze door mar meren leeuwenkoppen in bakken stroomde. Het uitzicht was daar overheerlijk; men zag er uit over de groene, bloeiende en tegelijk vruchtdragende boomen: kastan jes, granaatappels, citroenen, oranjeappe len, vijgen, kersen, moerbeien, waarmede geheele velden en akkers bedekt waren. Verder zag men boven dien bloelenden zomer de ijselijk hooge, met sneeuw en ijs bedekte bergen, dus zomer en winter tege lijk. Ook zag ik daar van verre die over- schoone wijnbergen, alsof zij door een mantel van sneeuw omhuld waren. Men eet in Malaga erg lekker brood, dat van kastanjes wordt gebakken, Dit brood is zeer aangenaam om te eten met versche vijgen; ook eet men die vijgen met amandelen, die er eveneens in groote hoeveelheden groeien. De amandel en olijf- boomen komen er even overvloedig voor als de wilgen in Holland; de watermeloe nen en „kanteloepen" groeien hier ook welig. Men maakt hier ook een soort kaasjes van gedroogde vijgen en amandelen, die daartoe in gevlochten matjes samengeperst worden, waarna men deze vaste en stijve massa in plakjes kan snijden, welke zeer lekker zijn om te eten. De weinige boter, ale hier gewonnen wordt, wordt meestal in beestendarmen gedaan en zoo verkocht en verzonden. De lekkere en aangenaam verkwikkende wijn, die hier in overvloed wordt gemaakt, wordt meest per „quarter- kas" verkocht, dat is 'n vat, waarin ruim drie ankers gaan en men berekende dat een flesch ons op een halve Hollandsche stuiver kwam te staan: de wijn wordt hier meestal met sneeuwwater gedronken. De mannen gaan deé daags meest in bruine of zwarte mantels gekleed met groote ronde hoeden of mutsen op het hoofd, die voor en achter zijn opgeslagen. De „handwerksluiden", hetzij timmerman of metselaarsknecht, gaan met hun mantel om naar hun werk; als zij aan het werk gaan, leggen zij mantel en hoed bij zich neer. De vrouwen gaan hier netjes gekleed, maar hebben, als zij op de straat komen, altijd een „kleedje" over haar hoofd en aangezicht. Den eersten December vertrokken wij wederom van Malaga. (Wordt vervolgd). 1) Scheepslichters. 2) Scilly Islands. Een herinnering aan de belangrijkste gebeurtenissen uit het „ontwapeningsgebouw". GENEVE, 27 December 1932. Toen de Ontwapeningsconferentie op 2 Februari van dit jaar geopend werd, meende men algemeen, dat het een heel lange conferentie zou worden. Zij zou wel zes of misschien zelfs acht maanden du ren! Sir Eric Drummond, die kort vóór de opening der conferentie algemeenen spijt verwekte door zijn ontslagaanvrage en zich eindelijk op aandringen van den Volkenbondsraad bereid verklaarde nog aan te blijven totdat de Ontwapenings conferentie geëindigd zou zijn, was nog pessimistischer over de kansen op een vlot verloop der besprekingen: hij stelde zich nog tot 1 Juli 1933 beschikbaar! Het goede inzicht van den tegenwoordigen secretaris-generaal van den Volkenbond is dit jaar opnieuw gebleken. De zes of hoogstens acht maanden, die „men" de Ontwapeningsconferentie wel wilde toe staan, zijn reeds lang voorbij en het eerste artikel der te sluiten conventie moet nog steeds geredigeerd worden. Daarentegen bestaat er thans alle kans dat de afloop der Ontwapeningsconferen tie zoo ongeveer met het afscheid van Sir Eric Drummond zal samenvallen, tenzij men zich nog met de door Norman Davis aanbevolen magere spoedconventie zou tevreden stellen, waardoor met Pa- schen het einde wel zou kunnen bereikt zijn. Terugdenkend aan wat wij in het eerste jaar Ontwapeningsconferentie hier be leefd hebben, gaan mijn herinneringen in de eerste plaats terug naar dien tragischen openingsdag van 2 Februari, toen het aanvangsuur der openingsplechtigheid plotseling moest worden uitgesteld, omdat de Volkenbondsraad op datzelfde uur een dringende spoedvergadering moest houden waarin tegen de Japansche beschieting van Shanghai geprotesteerd zou worden! Het was geen wonder, dat de daarna door Arthur Henderson uitgesproken openings rede der Ontwapeningsconferentie niet den gehoopten indruk maakte! Enkele dagen later hadden wij den gedenkwaardigen Zaterdag 6 Februari, waarop de vertegenwoordigers, manlijke en vrouwelijke, der groote internationale organisaties de succeswenschen van mil- lioenen voor de conferentie kwamen ver kondigen. Meer dan vier uren lang pas seerden mannen en vrouwen, met petities zonder tal beladen, de redenaarstribune, waarbij sommigen deemoedig-smeekend, anderen krachtbewust-elschend, ieder in eigen bewoordingen, doch allen met het zelfde refrein, de noodzakelijkheid van een slagen der Ontwapeningsconferentie verkondigden. Februari en Maart verliepen verder zonder groote opwinding. Vrijwel alle staten namen aan de algemeene beschou wingen deel. Zestig redenaars verzekerden de bereidwilligheid hunner regeeringen aan het groote doel te willen medewerken. Het was een .zooveel hoofden, zooveel zinnen", doch met wat goeden wil kon men de bereidwilligheid tot compromissen uit iedere rede lezen. Vrij hoopvol ging men de Paaschvacantie dan ook in. Dan onmiddellijk na de hervatting van het werk kregen wU de eerste Amerikaan- sche sensatie. Gibson verrast vriend en vijand met zijn voorstel nu niet verder geleerde discussies over het verband tus- chen veiligheid en ontwapening te houden, doch te beginnen met een koen besluit: het verbieden van de aanvalswapenen der landmacht, ln het bijzonder zware artillerie en tanks! Groote beroering bij de Franschen, Boncour wil de verant woordelijkheid voor de door Frankrijk aan te nemen houding niet alleen dragen, roept Tardleu te hulp. Spln-nijdlg komt Tardieu, snauwt in zijn rede de Ameri kanen af, draait daarna zijn buurman Gibson zijn rug toe. Tardieu op zijn zui verst! Slechts met moeite gelukt het den listigen advocaat Sir John Slmon, de schlin-eenheid te herstellen door een motie, die alle aanvalswapenen (ook die van de zeemacht) verdoemt, doch het aan de militaire deskundigen over laat te bestudeeren, wat onder „aanvalswapenen" eigenlijk te verstaan is. Nauwelijks zijn wij van dit Ameri- kaansch-Fransche incident bekomen, of MacDonald verrast ons met een woede- uitval tegen de geheele Geneefsche werk methode van openbare besprekingen met gelijke rechten voor kleinen en grooten. Einde April is MacDonald met Stlmson te Genève aangekomen, om in besprekingen met Briining en Tardieu spijkers met koppen te slaan. Dat Tardieu als minister waarschijnlijk reeds ten doode is opge schreven en dat de Angelsaksers daarna met Herriot veel beter zullen kunnen op schieten, schijnen MacDonald en Stimson niet te kunnen Inzien. Groot is dan ook hun ergernis, als Tardieu plotseling ziek wordt en de heeren onverrichterzake Ge nève moeten verlaten. Dan breekt weder een maand Me! zon der emoties aan. Tardieu en Briining vallen, doch het duurt een maand, voor dat Herriot de opvolger van Tardieu ge worden is. In dien tusschenttjd ergeren; de militaire deskundigen de ontwapenings vrienden door hun strategische uiteenzet tingen over het offensieve of defensieve karakter van bepaalde wapensoorten, de ontwapeningsconferentie gaandeweg van een groote hoop der volkeren tot een onderwerp van hoon makend! Juni brengt dan de tweede Amerlkaan- sche sensatie; het voorstel van president Hoover, om alle soorten van bewapening op de geheele wereld met één derde te verminderen. Het radicale AmerlkaanschQ ontwapeningsvoorstel werkt even sensa tioneel door den inhoud daarvan als door de wijze, waarop het de Ontwapenings conferentie was aangeboden; een bezoek van Gibson na middernacht bij president Henderson, met de dringende bede do conferentie onmiddellijk den eerstvolgen- den dag te doen bijeenkomen voor 't aan- hooren van president Hoover's boodschap! Hoover's initiatief wekt nieuwe hoop, nieuwe belangstelling bij de volkeren op. Doch de Europeesche staatslieden hebben het te druk met Lausanne, om tot ernstige ontwapeningsonderhandelingen gereed to zijn. Slechts Grandi aanvaardt ln naam van Italië het Hooversche plan zonder eenig voorbehoud; de andere groote mo gendheden willen min of meer Ingrijpende wijzigingen of aanvullingen, wier discussie „Lausanne" verhindert. Als Lausanne eindelijk op 9 Juli goed is afgeloopen, is de door allen begeerde en als een noodwendige behoefte gevoelde zomervacantle te nabij, om nog grooten vooruitgang ter Ontwapeningsconferentie te kunnen bereiken. Eerst Sir John Simon, daarna Benesj trachten een vacantle- resolutie op te stellen, die de weinige punten, waarover reeds overeenstemming bereikt Is, en het werkprogramma voor het tweede gedeelte der conferentie vast legt. De „Kleine Acht" (Nederland en zeven andere kleinere staten) treden in actie, om althans zooveel mogelijk tjlnnen- te oogsten, vooral inzake vermindering der militaire luchtvloten. Op 23 Juli wordt de vacantie-resolutie aangenomen, doch Duitschland en Sovijet-Rusland stemmen tegen en Italië liet een ontstemd gemop per over het te geringe resultaat hooren. Op dienzelfden dag verschrikt Duitsch land de wereld met een ultimatum: als niet weldra het vraagstuk der Duitsche rechtsgelijkheid op ontwapeningsgebied „bevredigend opgehelderd" zal zijn, zal Duitschland niet meer aan de conferentie deelnemen! In September voert Duitschland deze bedreiging uit. Het verschijnt niet meer in de zitting van het Bureau. Algemeene verontwaardiging tegen de Duitsche re geering, ook bij de ontwapeningsvrienden. Doch gaanderweg wijkt bij deze laatste de toorn, wanneer zij de uitwerking van Duitschland's stap op Frankrijk en Enge land zien. Het besef dringt ln deze landen door, dat de Ontwapeningsconferentie móét slagen, om Duitschland's herbewa pening te vermijden, en dat, om de con ferentie te doen slagen, een grootere ontwapeningsbereidwilligheid door Frank rijk en Engeland moet getoond worden! Het verloop der laatste maanden ligt nog versch in aller geheugen: het nieuwe Fransche plan-Herrlot-Boncour, dat zoo wel op het gebied der rechtsgelijkheid als der veiligheid een belangrijken vooruit gang brengt, de rede van Sir John Simon in het Bureau der Ontwapeningsconfe rentie, eindelijk de Conferentie van Vijf die op 11 December tot den terugkeer van Duitschland leidde. Het parool is thans door de groote mogendheden eendrachtig gegeven: „een onmiddellijke daadwerkelijke bewape ning-vermindering door een conventie, die rechtsgelijkheid verwezenlijken zal in een stelsel, dat allen volkeren "elijke veiligheid verzekert". Zoo heeft de laatste maand van het jaar 1932 ons althans nog de overeenstemming tusschen de groote mogendheden gebracht over het doel. dat in 1933 zal moeten bereikt worden. Een tastbaar resultaat van 10 maanden arbeid is het nog niet, doch wanneer de Alge meene Commissie op 31 Januari 1933 weder zal bijeenkomen, zal grootere hoop gerechtvaardigd zijn dan op 2 Februari 1932 over de praktische uitkomsten van deze eerste Wereldconferentie voor Inter- 1 nationale Vermindering van Bewapening!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1932 | | pagina 29