De Oudejaarsavond
73,te Jaargang
Vijfde Blad
No. 22326
LAND- EN TUINBOUW.
Crematie en Auto-Transport
Steunt met Uw gaven
het Leidsch Crisis-Comité.
door Eugène Marcello,
Toen vlcomte de Brlssac de appartemen
ten aan de Avenue Haussmann, verliet,
ffis hij een beetje aangeschoten en
eenlasjlns geërgerd. Meestal was hij, na
het drtozen van een paar glazen wijn, In
een prettige, aangename stemming, maar
ranavond voelde hij zich weinig behagelijlc.
Marguérlte had hem, tijdens het mid
dagmaal, den mantel uitgeveegd, hem een
egoist genoemd.
..JU. JU." had ze gezegd, in een van die
opgewonden buien, die zoozeer het volks
kind kenmerkten, „jij bent een egoïst, jij
denkt alleen aan jezelf, jij geeft die
goede Jeanne een standje, omdat jU vindt
het Is bovendien verbeelding dat de
soep niet krachtig genoeg is en Jou „cha
teaubriand" wat te gaar. Weet Jij, hoeveel
duizenden er zijn, die op hun Oudejaars
avond niets hebben, met honger naar bed
gaan? Die met een leege maag het oude
jaar eindigen, om met een leege maag het
nieuwe jaar ln te gaan. Denk Jij er wel
eens aan? Jij bent al net als de anderen,
die geld hebben en zich van de armen
niets aantrekken. Alles is Je onver
schillig
„Jou niet, lieve Marguérlte," had hij
gezegd.
„Ik net zoo goed, over eenige jaren zul
len we zien, als ik niet meer zoo jong ben
en het bekoorlijke, wat JIJ nu aan me
vindt, is verdwenen of gaat verdwijnen."
„Maar ik heb Je lief
„Misschien tijdelijk, maar er is ook heel
veel eigenliefde bij. Je kunt nu nog met
me proken Lucien, ie kunt Je nu nog met
me pronken, Lucien, je kunt je nu nog met
vrienden, die jou benijden om mijn bezit."
.Je stelt je allerdwaast aan vanavond,
terwijl ik het voornemen heb, om van
avond „la Sylvestré" gezellig te vieren, ga
je te keer tegen me. Waaraan heb ik dat
verdiend?"
„Zie je wel. Hoe breng lk Oudejaars
avond het prettigst door, dat is een vraag,
die jou al een paar weken bezig houdt. Na
tuurlijk zullen onze vrienden op het appèl
zijn en sinds wanneer weet je, wat van
avond zal worden opgediend. Of heb je
een apart menu
„Wat bezielt je toch vanavond, Mar
guerite?"
„Dat begrijp Jij, die altijd in weelde bent
opgevoed, toch niet, maar ik ben nog niet
zoo verdorven en egoïst om te kunnen
vergeten hoe ik zelf feestdagen heb
doorgebracht met een stuk droog brood,
of blij was wat afgekrabte beenen van den
slager te kunnen krijgen om er een mager
soepje van te kunnen koken. O, ik heb het
buitengewoon goed bij je, maar juist, om
dat ik het nu zoo goed heb, kan ik niet
vergeten, wat ik geleden heb en dat er nog
duizenden zijn, die nu ook zoo lilden. En
jij, jij, daar vraag jij niet naar. Dat gaat
langs je heen."
„Hoe kan lk dat weten?"
„Juist, dat kan je niet weten. Het is je
onbekend, je hebt er nooit mee kennis
gemaakt, jullie denken, dat de heele we
reld net zoo is als Jullie kleine kringetje.
Jullie kent niet anders dan de paarden, de
wedrennen de plaats in de opera."
„Ik heb toch het recht te profiteeren
van het geld, dat ik bezit.
„Natuurlijk, daartoe heb je het recht en
je maakt er ook goed gebruik van. Maar
op zulke avonden denk ik te veel aan mijn
klassegenooten. ik ben nog niet verdor
ven genoeg om te vergeten, hoe het vroe
ger was. Jij, jij verdient niet, dat je rijk
bent, want jij bent Je er niet van be
wust, hoeveel ellende er in ons Parijs ge
leden wordt. Waar wou Je vanavond sou-
peeren?"
„Ik heb Ledoyen uitgekozen
„Aan de Champs Elysees? Nou, voor
vanavond geef ik Je vrij, ik ga niet met Je
mee. Ik heb geen zin.... Als lk geld had,
gaf lk vanavond eten aan de armen. Dan
zou ik den Oudejaarsavond beter door
brengen dan te zitten aan de oesters, de
kaviaar, poulet k la broche, zonder te
denken aan de armen, die kijken, of ze bij
de hallen nog wat afval vinden, of die hun
bed opzoeken onder de bruggen, nadat ze
een bord soep hebben gekregen van de
bedeeling
„Ja, lieveling," had de Brlssac wijsgee-
rig gezegd, terwijl hij zich nog een glas
Bourgogne had ingeschonken, zóó is het
leven. Zie ie, nu ga ik even weg, een
beetje Irissche lucht happen op de bou
levards en dan kom ik je halen, om met
me mee te gaan.
En zonder haar antwoord af te wachten,
was hU heengegaan.
Toen hij het huis had verlaten al was
hij een beetje aangeschoten hij had wel
opgemerkt, dat de portier allervriende
lijkst had gebogen, vermoedelijk denkende
aan de Nieuwjaarsfooi wist hij niet,
welken weg hU zou nemen.
Neen: hij voelde zich niet zoo behaag
lijk als anders. HU meende niet, dat hU
het standje van Marguérite had ver
diend, maar haar woorden hadden hem
toch getroffen! HU had wel geen mede
lijden gekregen, maar het was hem, alsof
hij een onaangename boodschap had ont
vangen zoo iets als de mededeellng, dat
het paard, waarop hij had gewed, ver
loren had.
,Die vrouwen" zeide hU tot zichzelf, ter
wijl hU tot de ontdekking kwam, dat hU
achter de „Madeleine" stond, hebben al
tijd iets eigenaardigs. Ze blijven met hun
gedachten toch altijd aan hun vroegere
omgeving vastzitten. Een werkelijke
vicomtesse de Brlssac zou het niet beter
kunnen hebben dan zij en toch scheen
haar iets te ontbreken aan haar geluk.
Dwaasheid, Marguérlte behoort tot die
uiterst gevoelige menschen, die zich nog
wat aantrekken van net leven van ande
ren. Neen dan was zUn levensregel anders
en hij voelt zich er gelukkig bU- Je niet
bemoeien met anderen. Alleen zoeken naar
wat je eigen leven kan veraangenamen en
vcrmoolen Het kasteel van zUn familie,
dat in Auvergne op een heuvel lag, was
eigenlijk het symbool van zijn leven. Het
stak boven de omgeving uit, alsof het zich
er boven verheven waande. In vroegere
eeuwen had de omtrek aan den heer van
net kasteel toebehoord en die bezittingen
Waren er voor den heer. de pachters en de
underhoortgen ze leefden en werkten
voor bet kasteel en zUn bewoners. Zoo
roeide hij zich ook Hij vroeg niet, hoe de
anderen leefden. hU vroeg alleen, hoe leer
ik Dat was de beste methode Dat be
zorgde Ie een bepaalde gemoedsrust, Js
oehnefde niet over de dingen te piekeren.
Je niet aangingen. Die Marguérlte, met
i haar lief hartje trok zich de dingen te
veel aan.
Het was acht uur in den avond Een
kille regen viel neer. De kraag van zUn Jas
hoog op liep de Brissac voort. Het natte
plaveisel weerkaatste het licht der lan
taarns. Door de Rue Royal, waar hij zich
nu bevond, jaagden de auto's liepen de
voorbUgangers haastig voort. De winkels
waren gesloten, de vitrines zonder licht,
slechts hier en daar brandde een reclame
voor een restaurant of voor een café,
waar men zich gereed maakte om Oude
jaarsavond te vieren. Lucien, tenrijl hij
in de richting van de Place de la Con
corde wandelde, vond de stemming van de
stad luguber, inderdaad bepaald droef
geestig. Zeker, het plein was nog vol
licht, maar daar achter, naar den kant
van de Seine was alles als uitgestorven, al
viel ln de donkerte hier en daar een licht
waar te nemen. HU stak dwars het plein
over, keek even in de Champs Elyssées,
waar, aan weerszUden, guirlandes van
licht tot aan de Place de l'Etoile op lie
pen, tot waar de Are de Triomphe zich
somber afteekende.
HU vond het vervelend, dat Marguérite,
juist vanavond, waarvan hU zich veel had
voorgesteld, zoo zwaar op de hand was
geweest. Misschien had ze gelijk, inder
daad had hU er maar op los geleefd, zich
weinig om anderen bekommerend. Maar
dat zij vanavond daarover moest begin
nen. HU liep de Pont de la Concorde
over..,.
Jean Araser had honger en hij bezat
werkelyk geen centime meer. HU was
moe van het slenteren langs de rivier en
zUn lichaam deed hem pyn van honger.
HU stond geleund over de ballustrade
van de Seine, bU het Instituut en keek
naar 't water van de rivier, dat, door een
lichten wind bewogen, tegen den muur
kabbelde. Tegenover hem, aan de over
zijde, keek hU naar de donkere gebouwen
van het Louvre". Niet ver van hem een
lichtschUn, een weerkaatsing van de lan
taarns van de Place de la Concorde en
rechts van hem, vermoedde hU de Place
du Chatelet, waarboven ook een lichtglans
zich spreidde, Jean Araser balde de vuist
en hief haar dreigend op naar de overzijde
alsof hU daar een vijand zag.
Het was hem te moede, alsof hy nu
moest sterven. HU vond het goed, hij wist
het, het leven had voor hem toch geen
waarde meer. HU verwachtte er niets meer
van. Huiverend van honger en koude in
de oude, vettige, versleten jas, die om zijn
lichaam slobberde, overdacht hij zijn
leven.
HU herinnerde zich den avond van zijn
verloving- Dat was ook op oudejaarsavond.
Men was eerst naar de kerk geweest en
toen ln den intiemen familiekring het
middernachtelUk uur afgewacht. HU was
nog Jong, reeds een kunstenaar in zUn
vak. HU maakte houten beeldjes, snUwerk,
dat hy aan de groote winkels op de bou
levards, Rue de la Paix, Avenue de l'Opera
verkocht. Ook de bric-a-brac-wtokeltjes in
de galeryen van het Palais Royale, namen
graag zijn beeldjes, die ze grif aan de
vreemdelingen verkochten. Op dien avond
had hy een beeldje meegebracht, dat hU
„Le baiser", de kus, had genoemd. Een
meisje, slank figuurtje, met modern kopje,
stond op haar teenen, de lippen vooruit
gestoken, alsof zU bereid was een kus te
ontvangen. Haar beide armen vielen langs
haar lichaam in volkomen overgave.
Zijn ouders, zijn zuster en broer, en het
nichtje, dat bij hen inwoonde, vonden het
buitengewoon mooi, vooral het nichtje, op
wien hU verliefd was, en die zijn liefde be
antwoordde, prees het uitbundig. Men
vond, dat het kopje de trekken van Su-
zette had. En men spotte met haar en met
hem. Tegen het middernachtelijk uur was
aangebroken, een nieuw jaar werd inge
zet, toen ze van de nabUe kerk de klokken
hoorde, had hU haar hand gegrepen en
haar gekust en onder de gelukwenschen
van de andere familieleden hadden zU zich
verloofd. Jean dacht aan dit moment, ter
wijl hij luisterde naar het eentonig ge-
kabbel van de rivier- Gesterkt door de
liefde van Suzette had zijn kunst zich ont
wikkeld, zoodat hUzelf kon exposeeren op
de jaariijksche tentoonstelling ln het
Grand Palais.
Toen was de oorlog gekomen en ook hU
had dienst genomen, om het Vaderland,
dat ln gevaar scheen, te verdedigen. Ook
hU behoorde tot de millioenenschaar, be
reid hun leven te geven voor het behoud
van den dierbare grond. Drie jaar lang had
hU gevochten, had koude en gebrek ge
leden in de loopgraven van zoovelen slag
velden, tot een granaatscherf hem de rech
terhand ernstig verwondde.
Verlamd bleef zUn arm, ongeschikt voor
den dienst, ook ongeschikt voor zUn kunst.
Als een invalide keerde hij terug. Volko
men vervreemd van het ParUsche leven.
Hoe zou hij zijn brood kunnen verdienen?
Toen hij uit het station stapte bU zUn
terugkeer, knipte hU met de oogen, alsof
hij van de duisternis in het licht was ge
komen. Ja, Ja hij zou zUn vrouw weer op
zoeken. die nog altUd hetzelfde huis be
woonde als voor den oorlog. Maar wat zou
hij moeten doen? Hij zag zUn Parijs, dat
hU altijd zoo üef had gehad, terug, maar
was de stad niet als een wildvreemde voor
hem. Ze leek hem koel en koud als een
vrouw, die geen liefde meer voelt. Ver
draaid. Parijs leek wel een cocotte. Maar
hU had zUn vrouw, die een steun voor hem
zou zUn. Toen hij de portiersloge voorbij
ging. om naar de derde verdieping te
klimmen, hield de vrouw van den portier
hem staande.
„Hé, monsieur Araser, U hier. dat is wel
onverwacht!"
.Het is altUd onverwacht, als men uit
den oorlog terugkeert. Is nüjn vrouw
boven
„Uw vrouw, Jaeh, Uw vrouw, neen,
die is niet meer boven
„Niet meer boven zegt U, U bedoelt, dat
ze, op het moment, niet boven is...."
„Het spUt me, mijnheer Araser. maar lk
moet U zeggen, Uw vrouw woont hier niet
meer."
Het was Jean alsof een granaat hem had
getroffen. HU wankelde.
„Ja, ja, ik begrijp natuurUjk, de woning
was haar te duur, ze Is verhuisdWeet
U, waar ze nu is
„Ik wou. dat ik het kon nüjn beste mUn-
heer, maar dat kan lk niet. Mijnheer Ara
ser, luister eens, U moet begrijpen dat tn
den oorlog de mannen niet alleen hebben
te strijden, ook de vrouwen, die achter
blijven, hebben naar strijd. Er blijft altijd
een bende „salauds" achter die altijd loeren
op de vrouwen van hen, die voor bun land
vechten. Ze laten andere voor de eer van
La Patrie strijden, terwUI zU loeren op de
eer van anderen. Toen het bekend werd,
dat U was gewond en dat U als invalide
zou terugkomen, toen heeft Uw vrouw geen
weerstand kunnen bicden en is gevlucht."
,Met wien?"
„Dat weet ik niet" Ze zag hoe hij, tegen
de deurpost geleund, huilde
„Kom, kom, mijnheer Araser", zei ze.
met het berustend gebaar van de vrouw
uit de Parijsche volksklasse, „kom, kom,
daar moet U zich weinig van aantrekken".
„En heeft ze alles meegenomen?"
„Alles, alle'-' een houten beeldje gaf ze
mij in bewaring Ze zei tegen mij: „Geef
hem dat, als mUn man terugkomt, en zeg
hem, dat hij mij vergeet"
Uit een kleine kast in de portiersloge
baalde ze een pakje ln grauw papier ge
wikkeld.
„Dat is het", zei ze.
Jean maakte zenuwachtig het pakje
open. Het beeldje „Le baiser" door hem
genoemd, kwam voor den dag. Aandoe
ning had zich van hem meester gemaakt.
De herinnering aan gelukkige dagen had
ze hem willen laten. Het gevoel van wraak
dat plotseling in hem was gekomen tegen
zUn vrouw, werd wat getemperd door haar
daad, het beeldje, waaarvan hU nooit had
willen scheiden, achter te laten.
HU staarde er langen tUd op, wikkelde
het weer in het papier, dankte de portiers-
vrouw en ging heen.... Daar in de por
tiersloge had hU zijn wilskracht, zijn
energie achtergelaten. HU werd een on
verschillige, die al verder en verder af
zakte. Hij scharrelde wat rond bU de hal
len deed boodschappen als hU honger
had. Sliep dan eens hier en dan eens daar,
op een bank, op een buitenboulevard, tot
hU door een agent werd gewekt, sliep wel
eens onder een brug of onder een groen-
tekar bU de hallen. HIJ bedelde, als hij
het noodig had, hU verkocht kranten om
een stuk brood te kunnen koopen, maakte
de portieren der auto's open bij een of an
dere schouwburg of cabaret, leed honger,
gebrek, koude. Maar temidden van al zijn
ellende en ondanks den honger die hem
kwelde, had hU geen afstand kunnen
doen van „le baiser," In den binnenzak
van zUn versleten jas bewaarde hij het
werk van zijn handen. Het kleine vrou
wenfiguurtje, dat hem de trekken van
zUn vrouw bewaarde. Waar was ze? Het
was hem onverschillig. HU had haar niet
weer ontmoet, en elk gevoel van wraak
was hem vreemd geworden. Hij rekende
maar, alsof ze dood was en dat hU haar
portret droeg, dat was het beste.
HU had honderden malen op het punt
gestaan, dit houten portret te verkoopen,
maar hU kon het niet, dat was afstand
doen van alles, wat hem aan een gelukkig
verleden bond.
Aan dat alles dacht Jean, toen hij, zUn
lichaam gedrukt tegen de steenen balu
strade, om minder pUn te voelen, zUn vuist
dreigend ophief tegen de overzijde, waar
achter hij het weelderige en het uitgaande
Parijs wist. O, hij haatte dat vervloekte
Parijs, die draaikolk, (waarin zoovele le
vens ten gronde femeen. die wereldsche I
weelde, tegen de verlokkingen, waaraan
zoovelen geen weerstand konden bieden, j
In de sfeer van het luchtige, vermaakzoe-
kende Parijs was ook zijn Suzette geko
men en was er in opgenomen. En van
avond was het Oudejaar. Hij lachte met
van pUn verwrongen gelaat, om de tegen
stelling van vroeger en nu
De Brissac, die langs de Seine liep,
herinnerde zich niet, daar ooit in den
avond te zijn geweest. Althans te voet
zeker niet en nu weer volkomen helder j
van gedachte, begreep hij niet, waarom
hU eigenlUk hier. Juist hier, wandelde. 1
De omgeving trok hem niet aan. Was
dat nu de „Uchtstad", zoo langs de Seine, 1
waar het donker was en doodsch en ver
laten, Hij liep langs het Palais de l'Instl-
tut met zUn koepel en hij huiverde. Het
was, alsof de dood ook bezit had genomen
van het gebouw, waar zoovele groote j
geesten hun gedachten hadden geuit.
Hij stond op het punt terug te keeren
naar de ais een sprookje verlichte Place
de la Concorde, toen hU een man zag, ge- j
bogen over de kademuur.
Een oogenbllk was hij van plan voort te
gaan. net doende alsof hij niets had ge
zien. Maar de woorden van Marguérlte,
dat hy een egoist was, die niets gaf om
het lot van anderen, herinnerde hU zich
nu. HIJ greep zijn wandelstok stevig vast
en ging op den man toe:
„Hallo, meneer, kan ik U misschien hel
pen, bent U niet goed?" vroeg hij, terwijl
hij op een paar meter afstand van den
man bleef staan.
„Als U iemand wilt helpen, die honger
heeft, dan vind ik 't goed. kunt U mij niet
helpen, loop dan maar door" zeide de
andere.
De Brissac vond, dat de man beschaafd
sprak. De duisternis om hem. belette hem
te zien, hoe de man er uit zag.
„Zeker wil ik U helpen. U heeft honger,
ik kan U brood geven en misschien nog
wat anders", voegde hij er zacht aan toe.
„Dat vind ik aardig van U. Ik ben niet
gewend, hier in den winteravond en bij
zulk weer, iemand te ontmoeten, die zoo
beleefd tegen mij is."
De Brissac. die dadelijk begreep, dat hij
van dien man. in die eenzame buurt niets
te vreezen had, kreeg schik ln het avon
tuur. Het was heel vreemd te staan tegen
over een man, die honger had en gebrek
leed. Had hij ooit honger gehad uit.
gebrek?"
„Misschien komt het, meneer", zeide de
Brissac, „omdat we vanavond Oudejaars
avond hebben en dan zUn de gemoederen
zachter gestemd."
,Dat kan zUn, maar dan is het louter
uit egoïsme, omdat men zich met eenlgen
angst afvraagt, wat het nieuwe jaar zal
brengen."
De Brissac kreeg een idee.
„Wilt U met my meegaan, meneer,
vindt U het goed, dat wU samen Oude
jaar vieren
„Nu spot U met me, U bent net zoo'n
nrmo-dzaaier a's ik. tl heeft waarschUn-
lUk even weinig als ik. Als we botje bU
botje leggen, dan hebben we samen zeker
nog niets".
„Neen, lk meen het werkelijk, kom maar,
ga mee, als U wilt. Aan den overkant zul
len we een taxi nemen, die ons naar mUn
woning zal brengen."
De andere staarde hem aan om te zien.
of hU het werkelijk meende.
Och ja, waarom zou lk niet meegaan.
Ik heb niets, lk kan dus niets verspelen,
ik heb honger ,ik heb het koud. Het kan bU
U niet kouder zUn, dan hier".
De Brlssac ging over de Pont des Arts,
telkens omkijkende om te zien, of de an
dere hem volgde.
BU de Tuillerlën riep Lucien een auto
aan en liet den andere instappen.
De Brissac aarzelde, of hU wel naast den
andere zou gaan zitten. HU deed het en
kon een glimlach van voldoening, over de
overwinning van zichzelf, niet onder
drukken.
Toen de portier van het huis aan den
Boulevard Haussmann de deur voor de
Brissac opende, kon hU een gebaar van
verbazing niet onderdrukken „Wat brengt
meneer nu voor een Oudejaarsavondca
deau mee naar huis?" dacht hij.
Lucien ging zUn gast voor. In de hall,
onder het felle licht der electrische lam
pen, zag hU ,hoe verwaarloosd zijn gast er
uit zag. Deze had zUn ouden hoed afgeno
men en wankelde .toen hU de verwarmde
haü betrad. HU keek om zich heen, zag,
onwillekeurig, in de groote spiegel, die ta-
gen één der wanden hing, zijn beeld. HU
bekeek het aandachtig, terwijl hij droevig
het hoofd schudde, bedekte zijn oogen met
de hand, alsof hij zich schaamde en viel
bewusteloos neer.
Toen hU weer bUkwam zat hij in een
fauteuil, een plaid lag over zijn knieën uit
gespreid en opkUkende zag hU to het ge
laat van de Brissac en van Marguérite. HU
keek rond om zich te vergewissen, waar
hij zich bevond, toen stamelde hU: „Hon
ger" Marguérite gaf hem wat brood en
let hem warme thee drinken.
„Gaat het nu wat beter, meneer", zei de
Brissac en hij verwonderde zich er over,
dat hU zoo deelnemend had gesproken. HU
begon zich voor dien man, die hongerig
en koud hem had gevolgd, te schamen.
Die vreemdeling vertelde hem van de el
lende. van het lUden van zoovelen om
hem. De hongerige, die gulzig at, Joeg zijn
onverschilügheid op de vlucht, riep zijn
geweten wakker. Op dien avond, aan het
einde van het jaar, kwam Lucien Vicomte
de Brissac tot de ontdekking, dat hU
eigenüjk niet had geleefd. Bewust geleefd
had hij niet. HU had zijn eigen leven niet
gewaardeerd, omdat hU het leven van an
deren niet kende.
Jean Araser, zittend in een fauteuil, in
de woning van de Brissac, voelde hoe een
ongekende warmte hem doorstroomde. ZUn
honger was gestild, de koude, die hem had
bevangen, verdwenen. Een behagelijke rust
omgaf hem en als in een visioen zag hU
Marguérite naast hem zitten, terwijl haar
de tranen over de wangen liepen. In een
nevel zag hU het vertrek rond en bleef sta
ren naar den schoorsteen, waar een beeldje
zijn aandacht trok. HU kende het, het was
een jeugdwerk van hem, gecopieerd naar
Chineesch houtsnijwerk. Het stelde de
armoede voor: een mageren man in lom
pen.
HIJ wees er naar en zeide: „Dat is mUn
werk".
Toen hU zag, dat men hem niet begreep,
haalde hit uit zUn Jas het oude stuk papier
wparin hij „de kus" had gewikkeld.
De Brissac keek er met bewondering
naar.
„Maakte U dit ook?" vroeg hy Jean.
Jean knikte en vertelde zUn geschie
denis.
Na zijn verhaal legde de Brissac zUn
hand op den schouder van Jean, gaf Mar
guérite een wenk en zei: „Zoudt U mU
naar hiernaast willen volgen?"
Araser volgde zUn gastheer.
Na een half uur keerden ze terug. De
lompen van Jean waren verdwenen, had
den plaats gemaakt voor een costuum van
de Brissac, dat hem wat te groot scheen.
Marguérite verheugde er zich over en
gaf de Brissac de hand.
„Ik dank Je. Lucien", zei ze, „ik hoop
dat Je in je daad voldoening zult vinden."
„Heusch, zei de Brissac, „ik heb het ge
voel, alsof ik de barmhartige Samaritaan
ben".
„En ga Je nog naar Ledoyen" vroeg
Marguérite schalks.
„Als je het goed vindt. blUven we thuis".
HU wachtte haar antwoord niet af en
zei tegen Jean: „Zoudt U mij een genoe
gen willen doen den Oudejaarsavond bij
ons door te brengen. Ik reken er op, dat U
vanavond en vannacht mUn gast zult
zUn".
De ouderwetsche pendule sloeg het mid
dernachtelijk uur. Het werd stil in het
vertrek. Daar buiten klonken de klokken
van St. Augustin en van de Madeleine.
Toen stond de Brissac op en hief zUn
glas op, dat Marguérite inmiddels had in
geschonken.
„Moge het nieuwe jaar U veel geluk
brengen, meneer en ook aan jon, Mar
guérite".
.Keel veel geluk en zegen" zei Jean ont
roerd. „Dat is yoor de eerste maal, sinds
Jaren, dat lk ta een goed verwarmd vertrek
goed gevoed en goed gekleed, een nieuw
Jaar mag Ingaan. Ik dank U, voor wat U
voor mij hebt gedaan".
„Laat mij U danken, meneer", zei de
Brissac, „U heeft mU, onwillekeurig, den
weg gewezen, welke ik moet gaan, om
goede en gelukkige jaren te hebben".
Marguérite was opgestaan, vlei de
Brissac om den hals en kuste hem.
Toen ging zij ook op Jean toe en gaf hem
een kus op béide wangen.
Jean was zUn aandoening niet meer
meester. HU snikte als een kind.
„Een kus, een kus van een vrouw", sta
melde hU, „met dezen kus, mevrouw, roept
U mU tot het leven terug. De kus, die U
mi) heeft gegeven, wekt mij op, zegt me,
dat ik nog niet verloren ben".
HIJ haalde weer het ln papier gewikkelde
beeldje te voorschUn en bood het Mar
guérlte aan,
„Wilt U dit beeldje van mij aannemen.
Het riep bij mU altijd oude en mooie her
inneringen wakker, maar het geluk is al
zoo lang geleden. Nu heb ik een nieuw
geluk gekregen, het geluk van Uw kus, den
kus van een arm diep rampzalig man. Ik
voel, dat een nieuw en beter jaar voor mij
zal aanbreken, met Uw hulp meneer", zei
hU. zich tot de Brlssac wendend.
„Moge het nieuwe jaar", zei de Brissac"
voor U de renaissance van Uw leven bren
gen, zooals lk het nieuwe jaar met een
nieuw en ander leven zal beginnen".
De telefoon rinkelde, de Brissac luis
terde. Marguérite kon uit zUn woorden op
maken, met wien hij sprak.
GROENBLIJVENDE GEWASSEN.
In den winter als alle andere gewassen
kaal en naakt zUn. zien we graag groen.
Een tuin, waarin groenbUJvende gewassen
voorkomen, geeft aan het oog een rust
punt. Het is alsof groenblUvende gewassen
iets warms geven. Ze kleeden den tuin
aan. Maar afgezien daarvan, zijn er voor
al ln de steden zooveel plekjes ln de tui
nen, waarin geen andere heesters kunnen
tieren en zUn het Juist de groenblUvende
gewassen, welke door hun veelal sterkere
geaardheid de misdeelde plaatsen nog een
levendig aanzien geven. Hoeveel plekjes
zijn er niet, waar nooit of bUna nooit de
lieflijke zon haar levenwekkende stralen
zenden kan, tochtgaten, waar geen heester
met afvallend blad het houden kan.
Ook zijn er vele geschikt om een on-
oogeüjke plaats te bedekken, daar zU het
geheele jaar aan het doel beantwoorden.
Bovendien zUn de meeste zeer beschei
den in hun elschen, want zU zUn soms
met weinig tevreden en wat zijn hun
onderhoudszorgen gerlngl
Vele, zooals Hulsten, Aucuba s, Prunus
Laurus carasus, Buxus sempervirens, Rho-
dodendronsoorten kunnen ln de schaduw
groeien en veel koude verdragen om wel
ker eigenschappen ze ons voor verschillen
de doeleinden uitnemend te pas komen,
om ook minder gunstige plaatsen wat op
te vrooüjken. WU zullen dan ook zooveel
mogelUk aan hun weinig vragende eischen
moeten voldoen. Men moet zorgen dat
den grond los is, en passend voedsel be
vat, vrU van te veel puin, wat ln de na-
bUheid van hulzen in stadstuinen vaak
al te veel het geval is. Ook zUn er plaat
sen. waar weinig regen valt, waarom wU
dan ook zomers het noodige water moe
ten geven. Het losmaken van den grond
dient, opdat voldoende luchtventUatle kan
plaats vinden.
Op meer gunstige plaatsen kunnen we
aanwenden: goudbonte en zilverbonte
hulsten, de gevlekte Aucuba, Rhododen-
dronhybrlden, Kalmla's, Mahonla's en vele
andere. Deze planten eischen wel des
winters een beschutting, waarom we dan
aanraden sparrentakken of wel lage riet
matten ter hunner beschutting te plaat
sen ter bescherming voor de nadeellge,
scherpe Noorden- en Oostenwinden. Te
vens is het noodig dergeüjke gewassen,
vooral als zU long zUn, den grond met
een laagje droog blad af te dekken. Na
Maart nemen we deze beschutting weer
weg, maken den bodem, voor zoover noo
dig, wat los en dienen ze tevens wat
vloeibare mest toe.
De snoei bepaalt zich bU al dergelUke
gewassen in hoofdzaak tot het bewaren
van de gewenschte, liefst losse, vormen en
het weghouden der zoogenaamde wilde
grondscheuten. Na den bloei behooren,
vooral bU de Rhododendrons de uitge
bloeide bloemen te worden weggenomen,
zoowel om de netheid, als ter voorkoming
van de noodelooze krachtsverspilling van
de planten door zaadvorming.
Meer en meer zien wU tegenwoordig wel
de toepassing van de groenbUJvende ge
wassen In stadsplantsoenen ziet men al
veel vaker dergelijke planten aangewend.
In den zomer mag een groenblUvende
groep wel eens eentonig lijken. Welnu
plant er Leliebollen tusschen. Hyaclnthus
candlcans. Splraeasoorten, hier en daar
vaste planten om de kleur to andere Jaar-
getyden te verhoogen.
LELIE'*.
Naast de roos is de lelie wel de meest
sierlUkste bloem ln onze tuinen. ZU heeft
dichters en schilders geïnspireerd, doch
de tulnllefhebber of tuinarchitect nog niet
in die mate.
Deze veronachtzaming heeft misschien
schuld aan de moellUke kweekvoorwaar-
den der leüe's, alhoewel zij ln sommige
tuinen heel goed gedUen als borderplant.
De meest gewone soorten ieenen zich
daartoe voor. Voor de meer bijzondere
soorten wordt wel wat meer eischen ge
stel. Leüe's zaaien zich gemakkelijk uit,
o.a. Llllum regal, een lelie geschikt voor
lederen tuin, zij is winterhard.
Andere Leüe's kunnen voortgekweekt
worden door het broed te zaaien, en deze
bevinden zich tusschen de oksels van de
bladeren. De meest bekende is de Tijger
lelie Andere weer vermeerderen zich met
de kleine bolletjes, die ontstaan om de
groote bol heen. oa. Lillum speciosum. Zij
bloeit ln September, October.
De bodem, waarin Leüe's gepoot worden
moet flink diep omgespit worden Ver
mengd met zand en bladgrond en een
beetje mest. ZU verlangen een goede drai
nage.
De wortels der Leüe's moeten bescha
duwd worden. Geplant tusschen planten
gedijen ze het beste.
Vragen op Tuinbouwgebied aan de
Redaktle onder mottle „Kweeker".
RECLAME.
Begrafenisonderneming
G- M. SEUGLING
Kosterij Evqng. Lufh Gem,
Middelweg 36 Tel 3101 Leiden
„Neen" zeide de Brlssac „Ik ben ver
hinderd... een vriend.... plotseling op
bezoek gekregen.... Marguérite vindt het
prachtigGelukkig Nieuwjaar, dank Je
van hetzelfde, lk zal de groeten overbren
gen aan Marguérite. Ja je zult 't ditmaal
zonder ons moeten stellen., ja. de oesters
komen nog.ze zijn besteld.de cham
pagne zal vloeien op ons geluk, op ons aller
geluk. Jullie bent lastigja, daar is
MarguérlteMarguérite roept eens door
de telefoon, anders zijn ze niet tevreden
u „zij. ^hreeuwde: „Veel heil en zegen
to het Nieuwe Jaar!"
3-5