De Oudejaarsavond 73,te Jaargang Vijfde Blad No. 22326 LAND- EN TUINBOUW. Crematie en Auto-Transport Steunt met Uw gaven het Leidsch Crisis-Comité. door Eugène Marcello, Toen vlcomte de Brlssac de appartemen ten aan de Avenue Haussmann, verliet, ffis hij een beetje aangeschoten en eenlasjlns geërgerd. Meestal was hij, na het drtozen van een paar glazen wijn, In een prettige, aangename stemming, maar ranavond voelde hij zich weinig behagelijlc. Marguérlte had hem, tijdens het mid dagmaal, den mantel uitgeveegd, hem een egoist genoemd. ..JU. JU." had ze gezegd, in een van die opgewonden buien, die zoozeer het volks kind kenmerkten, „jij bent een egoïst, jij denkt alleen aan jezelf, jij geeft die goede Jeanne een standje, omdat jU vindt het Is bovendien verbeelding dat de soep niet krachtig genoeg is en Jou „cha teaubriand" wat te gaar. Weet Jij, hoeveel duizenden er zijn, die op hun Oudejaars avond niets hebben, met honger naar bed gaan? Die met een leege maag het oude jaar eindigen, om met een leege maag het nieuwe jaar ln te gaan. Denk Jij er wel eens aan? Jij bent al net als de anderen, die geld hebben en zich van de armen niets aantrekken. Alles is Je onver schillig „Jou niet, lieve Marguérlte," had hij gezegd. „Ik net zoo goed, over eenige jaren zul len we zien, als ik niet meer zoo jong ben en het bekoorlijke, wat JIJ nu aan me vindt, is verdwenen of gaat verdwijnen." „Maar ik heb Je lief „Misschien tijdelijk, maar er is ook heel veel eigenliefde bij. Je kunt nu nog met me proken Lucien, ie kunt Je nu nog met me pronken, Lucien, je kunt je nu nog met vrienden, die jou benijden om mijn bezit." .Je stelt je allerdwaast aan vanavond, terwijl ik het voornemen heb, om van avond „la Sylvestré" gezellig te vieren, ga je te keer tegen me. Waaraan heb ik dat verdiend?" „Zie je wel. Hoe breng lk Oudejaars avond het prettigst door, dat is een vraag, die jou al een paar weken bezig houdt. Na tuurlijk zullen onze vrienden op het appèl zijn en sinds wanneer weet je, wat van avond zal worden opgediend. Of heb je een apart menu „Wat bezielt je toch vanavond, Mar guerite?" „Dat begrijp Jij, die altijd in weelde bent opgevoed, toch niet, maar ik ben nog niet zoo verdorven en egoïst om te kunnen vergeten hoe ik zelf feestdagen heb doorgebracht met een stuk droog brood, of blij was wat afgekrabte beenen van den slager te kunnen krijgen om er een mager soepje van te kunnen koken. O, ik heb het buitengewoon goed bij je, maar juist, om dat ik het nu zoo goed heb, kan ik niet vergeten, wat ik geleden heb en dat er nog duizenden zijn, die nu ook zoo lilden. En jij, jij, daar vraag jij niet naar. Dat gaat langs je heen." „Hoe kan lk dat weten?" „Juist, dat kan je niet weten. Het is je onbekend, je hebt er nooit mee kennis gemaakt, jullie denken, dat de heele we reld net zoo is als Jullie kleine kringetje. Jullie kent niet anders dan de paarden, de wedrennen de plaats in de opera." „Ik heb toch het recht te profiteeren van het geld, dat ik bezit. „Natuurlijk, daartoe heb je het recht en je maakt er ook goed gebruik van. Maar op zulke avonden denk ik te veel aan mijn klassegenooten. ik ben nog niet verdor ven genoeg om te vergeten, hoe het vroe ger was. Jij, jij verdient niet, dat je rijk bent, want jij bent Je er niet van be wust, hoeveel ellende er in ons Parijs ge leden wordt. Waar wou Je vanavond sou- peeren?" „Ik heb Ledoyen uitgekozen „Aan de Champs Elysees? Nou, voor vanavond geef ik Je vrij, ik ga niet met Je mee. Ik heb geen zin.... Als lk geld had, gaf lk vanavond eten aan de armen. Dan zou ik den Oudejaarsavond beter door brengen dan te zitten aan de oesters, de kaviaar, poulet k la broche, zonder te denken aan de armen, die kijken, of ze bij de hallen nog wat afval vinden, of die hun bed opzoeken onder de bruggen, nadat ze een bord soep hebben gekregen van de bedeeling „Ja, lieveling," had de Brlssac wijsgee- rig gezegd, terwijl hij zich nog een glas Bourgogne had ingeschonken, zóó is het leven. Zie ie, nu ga ik even weg, een beetje Irissche lucht happen op de bou levards en dan kom ik je halen, om met me mee te gaan. En zonder haar antwoord af te wachten, was hU heengegaan. Toen hij het huis had verlaten al was hij een beetje aangeschoten hij had wel opgemerkt, dat de portier allervriende lijkst had gebogen, vermoedelijk denkende aan de Nieuwjaarsfooi wist hij niet, welken weg hU zou nemen. Neen: hij voelde zich niet zoo behaag lijk als anders. HU meende niet, dat hU het standje van Marguérite had ver diend, maar haar woorden hadden hem toch getroffen! HU had wel geen mede lijden gekregen, maar het was hem, alsof hij een onaangename boodschap had ont vangen zoo iets als de mededeellng, dat het paard, waarop hij had gewed, ver loren had. ,Die vrouwen" zeide hU tot zichzelf, ter wijl hU tot de ontdekking kwam, dat hU achter de „Madeleine" stond, hebben al tijd iets eigenaardigs. Ze blijven met hun gedachten toch altijd aan hun vroegere omgeving vastzitten. Een werkelijke vicomtesse de Brlssac zou het niet beter kunnen hebben dan zij en toch scheen haar iets te ontbreken aan haar geluk. Dwaasheid, Marguérlte behoort tot die uiterst gevoelige menschen, die zich nog wat aantrekken van net leven van ande ren. Neen dan was zUn levensregel anders en hij voelt zich er gelukkig bU- Je niet bemoeien met anderen. Alleen zoeken naar wat je eigen leven kan veraangenamen en vcrmoolen Het kasteel van zUn familie, dat in Auvergne op een heuvel lag, was eigenlijk het symbool van zijn leven. Het stak boven de omgeving uit, alsof het zich er boven verheven waande. In vroegere eeuwen had de omtrek aan den heer van net kasteel toebehoord en die bezittingen Waren er voor den heer. de pachters en de underhoortgen ze leefden en werkten voor bet kasteel en zUn bewoners. Zoo roeide hij zich ook Hij vroeg niet, hoe de anderen leefden. hU vroeg alleen, hoe leer ik Dat was de beste methode Dat be zorgde Ie een bepaalde gemoedsrust, Js oehnefde niet over de dingen te piekeren. Je niet aangingen. Die Marguérlte, met i haar lief hartje trok zich de dingen te veel aan. Het was acht uur in den avond Een kille regen viel neer. De kraag van zUn Jas hoog op liep de Brissac voort. Het natte plaveisel weerkaatste het licht der lan taarns. Door de Rue Royal, waar hij zich nu bevond, jaagden de auto's liepen de voorbUgangers haastig voort. De winkels waren gesloten, de vitrines zonder licht, slechts hier en daar brandde een reclame voor een restaurant of voor een café, waar men zich gereed maakte om Oude jaarsavond te vieren. Lucien, tenrijl hij in de richting van de Place de la Con corde wandelde, vond de stemming van de stad luguber, inderdaad bepaald droef geestig. Zeker, het plein was nog vol licht, maar daar achter, naar den kant van de Seine was alles als uitgestorven, al viel ln de donkerte hier en daar een licht waar te nemen. HU stak dwars het plein over, keek even in de Champs Elyssées, waar, aan weerszUden, guirlandes van licht tot aan de Place de l'Etoile op lie pen, tot waar de Are de Triomphe zich somber afteekende. HU vond het vervelend, dat Marguérite, juist vanavond, waarvan hU zich veel had voorgesteld, zoo zwaar op de hand was geweest. Misschien had ze gelijk, inder daad had hU er maar op los geleefd, zich weinig om anderen bekommerend. Maar dat zij vanavond daarover moest begin nen. HU liep de Pont de la Concorde over..,. Jean Araser had honger en hij bezat werkelyk geen centime meer. HU was moe van het slenteren langs de rivier en zUn lichaam deed hem pyn van honger. HU stond geleund over de ballustrade van de Seine, bU het Instituut en keek naar 't water van de rivier, dat, door een lichten wind bewogen, tegen den muur kabbelde. Tegenover hem, aan de over zijde, keek hU naar de donkere gebouwen van het Louvre". Niet ver van hem een lichtschUn, een weerkaatsing van de lan taarns van de Place de la Concorde en rechts van hem, vermoedde hU de Place du Chatelet, waarboven ook een lichtglans zich spreidde, Jean Araser balde de vuist en hief haar dreigend op naar de overzijde alsof hU daar een vijand zag. Het was hem te moede, alsof hy nu moest sterven. HU vond het goed, hij wist het, het leven had voor hem toch geen waarde meer. HU verwachtte er niets meer van. Huiverend van honger en koude in de oude, vettige, versleten jas, die om zijn lichaam slobberde, overdacht hij zijn leven. HU herinnerde zich den avond van zijn verloving- Dat was ook op oudejaarsavond. Men was eerst naar de kerk geweest en toen ln den intiemen familiekring het middernachtelUk uur afgewacht. HU was nog Jong, reeds een kunstenaar in zUn vak. HU maakte houten beeldjes, snUwerk, dat hy aan de groote winkels op de bou levards, Rue de la Paix, Avenue de l'Opera verkocht. Ook de bric-a-brac-wtokeltjes in de galeryen van het Palais Royale, namen graag zijn beeldjes, die ze grif aan de vreemdelingen verkochten. Op dien avond had hy een beeldje meegebracht, dat hU „Le baiser", de kus, had genoemd. Een meisje, slank figuurtje, met modern kopje, stond op haar teenen, de lippen vooruit gestoken, alsof zU bereid was een kus te ontvangen. Haar beide armen vielen langs haar lichaam in volkomen overgave. Zijn ouders, zijn zuster en broer, en het nichtje, dat bij hen inwoonde, vonden het buitengewoon mooi, vooral het nichtje, op wien hU verliefd was, en die zijn liefde be antwoordde, prees het uitbundig. Men vond, dat het kopje de trekken van Su- zette had. En men spotte met haar en met hem. Tegen het middernachtelijk uur was aangebroken, een nieuw jaar werd inge zet, toen ze van de nabUe kerk de klokken hoorde, had hU haar hand gegrepen en haar gekust en onder de gelukwenschen van de andere familieleden hadden zU zich verloofd. Jean dacht aan dit moment, ter wijl hij luisterde naar het eentonig ge- kabbel van de rivier- Gesterkt door de liefde van Suzette had zijn kunst zich ont wikkeld, zoodat hUzelf kon exposeeren op de jaariijksche tentoonstelling ln het Grand Palais. Toen was de oorlog gekomen en ook hU had dienst genomen, om het Vaderland, dat ln gevaar scheen, te verdedigen. Ook hU behoorde tot de millioenenschaar, be reid hun leven te geven voor het behoud van den dierbare grond. Drie jaar lang had hU gevochten, had koude en gebrek ge leden in de loopgraven van zoovelen slag velden, tot een granaatscherf hem de rech terhand ernstig verwondde. Verlamd bleef zUn arm, ongeschikt voor den dienst, ook ongeschikt voor zUn kunst. Als een invalide keerde hij terug. Volko men vervreemd van het ParUsche leven. Hoe zou hij zijn brood kunnen verdienen? Toen hij uit het station stapte bU zUn terugkeer, knipte hU met de oogen, alsof hij van de duisternis in het licht was ge komen. Ja, Ja hij zou zUn vrouw weer op zoeken. die nog altUd hetzelfde huis be woonde als voor den oorlog. Maar wat zou hij moeten doen? Hij zag zUn Parijs, dat hU altijd zoo üef had gehad, terug, maar was de stad niet als een wildvreemde voor hem. Ze leek hem koel en koud als een vrouw, die geen liefde meer voelt. Ver draaid. Parijs leek wel een cocotte. Maar hU had zUn vrouw, die een steun voor hem zou zUn. Toen hij de portiersloge voorbij ging. om naar de derde verdieping te klimmen, hield de vrouw van den portier hem staande. „Hé, monsieur Araser, U hier. dat is wel onverwacht!" .Het is altUd onverwacht, als men uit den oorlog terugkeert. Is nüjn vrouw boven „Uw vrouw, Jaeh, Uw vrouw, neen, die is niet meer boven „Niet meer boven zegt U, U bedoelt, dat ze, op het moment, niet boven is...." „Het spUt me, mijnheer Araser. maar lk moet U zeggen, Uw vrouw woont hier niet meer." Het was Jean alsof een granaat hem had getroffen. HU wankelde. „Ja, ja, ik begrijp natuurUjk, de woning was haar te duur, ze Is verhuisdWeet U, waar ze nu is „Ik wou. dat ik het kon nüjn beste mUn- heer, maar dat kan lk niet. Mijnheer Ara ser, luister eens, U moet begrijpen dat tn den oorlog de mannen niet alleen hebben te strijden, ook de vrouwen, die achter blijven, hebben naar strijd. Er blijft altijd een bende „salauds" achter die altijd loeren op de vrouwen van hen, die voor bun land vechten. Ze laten andere voor de eer van La Patrie strijden, terwUI zU loeren op de eer van anderen. Toen het bekend werd, dat U was gewond en dat U als invalide zou terugkomen, toen heeft Uw vrouw geen weerstand kunnen bicden en is gevlucht." ,Met wien?" „Dat weet ik niet" Ze zag hoe hij, tegen de deurpost geleund, huilde „Kom, kom, mijnheer Araser", zei ze. met het berustend gebaar van de vrouw uit de Parijsche volksklasse, „kom, kom, daar moet U zich weinig van aantrekken". „En heeft ze alles meegenomen?" „Alles, alle'-' een houten beeldje gaf ze mij in bewaring Ze zei tegen mij: „Geef hem dat, als mUn man terugkomt, en zeg hem, dat hij mij vergeet" Uit een kleine kast in de portiersloge baalde ze een pakje ln grauw papier ge wikkeld. „Dat is het", zei ze. Jean maakte zenuwachtig het pakje open. Het beeldje „Le baiser" door hem genoemd, kwam voor den dag. Aandoe ning had zich van hem meester gemaakt. De herinnering aan gelukkige dagen had ze hem willen laten. Het gevoel van wraak dat plotseling in hem was gekomen tegen zUn vrouw, werd wat getemperd door haar daad, het beeldje, waaarvan hU nooit had willen scheiden, achter te laten. HU staarde er langen tUd op, wikkelde het weer in het papier, dankte de portiers- vrouw en ging heen.... Daar in de por tiersloge had hU zijn wilskracht, zijn energie achtergelaten. HU werd een on verschillige, die al verder en verder af zakte. Hij scharrelde wat rond bU de hal len deed boodschappen als hU honger had. Sliep dan eens hier en dan eens daar, op een bank, op een buitenboulevard, tot hU door een agent werd gewekt, sliep wel eens onder een brug of onder een groen- tekar bU de hallen. HIJ bedelde, als hij het noodig had, hU verkocht kranten om een stuk brood te kunnen koopen, maakte de portieren der auto's open bij een of an dere schouwburg of cabaret, leed honger, gebrek, koude. Maar temidden van al zijn ellende en ondanks den honger die hem kwelde, had hU geen afstand kunnen doen van „le baiser," In den binnenzak van zUn versleten jas bewaarde hij het werk van zijn handen. Het kleine vrou wenfiguurtje, dat hem de trekken van zUn vrouw bewaarde. Waar was ze? Het was hem onverschillig. HU had haar niet weer ontmoet, en elk gevoel van wraak was hem vreemd geworden. Hij rekende maar, alsof ze dood was en dat hU haar portret droeg, dat was het beste. HU had honderden malen op het punt gestaan, dit houten portret te verkoopen, maar hU kon het niet, dat was afstand doen van alles, wat hem aan een gelukkig verleden bond. Aan dat alles dacht Jean, toen hij, zUn lichaam gedrukt tegen de steenen balu strade, om minder pUn te voelen, zUn vuist dreigend ophief tegen de overzijde, waar achter hij het weelderige en het uitgaande Parijs wist. O, hij haatte dat vervloekte Parijs, die draaikolk, (waarin zoovele le vens ten gronde femeen. die wereldsche I weelde, tegen de verlokkingen, waaraan zoovelen geen weerstand konden bieden, j In de sfeer van het luchtige, vermaakzoe- kende Parijs was ook zijn Suzette geko men en was er in opgenomen. En van avond was het Oudejaar. Hij lachte met van pUn verwrongen gelaat, om de tegen stelling van vroeger en nu De Brissac, die langs de Seine liep, herinnerde zich niet, daar ooit in den avond te zijn geweest. Althans te voet zeker niet en nu weer volkomen helder j van gedachte, begreep hij niet, waarom hU eigenlUk hier. Juist hier, wandelde. 1 De omgeving trok hem niet aan. Was dat nu de „Uchtstad", zoo langs de Seine, 1 waar het donker was en doodsch en ver laten, Hij liep langs het Palais de l'Instl- tut met zUn koepel en hij huiverde. Het was, alsof de dood ook bezit had genomen van het gebouw, waar zoovele groote j geesten hun gedachten hadden geuit. Hij stond op het punt terug te keeren naar de ais een sprookje verlichte Place de la Concorde, toen hU een man zag, ge- j bogen over de kademuur. Een oogenbllk was hij van plan voort te gaan. net doende alsof hij niets had ge zien. Maar de woorden van Marguérlte, dat hy een egoist was, die niets gaf om het lot van anderen, herinnerde hU zich nu. HIJ greep zijn wandelstok stevig vast en ging op den man toe: „Hallo, meneer, kan ik U misschien hel pen, bent U niet goed?" vroeg hij, terwijl hij op een paar meter afstand van den man bleef staan. „Als U iemand wilt helpen, die honger heeft, dan vind ik 't goed. kunt U mij niet helpen, loop dan maar door" zeide de andere. De Brissac vond, dat de man beschaafd sprak. De duisternis om hem. belette hem te zien, hoe de man er uit zag. „Zeker wil ik U helpen. U heeft honger, ik kan U brood geven en misschien nog wat anders", voegde hij er zacht aan toe. „Dat vind ik aardig van U. Ik ben niet gewend, hier in den winteravond en bij zulk weer, iemand te ontmoeten, die zoo beleefd tegen mij is." De Brissac. die dadelijk begreep, dat hij van dien man. in die eenzame buurt niets te vreezen had, kreeg schik ln het avon tuur. Het was heel vreemd te staan tegen over een man, die honger had en gebrek leed. Had hij ooit honger gehad uit. gebrek?" „Misschien komt het, meneer", zeide de Brissac, „omdat we vanavond Oudejaars avond hebben en dan zUn de gemoederen zachter gestemd." ,Dat kan zUn, maar dan is het louter uit egoïsme, omdat men zich met eenlgen angst afvraagt, wat het nieuwe jaar zal brengen." De Brissac kreeg een idee. „Wilt U met my meegaan, meneer, vindt U het goed, dat wU samen Oude jaar vieren „Nu spot U met me, U bent net zoo'n nrmo-dzaaier a's ik. tl heeft waarschUn- lUk even weinig als ik. Als we botje bU botje leggen, dan hebben we samen zeker nog niets". „Neen, lk meen het werkelijk, kom maar, ga mee, als U wilt. Aan den overkant zul len we een taxi nemen, die ons naar mUn woning zal brengen." De andere staarde hem aan om te zien. of hU het werkelijk meende. Och ja, waarom zou lk niet meegaan. Ik heb niets, lk kan dus niets verspelen, ik heb honger ,ik heb het koud. Het kan bU U niet kouder zUn, dan hier". De Brlssac ging over de Pont des Arts, telkens omkijkende om te zien, of de an dere hem volgde. BU de Tuillerlën riep Lucien een auto aan en liet den andere instappen. De Brissac aarzelde, of hU wel naast den andere zou gaan zitten. HU deed het en kon een glimlach van voldoening, over de overwinning van zichzelf, niet onder drukken. Toen de portier van het huis aan den Boulevard Haussmann de deur voor de Brissac opende, kon hU een gebaar van verbazing niet onderdrukken „Wat brengt meneer nu voor een Oudejaarsavondca deau mee naar huis?" dacht hij. Lucien ging zUn gast voor. In de hall, onder het felle licht der electrische lam pen, zag hU ,hoe verwaarloosd zijn gast er uit zag. Deze had zUn ouden hoed afgeno men en wankelde .toen hU de verwarmde haü betrad. HU keek om zich heen, zag, onwillekeurig, in de groote spiegel, die ta- gen één der wanden hing, zijn beeld. HU bekeek het aandachtig, terwijl hij droevig het hoofd schudde, bedekte zijn oogen met de hand, alsof hij zich schaamde en viel bewusteloos neer. Toen hU weer bUkwam zat hij in een fauteuil, een plaid lag over zijn knieën uit gespreid en opkUkende zag hU to het ge laat van de Brissac en van Marguérite. HU keek rond om zich te vergewissen, waar hij zich bevond, toen stamelde hU: „Hon ger" Marguérite gaf hem wat brood en let hem warme thee drinken. „Gaat het nu wat beter, meneer", zei de Brissac en hij verwonderde zich er over, dat hU zoo deelnemend had gesproken. HU begon zich voor dien man, die hongerig en koud hem had gevolgd, te schamen. Die vreemdeling vertelde hem van de el lende. van het lUden van zoovelen om hem. De hongerige, die gulzig at, Joeg zijn onverschilügheid op de vlucht, riep zijn geweten wakker. Op dien avond, aan het einde van het jaar, kwam Lucien Vicomte de Brissac tot de ontdekking, dat hU eigenüjk niet had geleefd. Bewust geleefd had hij niet. HU had zijn eigen leven niet gewaardeerd, omdat hU het leven van an deren niet kende. Jean Araser, zittend in een fauteuil, in de woning van de Brissac, voelde hoe een ongekende warmte hem doorstroomde. ZUn honger was gestild, de koude, die hem had bevangen, verdwenen. Een behagelijke rust omgaf hem en als in een visioen zag hU Marguérite naast hem zitten, terwijl haar de tranen over de wangen liepen. In een nevel zag hU het vertrek rond en bleef sta ren naar den schoorsteen, waar een beeldje zijn aandacht trok. HU kende het, het was een jeugdwerk van hem, gecopieerd naar Chineesch houtsnijwerk. Het stelde de armoede voor: een mageren man in lom pen. HIJ wees er naar en zeide: „Dat is mUn werk". Toen hU zag, dat men hem niet begreep, haalde hit uit zUn Jas het oude stuk papier wparin hij „de kus" had gewikkeld. De Brissac keek er met bewondering naar. „Maakte U dit ook?" vroeg hy Jean. Jean knikte en vertelde zUn geschie denis. Na zijn verhaal legde de Brissac zUn hand op den schouder van Jean, gaf Mar guérite een wenk en zei: „Zoudt U mU naar hiernaast willen volgen?" Araser volgde zUn gastheer. Na een half uur keerden ze terug. De lompen van Jean waren verdwenen, had den plaats gemaakt voor een costuum van de Brissac, dat hem wat te groot scheen. Marguérite verheugde er zich over en gaf de Brissac de hand. „Ik dank Je. Lucien", zei ze, „ik hoop dat Je in je daad voldoening zult vinden." „Heusch, zei de Brissac, „ik heb het ge voel, alsof ik de barmhartige Samaritaan ben". „En ga Je nog naar Ledoyen" vroeg Marguérite schalks. „Als je het goed vindt. blUven we thuis". HU wachtte haar antwoord niet af en zei tegen Jean: „Zoudt U mij een genoe gen willen doen den Oudejaarsavond bij ons door te brengen. Ik reken er op, dat U vanavond en vannacht mUn gast zult zUn". De ouderwetsche pendule sloeg het mid dernachtelijk uur. Het werd stil in het vertrek. Daar buiten klonken de klokken van St. Augustin en van de Madeleine. Toen stond de Brissac op en hief zUn glas op, dat Marguérite inmiddels had in geschonken. „Moge het nieuwe jaar U veel geluk brengen, meneer en ook aan jon, Mar guérite". .Keel veel geluk en zegen" zei Jean ont roerd. „Dat is yoor de eerste maal, sinds Jaren, dat lk ta een goed verwarmd vertrek goed gevoed en goed gekleed, een nieuw Jaar mag Ingaan. Ik dank U, voor wat U voor mij hebt gedaan". „Laat mij U danken, meneer", zei de Brissac, „U heeft mU, onwillekeurig, den weg gewezen, welke ik moet gaan, om goede en gelukkige jaren te hebben". Marguérite was opgestaan, vlei de Brissac om den hals en kuste hem. Toen ging zij ook op Jean toe en gaf hem een kus op béide wangen. Jean was zUn aandoening niet meer meester. HU snikte als een kind. „Een kus, een kus van een vrouw", sta melde hU, „met dezen kus, mevrouw, roept U mU tot het leven terug. De kus, die U mi) heeft gegeven, wekt mij op, zegt me, dat ik nog niet verloren ben". HIJ haalde weer het ln papier gewikkelde beeldje te voorschUn en bood het Mar guérlte aan, „Wilt U dit beeldje van mij aannemen. Het riep bij mU altijd oude en mooie her inneringen wakker, maar het geluk is al zoo lang geleden. Nu heb ik een nieuw geluk gekregen, het geluk van Uw kus, den kus van een arm diep rampzalig man. Ik voel, dat een nieuw en beter jaar voor mij zal aanbreken, met Uw hulp meneer", zei hU. zich tot de Brlssac wendend. „Moge het nieuwe jaar", zei de Brissac" voor U de renaissance van Uw leven bren gen, zooals lk het nieuwe jaar met een nieuw en ander leven zal beginnen". De telefoon rinkelde, de Brissac luis terde. Marguérite kon uit zUn woorden op maken, met wien hij sprak. GROENBLIJVENDE GEWASSEN. In den winter als alle andere gewassen kaal en naakt zUn. zien we graag groen. Een tuin, waarin groenbUJvende gewassen voorkomen, geeft aan het oog een rust punt. Het is alsof groenblUvende gewassen iets warms geven. Ze kleeden den tuin aan. Maar afgezien daarvan, zijn er voor al ln de steden zooveel plekjes ln de tui nen, waarin geen andere heesters kunnen tieren en zUn het Juist de groenblUvende gewassen, welke door hun veelal sterkere geaardheid de misdeelde plaatsen nog een levendig aanzien geven. Hoeveel plekjes zijn er niet, waar nooit of bUna nooit de lieflijke zon haar levenwekkende stralen zenden kan, tochtgaten, waar geen heester met afvallend blad het houden kan. Ook zijn er vele geschikt om een on- oogeüjke plaats te bedekken, daar zU het geheele jaar aan het doel beantwoorden. Bovendien zUn de meeste zeer beschei den in hun elschen, want zU zUn soms met weinig tevreden en wat zijn hun onderhoudszorgen gerlngl Vele, zooals Hulsten, Aucuba s, Prunus Laurus carasus, Buxus sempervirens, Rho- dodendronsoorten kunnen ln de schaduw groeien en veel koude verdragen om wel ker eigenschappen ze ons voor verschillen de doeleinden uitnemend te pas komen, om ook minder gunstige plaatsen wat op te vrooüjken. WU zullen dan ook zooveel mogelUk aan hun weinig vragende eischen moeten voldoen. Men moet zorgen dat den grond los is, en passend voedsel be vat, vrU van te veel puin, wat ln de na- bUheid van hulzen in stadstuinen vaak al te veel het geval is. Ook zUn er plaat sen. waar weinig regen valt, waarom wU dan ook zomers het noodige water moe ten geven. Het losmaken van den grond dient, opdat voldoende luchtventUatle kan plaats vinden. Op meer gunstige plaatsen kunnen we aanwenden: goudbonte en zilverbonte hulsten, de gevlekte Aucuba, Rhododen- dronhybrlden, Kalmla's, Mahonla's en vele andere. Deze planten eischen wel des winters een beschutting, waarom we dan aanraden sparrentakken of wel lage riet matten ter hunner beschutting te plaat sen ter bescherming voor de nadeellge, scherpe Noorden- en Oostenwinden. Te vens is het noodig dergeüjke gewassen, vooral als zU long zUn, den grond met een laagje droog blad af te dekken. Na Maart nemen we deze beschutting weer weg, maken den bodem, voor zoover noo dig, wat los en dienen ze tevens wat vloeibare mest toe. De snoei bepaalt zich bU al dergelUke gewassen in hoofdzaak tot het bewaren van de gewenschte, liefst losse, vormen en het weghouden der zoogenaamde wilde grondscheuten. Na den bloei behooren, vooral bU de Rhododendrons de uitge bloeide bloemen te worden weggenomen, zoowel om de netheid, als ter voorkoming van de noodelooze krachtsverspilling van de planten door zaadvorming. Meer en meer zien wU tegenwoordig wel de toepassing van de groenbUJvende ge wassen In stadsplantsoenen ziet men al veel vaker dergelijke planten aangewend. In den zomer mag een groenblUvende groep wel eens eentonig lijken. Welnu plant er Leliebollen tusschen. Hyaclnthus candlcans. Splraeasoorten, hier en daar vaste planten om de kleur to andere Jaar- getyden te verhoogen. LELIE'*. Naast de roos is de lelie wel de meest sierlUkste bloem ln onze tuinen. ZU heeft dichters en schilders geïnspireerd, doch de tulnllefhebber of tuinarchitect nog niet in die mate. Deze veronachtzaming heeft misschien schuld aan de moellUke kweekvoorwaar- den der leüe's, alhoewel zij ln sommige tuinen heel goed gedUen als borderplant. De meest gewone soorten ieenen zich daartoe voor. Voor de meer bijzondere soorten wordt wel wat meer eischen ge stel. Leüe's zaaien zich gemakkelijk uit, o.a. Llllum regal, een lelie geschikt voor lederen tuin, zij is winterhard. Andere Leüe's kunnen voortgekweekt worden door het broed te zaaien, en deze bevinden zich tusschen de oksels van de bladeren. De meest bekende is de Tijger lelie Andere weer vermeerderen zich met de kleine bolletjes, die ontstaan om de groote bol heen. oa. Lillum speciosum. Zij bloeit ln September, October. De bodem, waarin Leüe's gepoot worden moet flink diep omgespit worden Ver mengd met zand en bladgrond en een beetje mest. ZU verlangen een goede drai nage. De wortels der Leüe's moeten bescha duwd worden. Geplant tusschen planten gedijen ze het beste. Vragen op Tuinbouwgebied aan de Redaktle onder mottle „Kweeker". RECLAME. Begrafenisonderneming G- M. SEUGLING Kosterij Evqng. Lufh Gem, Middelweg 36 Tel 3101 Leiden „Neen" zeide de Brlssac „Ik ben ver hinderd... een vriend.... plotseling op bezoek gekregen.... Marguérite vindt het prachtigGelukkig Nieuwjaar, dank Je van hetzelfde, lk zal de groeten overbren gen aan Marguérite. Ja je zult 't ditmaal zonder ons moeten stellen., ja. de oesters komen nog.ze zijn besteld.de cham pagne zal vloeien op ons geluk, op ons aller geluk. Jullie bent lastigja, daar is MarguérlteMarguérite roept eens door de telefoon, anders zijn ze niet tevreden u „zij. ^hreeuwde: „Veel heil en zegen to het Nieuwe Jaar!" 3-5

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1932 | | pagina 19